Rijksoverheid


28 november 2011

verslag van een schriftelijk overleg over de implementatie van het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren.

Hierbij bied ik u mijn reactie aan op de vragen in het kader van het schriftelijk overleg met de vaste commissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de implementatie van het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren rapport (Kamerstuk 30 012, nr 34).

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

EQF en NLQF Verslag van een schriftelijk overleg Vastgesteld d.d. Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 juli 2011 inzake de implementatie van het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (European Qualifications Framework for Life Long Learning, afgekort EQF) rapport (Kamerstuk 30 012, nr. 34). Bij brief van heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie Van Bochove Adjunct-griffier van de commissie Thomassen Inhoudsopgave I Vragen en opmerkingen uit de fracties 1. Inleiding 2. EQF en NLQF 3. Beleidsreactie 3.1 Overige kwalificaties 3.2 Kosten van inschaling 3.3 Positionering van het vwo 3.4 Oriëntatieonderscheid in het hoger onderwijs 3.5 Inschaling van vmbo en mbo-2 op hetzelfde niveau Reactie van de minister 2. EQF en NLQF 3. Beleid sreactie 3.1 Overige kwalificaties 3.2 Kosten van inschaling 3.3 Positionering van het vwo 3.4 Oriëntatieonderscheid in het hoger onderwijs 3.5 Inschaling van vmbo en mbo-2 op hetzelfde niveau

