Rijksoverheid


Datum 25 november 2011

Antwoorden op de kamervragen over de begroting 2012 van het ministerie van SZW

Hierbij zend ik u, mede namens Staatssecretaris De Krom, de antwoorden op de vragen gesteld door de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de begroting 2012 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.G.J. Kamp

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2011 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN Vastgesteld ...

Nr.

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid. De voorzitter van de commissie, Van Gent Adjunct griffier van de commissie, Lips

Nr 1 Vraag Welke bezuinigingen, dan wel versoberingen worden in deze begroting ten opzichte van de vorige doorgevoerd? Graag een overzicht met een korte toelichting waarom. Om overschrijdingen van het uitgavenkader te compenseren, is een aantal ombuigingsmaatregelen getroffen. Deze zijn verwerkt in de afzonderlijke begrotingsartikelen. Een overzicht is te vinden op pagina 162 en 163 van de begroting. 2 Worden in deze begroting hogere uitgaven voorgesteld ten opzichte van de vorige begroting? Zo ja, graag een overzicht en een korte toelichting. Inderdaad is het totaal aan uitgaven in deze begroting hoger dan in de vorige begroting. Hierbij speelt de indexering van uitkeringshoogtes en de stijging van het aantal AOWers de belangrijkste rol. Op een tweetal plekken wordt een aansluiting gegeven tussen de uitgaven in de vorige begroting en de uitgaven in de huidige begroting. De tabel op blz. 25-27 geeft een aansluiting tussen de stand van de begrotingsgefinancierde uitgaven ten tijde van de ontwerpbegroting 2011 en de ontwerpbegroting 2012. Op pagina 162 (tabel 4.2.5) wordt een gegroepeerd overzicht gegeven van alle mutaties in het SZA-kader. Dit betreft zowel de begrotingsgefinancierde als de premiegefinancierde uitgaven. 3 Hoeveel Nederlandse werknemers (en welk percentage van de werkende bevolking) hadden in de periode 2001-2011 een tijdelijk contract? Welk percentage van de werknemers in loondienst was dit jaarlijks? Volgens cijfers van het CBS inzake het flexibel contract is het aantal werknemers met een flexibel contract toegenomen van 503.000 in 2001 (7% van de werkzame beroepsbevolking) tot 605.000 in het tweede kwartaal van 2011 (8% van de werkzame beroepsbevolking). Het percentage werknemers met een flexibel contract ten opzichte van het totaal aantal werknemers is toegenomen van 8% in 2001 tot 10% in het tweede kwartaal van 2011. In de cijfers van het CBS inzake het flexibel contract zijn alle werknemers met een baan van minimaal 12 uur meegenomen. Vaste krachten met een uitzendcontract of een contract met wisselende uren worden ook tot de flexibele werknemers gerekend. Personen met een langdurig tijdelijk contract (minimaal een jaar) en personen met een tijdelijk contract dat uitzicht biedt op een vast contract worden door het CBS niet tot de flexibele krachten gerekend. Recent heeft het CBS onderzoek gedaan naar de groep tijdelijke krachten met uitzicht op een vast dienstverband. In 2010 had 6% van de werknemers een tijdelijk contract met uitzicht op vast.

4

Welk gedeelte van werknemers die drie tijdelijke contracten bij één werkgever heeft gehad ontvangt daadwerkelijk een vast contract? Wat zijn de kenmerken van de werknemers, die wel of niet een vast contract krijgen? Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aandeel werknemers dat een vast contract krijgt na drie tijdelijke contracten bij één werkgever. De kenmerken van werknemers met een vast of flexibel contract zijn opgenomen in het antwoord op vraag 5.

5

Wat zijn de kenmerken (werkterrein, sociaaleconomische status, opleiding, leeftijd, cultuur) van de groep werknemers, die tijdelijke contracten versus vaste contracten hebben? Flexibele krachten zijn lager opgeleid, jonger, vaker vrouw en vaker van allochtone afkomst dan vaste krachten. Van de flexibele krachten is ruim 40% 15-25 jaar, terwijl slechts 8% van de vaste krachten tot die leeftijdscategorie behoort.

6

Welk percentage van de Werkloosheidswet (WW)-instroom en Wet werk en bijstand (WWB)instroom komt uit een vast contract en welk percentage uit een tijdelijk contract? Wat zijn de kenmerken (werkterrein, sociaaleconomische status, opleiding, leeftijd, cultuur) van deze groepen? Er is geen reguliere informatie over de instroom in WW en WWB naar het type arbeidscontract dat men heeft voor instroom in de regeling. Voor de WWB geldt ook dat men niet per definitie gewerkt hoeft te hebben voordat men in de WWB stroomt. Voor de WW is door het CBS een onderzoek gedaan onder de titel "Dynamiek in de WW". De cijfers hebben betrekking op een relatief lange periode en het laatste jaar waarover in dat rapport wordt gerapporteerd is 2007. Tabel: Herkomst instroom WW Herkomstgroep Vaste baan Flexibele baan Uitkering / overig Aandeel instroom WW 30% 45% 25%