Vragen en opmerkingen uit de fracties


1. Inleiding



De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport van de Adviescommissie NLQF - EQF1 en de beleidsreactie van de minister. Zij stellen hierover nog enkele vragen. De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende advies van de commissie NLQF-EQF en de beleidsreactie van de minister. De leden hechten grote waarde aan het principe van een Leven Lang Leren, ook in een internationale context. Het is van belang dat mensen kansen en mogelijkheden hebben om zich op latere leeftijd te ontwikkelen of om extra, nieuwe competenties te vergaren die hun maatschappelijke en arbeidsmarktpositie versterkt of verbetert. Het vergroten van de (internationale) duidelijkheid over het niveau van competenties of kwalificaties van mensen kan daar aan bijdragen en derhalve ook op de steun van genoemde leden rekenen. De leden hebben nog wel enkele vragen aan de minister. De leden van de CDA-fractie hebben zich in het verleden zeer positief uitgelaten over het European Qualification Framework, want de leden zien de voordelen van betere informatie over onderwijsniveaus in een steeds groter wordende arbeidsmarkt. Opleidingen worden vergelijkbaar op grond van een systeem dat leerresultaten als uitgangspunt heeft: kennis, vaardigheden en competenties. De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het rapport van de Adviescommissie NLQF - EQF en de beleidsreactie van de minister. 2. EQF en NLQF De leden van de VVD-fractie stemmen in met het civiele effect van het Nederlands Kwalificatie Kader. Deze leden zijn van mening dat op deze wijze het Nederlandse onderwijs niet alleen internationaal vergelijkbaar wordt, maar ook de vergelijkbaarheid van het particuliere niet-bekostigde onderwijs in ons eigen land toeneemt. Brancheorganisaties kunnen een aanvraag indienen om het niveau te laten beoordelen. De kwalificatieniveaus bieden geen doorstroomrechten, maar bieden transparantie qua niveau. Kan de minister toelichten of de kwalificatien iveaus wel ten behoeve van de verstrekking van zogeheten EVC's (Elders Verworven Competenties) kunnen dienen? In het rapport lezen de leden dat dankzij dit kader niveaudifferentiatie zichtbaar wordt, omdat het kwalificatiekader stelselneutraal is. Kan de minister toelichten waarom Nederland een eigen kwalificatiekader `bovenop' het Europese kader heeft laten opstellen? Ziet de minister dit, met deze leden, als een verfoeilijke extra Nederlandse regeling bovenop Europese regels? Wat is de reactie van de minister op het extra startniveau dat het Nederlandse Kwalificatiekader biedt ten opzichte van het Europese Kader? De leden van de CDA-fractie constateren dat, om op termijn de koppeling van een nationaal kader (NLQF) aan het EQF mogelijk te maken, een Nationaal Coördinatiepunt wordt ingesteld. Kan de minister al iets zeggen over de taken, verantwoordelijkheden en werkwijze van dit op te richten coördinatiepunt? Op welke wijze denkt de minister de onafhankelijkheid van de onderwijss ectoren en een voldoende deskundigheidsniveau te borgen? Vooralsnog wordt het coördinatiepunt aangehangen aan het Kenniscentrum EVC. Ziet de minister op termijn een gezamenlijk instituut voor EVC en EQF? De leden geven aan te hechten aan de rol van het Nationaal Coördinatiepunt. Desalniettemin moet ervoor worden gewaakt dat door de werkzaamheden van dit punt geen belemmeringen worden opgeworpen voor Nederlanders om in de EU te studeren of te werken. Gaarne vragen de leden om een reactie van de minister. De leden stellen vast dat de minister terecht constateert dat het NLQF geen herziening van het Nederlandse onderwijsstelsel inhoudt. Tevens geeft de minister aan dat het NLQF niet geschikt is om in detail de in- en doorstroomrechten te regelen. Welke functionaliteit ziet de minister voor het NLQF binnen Nederland en ziet de minister ook buiten de functie van koppeling aan het EQF nog andere functies binnen de EU? 3. Beleidsreactie 3.1 Overige kwalificaties Een kernvraag die de leden van de VVD-fractie stellen, is waarom hier een minimumnorm van 400 uur wordt gesteld. Het niveau van de opleiding is immers gebonden aan het leerresultaat en niet aan de duur, tijd of studiebelasting van een opleiding. Tevens stelt de OECD (2010) dat de gemiddelde duur die een volwassene aan het Leven Lang Leren besteedt in Ned erland onder de genoemde 400 uur uitkomt. Door een minimumnorm te stellen, bemoeilijkt dit kabinet in de ogen van deze leden evenwel het kortdurend onderwijs als kans voor volwassenen op na- en bijscholing. Ook kortdurende opleidingen zouden in de ogen van deze leden een aanvraag moeten kunnen doen tot beoordeling van het niveau. Juist de particuliere sector hecht groot belang aan de openstelling van het NLQF voor de categorie "overige kwalificaties" en de minister omarmt dat voorstel. Ook korte opleidingstrajecten kunnen leiden tot verbetering van de arbeidsmarktpositie en ­ mobiliteit van Nederlanders. Graag vernemen de leden de reactie van de minister. De leden van de PvdA-fractie hechten aan een eenvoudige procedure voor het laten inschalen of herzien van een kwalificatie. Kan de minister aangeven of en hoe er gekeken wordt naar beheersing van administratieve lasten en overzichtelijke procedures voor instellingen om het niveau van opleidingen inzichtelijk te maken voor inschal ing/herziening? De leden van de CDA-fractie constateren dat waar het gaat om de overige kwalificaties, de minister aangeeft dat de ondergrens voor opleidingen 400 uur dient te zijn. Dit is conform het advies. Waarom kiest de minister voor zo'n rigide grens? Ziet de minister in het NLQF/EQF geen ruimte voor kwalificaties van een iets geringere omvang? Is er geen ruimte voor maatwerk, zo vragen de leden van genoemde fractie. 3.2 Kosten van inschaling De leden van de PvdA-fractie constateren dat de minister in haar beleidsreactie stelt dat de kosten voor inschaling en herziening van kwalificaties voor een NLQF-niveau voor rekening van de onderwijsinstellingen zelf zijn. De leden menen waar te nemen dat de minister nog geen definitieve keuze heeft gemaakt voor de wijze waarop er met kosten wordt omgegaan in het eerste jaar voor de generieke inschaling. Kan zij aangeven of nu geldt dat bij aanvang deze kosten niet voor rekening van instellingen zijn? Zo nee, wanneer wordt dit dan duide lijk? Wat zijn de gevolgen voor de dekkingsgraad van de instellingen die zich laten inschalen indien de kosten wel voor rekening van de instellingen zijn? De leden van de SP-fractie willen weten waarom ervoor is gekozen om ook privaat gefinancierd onderwijs vrij te stellen voor de kosten in het eerste jaar dat wordt gewerkt met het NCP EQF. Hoeveel geld zou de overheid dat eerste jaar betalen voor het privaat gefinancierd onderwijs?