Ook bij ouderen is het percentage instroom vanuit een vaste baan beperkt. Ouderen komen vaker dan jongeren uit een situatie zonder baan. De situatie zonder baan is mogelijk als men in de Ziektewet heeft gezeten of bijvoorbeeld een arbeidsongeschiktheidswet. Ook zelfstandigen die vanuit een WW-uitkering starten kunnen terugvallen op de uitkering. Het aantal personen dat vanuit een vaste baan instroomt in de WW is kleiner dan het aantal dat instroomt vanuit tijdelijke banen. Daarnaast werken veel meer mensen in vaste banen dan in tijdelijke. Daarom is het relatieve risico om werkloos te worden vanuit een vaste baan veel kleiner dan vanuit een tijdelijke baan. Minder dan 1% van alle vaste werknemers krijgt (in 2007) te maken met de WW. Voor mensen met tijdelijke contracten is dit risico aanzienlijk hoger; circa 16% 1. Werklozen vanuit een tijdelijk contract hervatten sneller het werk dan werklozen vanuit een vast contract. Ca. 60% van het financieel beslag van de WW heeft betrekking op werklozen vanuit een vast contract. In het WW-bestand zijn werknemers met een vast contract veruit in de meerderheid, dit zijn vaak oudere werklozen met lange WW-rechten en een hoger dagloon. Het percentage instroom vanuit vaste arbeidscontracten stijgt enigszins met de leeftijd. Tot 30 jaar is dit ongeveer 20%. Daarna stijgt dit naar 30% (en in de leeftijd tussen 50 en 60 naar ongeveer 35%). De grootste verschillen zijn er echter in de instroom vanuit tijdelijk werk en vanuit een situatie zonder baan direct vóór instroom in de WW. Vooral in de jongere leeftijdsklassen is tijdelijk werk de voornaamste herkomst van instromers in de WW. Het aandeel tijdelijk daalt voor de oudere leeftijdsklassen. Dan blijkt vooral de instroom vanuit de situatie zonder voorafgaande baan in belang toe te nemen. In de leeftijd 55-59 komt ruim 1/3 van de instromers in de WW uit een situatie zonder baan. Voor 60-64


1

Bij deze berekening van 16% is uitgegaan van de standaard definitie van tijdelijke banen van het CBS. Banen van minder dan 12 uur worden dan niet meegenomen. Daarnaast neemt het CBS alleen tijdelijke banen korter dan één jaar mee. Zouden alle tijdelijke banen worden geteld conform Europese definities dan zou het percentage van 16 dalen tot circa 8%.


2/97



jarigen is dit zelfs de helft. Naar sector blijkt vooral de instroom in de WW vanuit de zakelijke dienstverlening hoog te zijn (deels door uitzendkrachten). Die instroom wordt voor 80% veroorzaakt door tijdelijke banen. De overheid, onderwijs en gezondheidszorg kennen een relatief lage kans om werkloos te worden. Wel is in deze sectoren het aandeel van tijdelijke banen hoger dan gemiddeld. De kans om werkloos te worden vanuit een vaste baan in deze sectoren is beperkt. 7 Wat is het kansverschil tussen een werknemer met een tijdelijk contract en een werknemer met een vast contract op het verkrijgen van een hypotheek voor een koophuis bij een bank? Is er naast de slagingskans een verschil in de hoogte van de hypotheek, die deze werknemers kunnen krijgen? Er zijn geen cijfers beschikbaar over het verschil in kans tussen werknemers met een tijdelijk en werknemers met een vast contract. Werknemers met een vast contract zullen een grotere kans maken op het verkrijgen van een hypotheek. Ook de maximale hypotheek zal verschillen tussen tijdelijke en vaste contracten, aangezien een bank de maximale hoogte van de hypotheek ook zal laten afhangen van de zekerheid waarmee een werknemer de jaarlijkse lasten kan dragen over de loopduur van de hypotheek. Deze zekerheid is hoger bij vaste contracten. Verder zal een tijdelijke werknemer meer kans maken op een (hogere) hypotheek als de werkgever een verklaring afgeeft waarin de intentie wordt geuit de werknemer in kwestie bij gelijkblijvend functioneren en ongewijzigde bedrijfsomstandigheden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Het verkrijgen van een dergelijke verklaring door de werknemer is ook een eis om in aanmerking te komen voor de Nationale Hypotheek Garantie. 8 Is het bekend welk percentage van de zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) er zelf voor kiest om parttime te werken? Uit cijfers van het CBS blijkt dat er in het tweede kwartaal van 2011 in totaal 233.000 zzpers waren met een arbeid sduur van 35 uur of minder. Dit is 32 procent van het totaal aantal zzpers. Of hierbij sprake is van een vrije keuze of van een gebrek aan opdrachten is niet bekend. 9 Is er een verschil tussen het percentage economisch zelfstandige vrouwen tussen werknemers en zzp'ers? CBS maakt onderscheid tussen de totale groep zelfstandigen (zowel met als zonder personeel) en werknemers met een vaste en flexibele arbeidsrelatie. Het aandeel economisch zelfstandige vrouwen is het hoogst onder werknemers met een vaste arbeidsrelatie (77%), gevolgd door zelfstandigen (51%) en werknemers met een flexibele arbeidsrelatie (23%). Het is niet bekend welk aandeel van de vrouwelijke zzpers economisch zelfstandig is; er kan geen onderscheid worden gemaakt tussen zelfstandigen met en zonder personeel. 10 Hoeveel zzp'ers zijn er momenteel in Nederland? Welk percentage van de beroepsbevolking is dat? Volgens CBS telde Nederland in het tweede kwartaal van 2011 in totaal 719.000 zzpers. Dit komt neer op 9,7 p rocent van de werkzame beroepsbevolking. 11 Welk percentage van de zzp'ers verzekert zich niet voor arbeidsongeschiktheid? Wat zijn de kenmerken ( werkterrein, sociaaleconomische status, opleiding, leeftijd, cultuur) van deze groep zzp'ers? Uit verschillende onderzoeken in de afgelopen jaren is gebleken dat ongeveer de helft van de zelfstandigen een verzekering heeft tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid. De meest relevante kenmerken die van belang zijn voor het al dan niet afsluiten van een verzekering, zijn de leeftijd en het inkomen van de zzper en de sector waarin de zzper actief is. Zowel jongere als oudere zelfstandigen zijn minder vaak verzekerd. Uit onderzoek blijkt verder dat zzpers met een laag inkomen gemiddeld genomen vaker geen voorzieningen treffen dan zzpers met hoge inkomens. Daarnaast zijn ook zzpers in de hoogste inkomensklassen ondervertegenwoordigd. De keuze om een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten hangt tevens samen met de sector waarin iem and werkzaam is. Het percentage verzekerden is hoger in sectoren met een grotere kans op arbeidsongeschiktheid, zoals bijvoorbeeld de sector transport (75 procent). De zakelijke dienstverlening en overig scoren daarentegen met 29 procent het laagst qua percentage verzekerden.