3.3 Positionering van het vwo De leden van de VVD-fractie vragen hoe het niveau van de Associate Degree zich verhoudt tot dat van het havo en het vwo. De leden van de CDA-fractie beoordelen de redenering die gevolgd is om het vwo op niveau 5 te beoordelen, positief. Hetzelfde geldt voor de beoogde evaluatietermijnen. 3.4 Oriëntatieonderscheid in het hoger onderwijs De leden van de VVD-fractie zijn voor vergelijkbaarheid maar niet voor het gelijktrekken van de titulatuur in het hoger onderwijs. Hoe verhoudt het verschil in niveaus tussen het hbo en het wo zich tot de plannen van de staatssecretaris om de titulatuur voor deze studies internationaal vergelijkbaar te maken? Het verschil in oriëntatie tussen beroepsgericht en academisch moet zichtbaar blijven. Graag vernemen deze leden de reactie van de minister. 3.5 Inschaling van vmbo en mbo-2 op hetzelfde niveau De leden van de VVD-fractie vragen of de minister nogmaals kan toelichten waarom vmbo en mbo-2 op hetzelfde niveau worden ingeschaald. Vooral de toelichting dat het in het Kwalificatiekader gaat om niveaus van leerresultaten, "waarbij de arbeidsmarktrelevantie verschillend kan zijn" is onduidelijk in de ogen van de leden. Deze leden zien bezwaarlijk in hoe iets hetzelfde kan zijn en desniettegenstaande kan verschillen. De leden van de PvdA-fractie vragen de minister om toch nog verduidelijkend in te gaan op de wijze waarop onderscheid kan worden gemaakt tussen opleidingen die niet als startkwalificatie gelden (vmbo) en opleidingen waar dat wel voor geldt (mbo-2) waarbij er een gelijk NLQF-niveau van toepassing is. Op welke wijze kunnen instellingen en met name bedrijven in het buitenland vaststellen dat hier sprake is van een gelijk kwalificatieniveau maar van een afwijkend gewicht op de arbeidsmarkt? De leden van de CDA-fractie stellen vast dat over de inschaling van het vmbo een kwestie aan de orde is gesteld over het gelijk stellen van vmbo met mbo2. Zou er geen verschil moeten zijn tussen de ver schillende leerwegen in het vmbo? De leden vragen of de minister een mogelijkheid voorziet dat de mbo-opleidingen niveau 4, die in de toekomst een vierjarige opleidingsduur behouden, niveau 5 gaan krijgen en de 3-jarige opleidingen niveau 4. De leden van de SP-fractie vragen waarom er gekozen is om bepaalde mbo-opleidingen op hetzelfde niveau te zetten als het vwo? Aan welke opleidingen wordt gedacht? Wat zijn de criteria voor een mbo-opleiding om NLQF niveau 5 ingeschaald te worden, hetzelfde niveau als voor het vwo? II Reactie van de minister

EQF en NLQF De leden van de VVD-fractie vragen of de minister kan toelichten of de kwalificatieniveaus wel ten behoeve van de verstrekking van zogeheten EVC's (Elders Verworven Competenties) kunnen dienen. De vraag is interessant en daarom gaan we dit in de komende periode onderzoeken. De koppeling van kwalificatieniveaus met EVC betekent een meerwaarde voor individuen en zij ondersteunt de arbeidsmobiliteit. Op dit moment wordt ook op Europees niveau hierover nagedacht en vindt kennisuitwisseling plaats om leerresultaten van verschillende niveaus in