3/97



12

Welk percentage van de zzp'ers bouwt geen aanvullend pensioen op? Wat zijn de kenmerken (werkterrein, sociaaleconomische status, opleiding, leeftijd, cultuur) van deze groep zzp'ers? Uit diverse onderzoeken, en ook uit gegevens die de regering heeft geïnventariseerd in het kader van het onderzoek dat thans wordt verricht naar pensioen van zzpers2, blijkt dat ongeveer 50% van de zzpers geen pensioen opbouwt. Exclusief zzpers met een dusdanig laag inkomen dat voor hen het opbouwen van pensioen bovenop de AOW financieel niet interessant is, ligt dit percentage op ongeveer 40%. Specifieke kenmerken van de groep zzpers die geen pensioen opbouwen, zijn niet exact bekend. De indruk bestaat dat op een aantal kenmerken de groep zzpers zonder pensioen verschilt van de totale groep zzpers. Dat geldt ten eerste wat betreft hun inkomen. Zo bouwen zzpers met een laag inkomen vaker geen pensioen op dan zzpers met een hoog inkomen. Dat is gegeven de AOW ook logisch. Daarnaast is in sommige sector en het aandeel zzpers zonder pensioenopbouw bovengemiddeld (horeca / handel / reparatie, en overige dienstverlening) of juist lager dan gemiddeld (bouw).

13

Welk percentage van de zzp'ers had sinds 2008 jaarlijks een uitkering op grond van de WWB of het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ)? Is dit gestegen door de economische crisis? Wat zijn de kenmerken (werkterrein, sociaaleconomische status, opleiding, leeftijd, cultuur) van deze groep zzp'ers? Zowel zelfstandigen met als zelfstandigen zonder personeel kunnen een beroep doen op het Bbz. In de cijfers wordt geen onderscheid gemaakt tussen beide groepen. Het aantal zelfstandigen dat een beroep doet op het Bbz is gestegen van 2760 eind 2008 naar 3745 eind 2010. Ook de in- en uitstroom is in die periode iets toegenomen. Voor het duiden van de cijfers is van belang dat het Bbz zich zowel richt op starters (voor wie het Bbz een weg uit de uitkering is) als op gevestigden met tijdelijke financiële problemen. Uit een toename van het gebruik van het Bbz kan niet worden afgeleid dat de economische crisis hier debet aan is. Gegevens over het aantal voormalig zelfstandigen dat nu aa ngewezen is op de WWB of over achtergrondkenmerken van zelfstandigen in de WWB of het Bbz zijn niet beschikbaar.

14

Welk gedeelte van de 55-plussers en 60-plussers volgt een scholingstraject? Hoe is het volgen van scholing verdeeld over alle leeftijdscohorten? Uit onderstaande tabel blijkt dat de deelname aan leven lang leren afneemt met de leeftijd. De categorieën ouder dan 55 jaar en ouder dan 60 jaar nemen het minste deel. Tabel: Deelname Leven Lang Leren naar leeftijd 2009 Leeftijd 25 tot 30 jaar 30 tot 35 jaar 35 tot 40 jaar 40 tot 45 jaar 45 tot 50 jaar 50 tot 55 jaar 55 tot 60 jaar 60 tot 65 jaar (Bron: CBS, Statline, 2011)

% 31,4 21,4 18,2 17,5 15,1 13,2 9,7 6,2

15

Hoeveel mensen in Nederland werken nu tijdelijk onder het minimumloon? Er zijn geen actuele gegevens beschikbaar over het aantal mensen dat in Nederland onder het minimumloon werkt. De meest recente gegevens dateren uit een onderzoek uit 2008 en hebben betrekking op 2006. Bij een steekproef onder 2.600 bedrijven met 53.000 werknemers in dienst bleek dat 0,3 procent van de werknemers minder dan het wettelijk minimumloon verdiende. Uit het onderzoek blijkt dat dit voornamelijk komt door technische oorzaken. Zo hangt de onderbetaling soms samen met verkeerde

2

Bron: Zzp-panel van EIM, berekening SZW.


4/97



berekeningen in het bruto-netto traject. Ook is de onderbetaling soms het gevolg van het hanteren van een verkeerde normale arbeidsduur (men verdient in 40 uur het wml terwijl de normale arbeidsduur bijv. 36 uur is). Ook kan de onderbetaling veroorzaakt worden door het niet doorvoeren van de halfjaarlijkse verhoging van het minimumloon of de jeugdloonverhoging na de verjaardag. Daarnaast is er nog een beperkt deel overige oorzaken. Hierbij kan bijvoorbeeld inbegrepen zitten werkgevers die bewust te weinig betalen. 16 Hoeveel mensen werken in Nederland met loonkostensubsidie, omdat ze niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen? In 2010 hebben bijna 3.700 WW- en WGA-ontvangers werk gevonden met een loonkostensubsidie van het UWV. De UWV-loonkostensubsidie geldt voor één jaar. In 2010 zijn 11.600 mensen een baan met een loonkostensubsidie van een gemeente gestart. De loonkostensubsidie die een gemeente verstrekt kan langer dan een jaar duren. In totaal waren er eind 2010 ruim 15.400 mensen werkzaam met een gemeentelijke loonkostensubsidie. 17 Hoe groot is de kans voor een werkgever op twee jaar loondoorbetaling bij ziekte voor een gemiddelde werknemer van 40 jaar? Deze kans kan worden geschat aan de hand van het aantal WIA-aanvragen van werknemers in de leeftijdscategorie 35-45 jaar. Op een enkele uitzondering na doet elke werknemer die de loondoorbetalingsperiode doorloopt een WIA-aanvraag. Het percentage van de beroepsbevolking binnen de leeftijdscategorie 35-45 jaar dat in 2010 een WIA-aanvraag deed bedraagt 0,42%. Dit is ongeveer de kans voor een werkgever op twee jaar loondoorbetaling bij ziekte voor een gemiddelde werknemer van 40 jaar. 18 Hoe groot is de kans voor een werkgever op 2 jaar loondoorbetaling bij ziekte bij een gemiddelde werknemer van 55 jaar? Deze kans kan wordt geschat aan de hand van het aantal WIA-aanvragen van werknemers in de leeftijdscategorie 45-65 jaar. Op een enkele uitzondering na doet elke werknemer die de loondoorbetal ingsperiode doorloopt een WIA-aanvraag. Het percentage van de beroepsbevolking binnen de leeftijdscategorie 45-65 jaar dat in 2010 een WIA-aanvraag deed bedraagt 0,79%. Dit is ongeveer de kans voor een werkgever op 2 jaar loondoorbetaling bij ziekte bij een gemiddelde werknemer van 55 jaar. 19 Hoe wil de regering het recht van ouders in de kinderopvang versterken, zodat ouders meer rechten hebben om in verweer te komen tegen kinderopvangorganisaties die meer uren berekenen dan ouders feitelijk afnemen? Wanneer gaat de regering hierover de Kamer informeren? Per 2013 wordt geregeld dat een overeenkomst tussen een ouder en een kindercentrum (of gastouderbureau) geen beding mag bevatten dat de ouder verplicht tot betaling van uren waarin het kindercentrum gesloten is of waarin onderwijs wordt gegeven. Hiermee krijgen ouders en oudercommissies een handvat om af te dwingen dat ondernemers geen uren in rekening brengen waar zij geen gebruik van kunnen maken. Er is een wetsvoorstel in voo rbereiding dat in 2012 aan uw Kamer zal worden aangeboden. 20 In hoeverre worden alle medewerkers in de kinderopvang getraind in het herkennen, signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling? Ondernemers zijn verplicht een Protocol kindermishandeling te hanteren en ervoor te zorgen dat de beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud ervan. Als het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking is getreden, moet het protocol voldoen aan de eisen van de meldcode kindermishandeling. De GGD toetst hierop. De verwachting is dat het wetsvoorstel in 2012 in werking treedt. Over 2011 en daarna zal het vanwege de ingebruikname van de Gemeenschappelijke Inspectieruimte (GIR) mogelijk zijn om een landelijk beeld van de naleving van deze wettelijke plicht te laten zien.


5/97



21

Kunt u een overzicht geven, per inkomenscategorie, hoeveel een gezin maandelijks of op jaarbasis meer moeten betalen aan kinderopvangtoeslag in 2012, 2013, 2014 en 2015 ten opzichte van het jaar 2011? In onderstaand overzicht wordt uitgegaan van de uitgaven voor ouders in per maand bij 2 dagen dagopvang voor 2 kinderen onder de 4 jaar. Deze situatie benadert het gebruik van kinderopvang voor een gemiddeld gezin. De uitgaven voor 2014 en 2015 zijn gelijk aan 2013, gegeven de voorgenomen maatregelen. Verzamelinkomen 2011 () minimum modaal 2 x modaal 2,5x modaal 3,5 x modaal 19.000 35.000 70.000 85.000 135.000 Uitgaven 2011 67 116 257 332 424 Uitgaven 2012 88 153 338 435 523 Uitgaven 2013 103 168 353 450 714 Mutatie 2012 tov 2011 22 37 82 103 99 Mutatie 2013 tov 2012 15 15 15 15 191

22

Hoeveel middelen krijgen gemeenten voor kinderopvang op sociaal medische indicatie? Er is een budget van circa 28 miljoen beschikbaar gesteld aan de gemeenten in het gemeentefonds, om een regeling te treffen voor ouders die om sociale of medische redenen kinderopvang nodig hebben.

23

Hoeveel middelen besteden gemeenten gemiddeld aan kinderopvang op sociaal medische indicatie? Sociaal medische indicatie is gemeentelijk beleid. De gemeenten bepalen dan ook zelf hoeveel budget zij hiervoor beschikbaar stellen. Er zijn geen cijfers bekend over het gemiddeld budget van de gemeenten voor sociaal medische indicatie.

24

Hoe vaak is er kinderopvang op sociaal medische indicatie afgegeven door de gemeenten in 2009, 2010 en 2011? Er zijn geen cijfers bekend over hoe vaak sociaal medische indicatie is afgegeven door de gemeenten. De sociaal medische indicatie is gemeentelijk beleid.

25

Wanneer ontvangt de Kamer conform de toezegging van de minister-president bij de algemene beschouwingen het plan om een substantieel aantal mensen met een arbeidsbeperking in dienst van reguliere werkgevers te krijgen? Bij de algemene beschouwingen 2012 is door de regering aangegeven dat er door werkgevers, maar ook door leden van de Kamer, gesprekken worden gevoerd om hierover afspraken te maken. De regering gaat er vanuit dat bij de begrotingsbehandeling SZW in december a.s. meer bekend zal zijn.

26

In de internetbijlage op bladzijde 6 staat onder nummer 9 een kasschuif Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Kan de regering nader ingaan op deze kasschuif? Betekent deze kasschuif dat er in 2012 een bezuiniging is ingeboekt, die in de jaren daarna gerealiseerd moet worden, zodat in 2012 het uitgavenplafond niet wordt overstegen? Van de bekostiging van de Wajong aan het UWV in 2012 is 414 miljoen een jaar naar voren gehaald. Er is geen sprake van een bezuiniging, de kasschuif is intertemporeel budgettair neutraal. Hierdoor stijgen de uitgaven van SZW in 2011 en dalen de uitgaven van SZW in 2012. De kasschuif wordt gedaan om het totale budgettaire beeld van het Rijk in 2012 te ontlasten zodat zowel in 2011 als in 2012 de uitgaven binnen de kaders blijven.


6/97



27

Kan de regering bij de tabellen ,,budgettaire gevolgen van beleid toelichten ­ in het geval reeksen op nul zijn gezet ­ wat er met deze budgetten is gebeurd? Zijn deze overgeheveld naar andere artikelen? Komen deze zaken te vervallen? Is sprake van beleidswijziging? In de tabellen ,,budgettaire gevolgen van beleid zijn om verschillende redenen reeksen op nul gezet. In vrijwel alle gevallen zijn de bijbehorende budgetten overgeheveld naar andere artikelen: Naar aanleiding van het regeerakkoord en de doorvertaling daarvan in de begroting zijn enkele operationele doelstellingen samengevoegd, toegevoegd of vervallen. Deze wijzigingen worden toegelicht in de leeswijzer op pagina 4 van de begroting. De bijbehorende budgetten zijn ­ voor zover aanwezig - overgeheveld naar andere artikelen. In de toelichting op de budgettaire tabellen wordt aangeven naar welk artikel de budgetten zijn overgeheveld. Vooruitlopend op de besluitvorming over de Wet Werken Naar Vermogen (WWNV) zijn de programm a-uitgaven met betrekking tot de sociale werkvoorziening (WSW) vanaf 2013 overgeheveld vanuit artikel 48 naar artikel 47. De reeksen in artikel 48 staan derhalve vanaf 2013 op nul. In verband met de rijksbrede invoering van de nieuwe begrotingspresentatie "Verantwoord Begroten" zijn vanaf 2012 alle apparaatsuitgaven overgeheveld vanuit de beleidsartikelen naar het nieuwe artikel 96 "Apparaatsuitgaven kerndepartement". In de beleidsartikelen staan derhalve vanaf 2012 de reeksen van de apparaatsuitgaven op nul. Tot slot is er in enkele gevallen sprake van aflopende regelingen. In dat geval worden er voor de betreffende regelingen geen uitgaven meer gedaan en staan de reeksen derhalve vanaf dat moment op nul. In de toelichting op de budgettaire tabel wordt hiervan melding gemaakt.

28

Wanneer kan de Kamer de meting van de informatie over de naleving van de reintegratieverplichtingen verwachten? De inzet van re-integratiemiddelen dient selectief en vraaggericht te gebeuren. Kan de regering nader toelichten wat de regering daaronder verstaat? In het Plan van Aanpak re-integratie (TK 2008-2009, 28 719, nr. 60) zijn de begrippen selectiviteit en vraaggerichtheid als volgt omschreven: "Bij een selectiever re-integratiebeleid gaan uitvoerders nog beter beoordelen of en zo ja welke ondersteuning nodig is om iemand zo snel mogelijk aan de slag te helpen. De uitvoering zal duidelijke handvatten ontwikkelen en gebruiken over wat in welke gevallen wel en niet werkt. Re-integratie gaat niet alleen over cliënten, maar ook over werkgevers die hen in dienst moeten nemen. De ketenpartners zullen zich meer op werkgevers focussen en re-integratie steeds meer vraaggericht inzetten. De arbeidsmarkt en de vraag van werkgevers naar werknemers zijn daarbij leidend." Dit geldt nog onv erkort. De uitvoeringsverantwoordelijkheid van de re-integratie is gedecentraliseerd naar de gemeenten. Dit betekent dat op dat niveau wordt beoordeeld of iemand zich voldoende inspant om te re-integreren en opgelegde maatregelen eenduidig worden geregistreerd. Alleen deelneming aan een re-integratietraject is daarvoor niet voldoende. Vanwege de subjectieve component heeft onderzoek naar een objectieve meetmethode over de naleving van de re-integratieverplichtingen niet geleid tot een bruikbare methode. In overleg met de VNG en het CBS zal worden nagegaan of relevante data m.b.t. opgelegde maatregelen beschikbaar kunnen komen. Bezien wordt of dit tot een kengetal leidt dat in komende jaren in de begroting kan worden opgenomen.

29

Aangegeven wordt dat de kengetallen ,,melden samenwonen nog niet zijn omgevormd tot indicatoren ondanks de toezegging tijdens de begrotingsbehandeling 2011 en dat dit eveneens geldt voor de meting van de informatie over de naleving van re-integratieverplichtingen. Wanneer kan de Kamer dit wel verwachten? In de begroting 2012 is gedeeltelijk voldaan aan de toezegging die is gedaan bij de begrotingsbehandeling 2011, door indicatoren met streefwaarden op te nemen bij de nalevingniveaus melden van inkomsten. De toezegging had ook betrekking op de kengetallen melden samenwonen en naleving van reintegratieverplichtingen. Deze kengetallen zijn nog niet omgevormd tot indicatoren, omdat duidelijk is geworden dat de berekeningsmethodiek van deze informatie nog niet voldoende is uitontwikkeld. Op dit moment kan nog niet worden aangegeven wanneer deze kengetallen wel tot indicatoren kunnen worden omgevormd.


7/97



30

Kan de regering de ontwikkelingsvisie geven op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) voor Caribisch Nederland? Op het terrein van SZW is de bestaande Nederlands Antilliaanse wetgeving leidend geweest voor de wetgeving die vanaf 10 oktober 2010 geldt in Caribisch Nederland. Uitgangspunt van het SZW-beleid voor Caribisch Nederland is steeds geweest dat de economie en de samenleving de veranderingen aan moeten kunnen. Dit heeft bijvoorbeeld nadrukkelijk een rol gespeeld bij de afweging inzake de hoogte van het minimumloon en de uitkeringen en bij de vraag in hoeverre de wetgeving op het terrein van arbeidsomstandigheden moet worden aangescherpt. De nieuw ontstane situatie is het vertrekpunt voor verdere verbetering, waarbij het van belang is de ervaringen die nu in de uitvoering worden opgedaan, te betrekken. In het bestuurlijk overleg dat de delegaties van Bonaire, Sint Eustatius, Saba en Nederland d.d. 18 april 2010 hebben gevoerd is een gezamenlijk streven uitgesp roken ,,om minimumloon, AOV en onderstand in de toekomst verder te verbeteren binnen de randvoorwaarden van economische draagkracht, evenwichtige sociale verhoudingen, specifieke omstandigheden per eiland en budgettaire mogelijkheden binnen Nederland. Het zoeken naar mogelijkheden voor verdere ontwikkeling is daarmee een belangrijk issue geworden op de agenda van het overleg met de bestuurscolleges. De focus ligt hierbij op de ontwikkeling op het sociaaleconomische vlak (zie vraag en antwoord 31).

31

Welke maatregelen gaat de regering treffen zodat Caribisch Nederland zich verder sociaaleconomisch kan ontwikkelen? De sociaaleconomische ontwikkeling van Caribisch Nederland vergt een integrale aanpak, waarin zaken als arbeidsmarktprojecten, kinderopvang, huisvesting en scholing een plaats hebben. De eilandbesturen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen en uitvoeren van deze ,,integrale aanpak. Vanuit Nederland worden de eilandbesturen ondersteund bij het vormgeven van deze aanpak. Op Bonaire en Sint Eustatius zijn workshops georganiseerd met lokale betrokkenen vanuit overheid en bedrijfsleven, om input te verzamelen voor een integrale aanpak. Op Bonaire zijn in mei 2011 SEIprojecten (Sociaal Economisch Initiatief) gestart om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt naar werk te begeleiden. Op Sint Eustatius is zeer recent het startschot gegeven voor twee vraaggerichte werkgelegenheidsprojecten. Vanuit Nederland wordt ondersteuning gegeven om in deze projecten te experimenteren met een zo integraal mogelijke aanpak. Dit gebeurt onder meer door te ondersteunen in het opzetten van lokale structuren, het leggen van benodigde verbindingen, ontwikkelen van een werkgeversbenadering en deskundigheidsbevordering. SZW beziet bovendien samen met een aantal collega-departementen de mogelijkheid om op de relevante beleidsdomeinen zowel inhoudelijk als financieel de samenwerking te intensiveren, om daarmee het effect van zowel het beleid als de financiële middelen te vergroten.

32

Hoeveel bedraagt het re-integratiebudget van gemeenten? De gemeenten ontvangen in 2012 een participatiebudget van 992 miljoen. In het Participatiebudget zijn het flexibel re-integratiebudget ( 722 miljoen) en de middelen voor inburgering ( 160 miljoen) en volwasseneneducatie ( 110 miljoen) gebundeld.

33

Hoeveel bedraagt het re-integratiebudget van het UWV? UWV beschikt in 2012 over een re-integratiebudget van 286 miljoen voor de inkoop van reintegratietrajecten en voorzieningen voor arbeidsgehandicapten. Per 1 januari 2012 eindigt het ter beschikking stellen van budget voor re-integratie van WW-ers. Om te voorkomen dat in 2012 nog gestart wordt met nieuwe re-integratieactiviteiten, is overeengekomen dat UWV vanaf 1 oktober 2011 geen nieuwe aanvragen voor de inkoop van re-integratiedienstverlening in behandeling neemt. Voor de uitfinanciering in 2012 van voor 1-1-2012 gestarte WW re-integratieactiviteiten is in de begroting van SZW 3 miljoen beschikbaar.


8/97



34

Hoe is de besparing van twee miljard per jaar op de lange termijn van de Wet werken naar vermogen opgebouwd? Kan de regering in een tabel het verloop van de besparingen toelichten? De besparing op de lange termijn van de Wet werken naar vermogen bedraagt circa 1,85 miljard, zoals ook aangegeven in de hoofdlijnennotitie werken naar vermogen (Kamerstukken II, 2010-2011, 29544, nr. 297). Deze besparing is opgebouwd uit de effecten van de beperking van de Wajong tot mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, de beperking van de toegang tot de Wsw van mensen die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken en de korting op het gebundelde reintegratiebudget. In 2015 bedraagt de besparing vanwege deze maatregelen 800 miljoen. Dit is inclusief de besparingen als gevolg van de herindeling van het zittend bestand Wajong en de uitkeringsverlaging per 2014 voor Wajongers die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Tabel: Maatregelen Werken naar Vermogen (in miljoenen euro) 1. Wajong beperken tot mensen die volledig en duurzaam geen arbeidsvermogen hebben 2. Herindeling Wajong: Uitkeringsverlaging niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikten 3. Beperking toegang tot de Wsw 4. Gerichte re-integratie en begeleiding gebundelde budget WWB, Wsw en Wajong (netto) Totaal (afgerond op 10 miljoen euro) Structureel = 2045 -900

2011

2012

2013 -20

2014 -76

2015 -107

3

50

49


-50 -30 -420 -580


-100 -100 -490 -800

0 -650 -300 -1850

0


-300 -250


-290 -260

Daarnaast is sprake van samenloop van de Wet werken naar vermogen met de maatregel die de regering neemt op het terrein van de algemene heffingskorting (geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon). Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord op vraag 39. 35 Op bladzijde 6 staat de aanpassing van fiscale faciliteiten bij het pensioenakkoord genoemd. Het pensioenakkoord wordt nu uitgewerkt. Kan de regering een overzicht geven van alle fiscale maatregelen? Als gevolg van het pensioenakkoord wordt het AOW-pensioen verhoogd, gefinancierd door het afbouwen van de Mogelijke Koopkrachttegemoetkoming voor Ouderen (MKOB) en de ouderenkorting. Er komt vanaf 2020 een nieuwe ouderenkorting, specifiek gericht op lage inkomens. De richtleeftijd binnen het Witteveenkader wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting en in 2013 verhoogd naar 66 jaar en in 2015 naar 67 jaar. De opbouwruimte in de derde pijler (bv lijfrente) en de fiscale oudedagsres erve worden beperkt in lijn met de aanpassing van het Witteveenkader. 36 Waarom valt buitenschoolse opvang in vakanties ook onder de 70%-regeling? Er wordt een koppeling tot stand gebracht tussen toeslaguren en gewerkte uren. Deze koppeling geldt op jaarbasis. Over een jaar genomen moeten de toeslaguren in verhouding staan tot de gewerkte uren. Het uitzonderen van schoolvakanties zou deze koppeling doorbreken. Van ouders mag worden verwacht dat zij hun eigen vakantie zo veel mogelijk zullen afstemmen op de vakantie van hun kinderen. Ouders zullen kritisch moeten kijken naar het aantal uren dat zij contracteren. Als zij dat doen, dan zou de norm van 70% voldoende ruimte moeten bieden (zie ook de brief van 9 november jl.). 37 Is de regering voornemens de beoogde beleidseffecten van de grote hervormingen op te nemen in de begroting voor 2013? Kan de regering daarbij nulmetingen geven en streefwaarden voor de komende begrotingsjaren? Kan de regering dit bijvoorbeeld doen ten aanzien v an de vergrote arbeidsdeelname van uitkeringsgerechtigden, de effectieve bestrijding van fraude, arbeidsmigratie en de vereenvoudiging van het aantal kindregelingen? Zoals aangegeven in de kabinetsreactie inzake de motie Pechtold cs. zijn alle maatregelen uit het Regeerakkoord verwerkt in de reguliere begrotingscyclus. Veelal betekent dit dat de maatregelen in de


9/97



betreffende begrotingsartikelen zijn opgenomen. Bij de artikelen wordt aangegeven wat de beoogde beleidseffecten zijn en worden waar mogelijk kengetallen en indicatoren inclusief streefwaarden vermeld. In de beleidsagenda zijn de prioriteiten op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vanuit het Regeerakkoord weergegeven, onder andere ook de zaken die SZW raken vanuit de 17 hervormingen. Dit betreft de verhoging van de pensioenleeftijd en de Wet Werken naar Vermogen. Overigens zal de herziening van de begroting in het kader van Verantwoord Begroten naar verwachting leiden tot een andere opzet van de beleidsinformatie in de begroting 2013. De Kamer is hierover geïnformeerd door de minister van Financiën (Kamerstukken II, 2010-2011, 31 865, nr. 26). 38 Op bladzijde 6 van de begroting staat dat het pensioenakkoord leidt tot vier miljard lagere overheidsuitgaven en op bladzijde 8 staat dat de oudedagsvoorziening toekomstbestendig wordt gehouden door de verhoging van de pensi oenleeftijd. Kan de regering toelichten met hoeveel euro de kosten voor de AOW toe tussen nu en 2020 en 2040 toeneemt? In hoeverre vormt het pensioenakkoord een oplossing voor dit gat? Hoeveel geld loopt de regering nu, in 2020 en in 2040 mis doordat ouderen geen AOW-premie betalen? In hoeverre zou fiscalisering van de AOW een oplossing vormen voor dit gat? Op dit moment bedragen de uitkeringslasten AOW ruim 30 miljard per jaar. In 2020 zal dat, bij ongewijzigd beleid, bijna 40 miljard zijn, en in 2040 ca. 50 miljard. Iedere verhoging van de AOWleeftijd met één jaar levert een structurele besparing op de AOW-uitkeringslasten op van 2 à 2,5 miljard per jaar. Een deel van deze besparing wordt weer teniet gedaan door hogere uitgaven aan andere sociale zekerheidsregelingen, die immers ook doorlopen tot de hogere pensioenleeftijd. Deze weglek bedraagt naar verwachting 25 tot 35% van de besparing. Overigens heeft een verhoging van de AOW-leeftijd ook buiten de SZW-begroting om gevol gen voor de overheidsfinanciën. Het gaat dan bijvoorbeeld om de effecten op de loon- en inkomstenbelasting, de aftrekbaarheid van de pensioenpremies en de werkgelegenheid. Het effect komt tot uitdrukking in het houdbaarheidseffect van verhoging van de pensioenleeftijd. In de studie ,,Vergrijzing verdeeld uit 2010 heeft het CPB berekend dat er sprake is van een houdbaarheidstekort van 4oe% van het bruto binnenlands product (bbp). Verhoging van de pensioenleeftijd conform het pensioenakkoord verbetert de houdbaarheid van de overheidsfinanciën met 0,7% bbp. Het bbp bedraagt momenteel ruim 600 miljard. Volledige fiscalisering van de AOW verbetert volgens het CPB de houdbaarheid van de overheidsfinanciën met 0,4% bbp en zou dus minder van het gat dekken. 39 De maatregelen in het kader van de Wet werken naar vermogen leveren op lange termijn 1,85 miljard op. In het regeerakkoord is naast deze maatregel ook het gevolg van het wetsvoorstel geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskortin g in het referentieminimumloon ingeboekt. De samenloop van deze beide maatregelen heeft een extra opbrengst, zo is vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon. Heeft de regering bij de begroting voor 2012 rekening gehouden met de extra besparingen als gevolg van deze samenloop? De samenloopeffecten van het wetsvoorstel geleidelijke afbouw heffingskorting in het referentieminimumloon en Werken naar Vermogen zijn tot en met 2016 verwerkt in de begroting 2012. Dit geldt ook voor de samenloop van de inwonende maatregel WWB met Werken naar Vermogen. Deze effecten zijn op de korte termijn beperkt in omvang en zijn reeds verwerkt in de plussen en minnen in de uitgaven van de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt (SZA) en niet beschikbaar om uit te geven. De combinatie van deze maatregelen levert volgens de huidige inzichten op de lange termijn (in 2045) mogelijk een extra houdbaarheidswinst op van 0,35 miljard. Dit betreft echter onzekere effecten op de lange termijn. Daarbij dient aangetekend te worden dat kleine negatieve afwijkingen in de veronderstelde toekomstige ontwikkeling deze houdbaarheidswinst snel kan doen verdwijnen en omgekeerd. 40 Kan de regering een overzicht geven van de sanctiebedragen, die per 1 juli 2012 voor fraude van burgers en bedrijven omhoog gaan? Het wetsvoorstel waarin het voorgenomen aangescherpte sanctiebeleid zijn beslag krijgt ligt nu voor advisering bij de Raad van State. Met het wetsvoorstel wordt zowel het beleid voor burgers als het beleid naar bedrijven aangescherpt. Burgers die met hun uitkering frauderen kunnen binnen het nieuwe beleid een boete van maximaal 100% van het benadelingsbedrag tegemoet zien. Voor bedrijven geldt dat de boetes verhoogd worden. Bij recidive door bedrijven wordt de boete verdubbeld en bij herhaalde recidive wordt de boete verdrievoudigd.


10/97



41

Welke budgetten zijn beschikbaar voor de van-werk-naar-werk bonus. Welke budgetten zijn beschikbaar voor intersectorale scholing? Op welke manier compenseert de regering de sociale partners voor extra inzet? De regering gaat afspraken maken met de sociale partners over hun inzet op het terrein van intersectorale scholing en van-werk-naar-werk. Afhankelijk van de realisatie van concrete afspraken zal de regering de sociale partners hierin financieel tegemoet komen. In het Algemeen Overleg over het vitaliteitspakket op 5 oktober jl. is toegezegd om binnen een half jaar over de nadere uitwerking van deze afspraken te rapporteren. Daarbij zal ook worden ingegaan op de mate en wijze van financiële compensatie aan de sociale partners.

42

Kan de regering een overzicht verstrekken van de toenemende AOW-uitgaven in de komende jaren (tot 2040)? Zie vraag 38.

43

Welke maatregelen worden getroffen om het aanpassingsvermogen en de mobiliteit binnen de arbeidsmarkt te verbeteren? Binnen het vitaliteitspakket heeft de regering een aantal maatregelen getroffen om het aanpassingsvermogen en de mobiliteit binnen de arbeidsmarkt te verbeteren. Er zullen mobiliteitsbonussen geïntroduceerd worden voor werkgevers voor het aannemen van oudere uitkeringsgerechtigden en voor werknemers van 55 jaar en ouder. De regering stimuleert sociale partners om intersectorale scholing te faciliteren en is bereid dit financieel te ondersteunen. Verder wordt sociale partners gevraagd een VanWerk-Naar-Werk budget (individueel opeisbaar recht op middelen voor bijvoorbeeld scholing bij ontslag) te introduceren in CAOs. De regering komt sociale partners hiervoor financieel tegemoet.

44

Welke maatregelen worden genomen om het arbeidsaanbod in de tekortsectoren te vergroten? In de bedrijfslevenbrief, de strategische agenda voor het hoger onderwijs en wetenschap en het actieplan MBO noemt de regering diverse maatregelen om de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt te verbeteren en het aantal jongeren dat kiest voor een baan of opleidingsrichting in een van de tekortsectoren te vergroten. In de bedrijfslevenbrief is aangekondigd dat de topsectoren elk met een human capital agenda voor de langere termijn naar buiten komen. Deze human capital agendas bevatten o.a. een analyse van de behoefte aan human capital in de topsector, een gezamenlijke visie op het onderwijs en afspraken over bijdragen van onderwijs en bedrijfsleven aan de uitvoering van de agenda. Daarnaast heeft de regering de topsectoren gevraagd een Masterplan Bètatechniek op te stellen. Met dit masterplan worden de activiteiten uit de human capital agendas afgestemd en zal ook specifieke aanda cht zijn voor vakkrachten en middelbaar en lager opgeleide technici. Daarnaast wordt binnen het vitaliteitspakket intersectorale scholing gestimuleerd en financieel ondersteund door de regering.

45

Welke maatregelen worden getroffen om de focus gericht op bescherming bij het behouden van een baan te verplaatsen naar een focus gericht op bescherming bij het behouden van werk? De in het antwoord op vraag 43 geschetste maatregelen hebben alle betrekking op het vergroten van de kansen om elders nieuw werk te vinden, en daarmee op de werkzekerheid. Door het vitaliteitspakket verschuift de focus van baanzekerheid naar werkzekerheid.

46

De AOW-uitgaven nemen in deze kabinetsperiode toe met 3,7 miljard. Met hoeveel nemen de belastinginkomsten over het aanvullende pensioen toe in deze kabinetsperiode? De AOW-uitgaven stijgen met 3,7 miljard van 2011-2015 en de stijging is volledig het gevolg van de volumegroei. Nominale stijgingen zijn niet meegenomen in dit cijfer. De belastinginkomsten over het aanvullende pensioen zijn niet afzonderlijk bekend maar globaal wordt aangenomen dat het gemiddelde aanvullende pensioen ongeveer even groot is als de AOW. Aannemende dat het marginale tarief voor het aanvullende pensioen ongeveer 32% bedraagt zal de belasting- en premieopbrengst over het aanvullende pensioen toenemen met 1 miljard over deze periode (32% van 3,7 miljard).


11/97



47