het NLQF als een van de standaarden mee te nemen in het laten valideren van elders verworven competenties. Beide zijn instrumenten die leven lang leren bevorderen en elkaar in de toekomst kunnen versterken. De leden van de VVD-fractie vragen de minister een toelichting te geven waarom Nederland een eigen kwalificatie "bovenop"het Europese kader heeft laten opstellen. In de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad wordt aanbevolen "om het Europees kwalificatiekader als een referentiehulpmiddel te gebruiken om de kwalificatieniveaus van de verschillende kwalificatiesystemen met elkaar te vergelijken en zowel een leven lang leren en gelijke kansen in de kennismaatschappij als verdere integratie van de Europese arbeidsmarkt te bevorderen, met inachtneming van de rijke verscheidenheid aan nationale onderwijssystemen. Om die rijke verscheidenheid voor ieder land inzichtelijk te maken worden de nationale kwalificatiesystemen gekoppeld aan het Europees kwalificatiekader." In 200 9 is in Nederland gestart met de ontwikkeling van een kwalificatiekader gebaseerd op bestaande kwalificatietypen, voor het merendeel reeds beschreven in leerresultaten. Nederland maakt dus niet een kwalificatiekader bovenop het Europese, maar doet precies wat op Europees niveau is afgesproken. De leden van de VVD-fractie vragen of de minister een eigen kwalificatiekader, als een verfoeilijke extra Nederlandse regeling bovenop de Europese regels ziet. Nederland heeft, net als de andere lidstaten, op basis van vrijwilligheid een nationaal kwalificatiekader ontwikkeld om de transparantie tussen de verschillende onderwijssystemen in onderwijs en opleiding te vergroten. Daarnaast draagt het bij aan de studenten- en arbeidsmobiliteit en aan de deelname aan leven lang leren. Indien we hieraan niet zouden meedoen, belemmeren we de kansen van onze burgers. Nederland heeft in 2008 ingestemd met de voorstellen die zijn gedaan in de aanbeveling voor het ontwikkelen van een Europees kwalificat iekader. Het beginsel van subsidiariteit is ook hierbij van toepassing. De leden van de VVD-fractie vragen de reactie van de minister op het extra startniveau dat het Nederlandse Kwalificatiekader biedt ten opzichte van het Europese Kader. De reden voor een extra startniveau is om mensen, in het bijzonder de laagopgeleiden, die geen kwalificatie hebben een steuntje in de rug te geven om een kwalificatie te behalen en een eerste stap te zetten in het behalen van een volledige kwalificatie. Het instroomniveau is gebaseerd op de leerresultaten zoals ze geformuleerd zijn in basiseducatie 1. Niet alleen in Nederland, maar ook in andere lidstaten worden instroomniveaus toegepast bijvoorbeeld in Engeland en Ierland. De leden van de CDA-fractie vragen of de minister al iets kan zeggen over de taken, verantwoordelijkheden en werkwijze van het op te richten coördinatiepunt. Ja, dat kan ik. De verantwoordelijkheden, taken en de werkwijze van het Nationaal Coördinatie Punt zijn de volgende: V erantwoordelijkheden: 1 Onderhoud en evaluatie van het NLQF en de koppeling naar het EQF. 2 Inschaling en registratie van kwalificaties.



3 Informatie en communicatie. 4 Verantwoording en monitoring van de implementatie van het NLQF. Taken: a. Toezien op het functioneren van de teams van onafhankelijke experts (voor de inschalingsverzoeken van de overige kwalificaties) b. Bieden van ondersteuning aan de Commissie van Advies c. Bewaken van de kwaliteit van de informatie en communicatie d. Verantwoording en monitoring e. Bewaken van en toezien op de koppeling van de niveaus van het NLQF aan de niveaus van het EQF. f. Toezien op beschikbaarheid en toegankelijkheid van het NLQF-register. g. Toetsing of de procedures en criteria van de gewenste kwaliteit zijn. h. Evaluatie van de tot nu toe gehanteerde procedures en criteria voor de toelating en inschaling in het NLQF. i. Informatie en communicatie. Werkwijze: Het NCP werkt met een kleine staf, een Commissie van Advies, en huurt op ad hoc basis, afhankelijk van de hoeveelheid aanvragen, onafhankelijke experts in om advies uit te brengen over de niveaus van inschaling. H et NCP beoordeelt zelf het verzoek van de aanbieder van kwalificaties en opleidingsprogramma's om voor inschaling in aanmerking te komen. Binnen twee jaar zullen de resultaten van het NCP NLQF worden geëvalueerd waarbij de organisatie haar meerwaarde moet hebben aangetoond. De leden van de CDA-fractie vraagt de minister op welke wijze zij denkt de onafhankelijkheid van de onderwijssectoren en een voldoende deskundigheidsniveau te borgen. Ik heb het advies van de Commissie Leijnse overgenomen om het NCP voor de komende twee jaar te positioneren bij het Kenniscentrum EVC. Dit is een organisatie die over de onderwijssectoren heen haar taken en verantwoordelijkheden uitvoert. Wat betreft de inschaling van niet door de overheid gereguleerde kwalificaties wordt door een Commissie van Advies namens het NCP, de inschaling in een niveau in het NLQF vastgesteld. De leden van deze commissie zijn niet direct verbonden aan een van de onderwijssectoren. Deze commissie baseert haar oordeel op he t advies dat door een team van onafhankelijke deskundigen die op tijdelijke basis worden samengesteld, wordt geformuleerd. Deze experts dienen voldoende expertise over betreffende kwalificaties te beschikken. Wat betreft de door de overheid gereguleerde kwalificaties wordt de formele route gevolgd voor de inschaling in de niveaus van het NLQF en de koppeling aan de niveaus in het EQF. Al eerder heb ik aangegeven dat bij het in werking treden van het NCP de bestaande niveaus van kwalificatie generiek zullen worden ingeschaald. Bij een verzoek om herziening van een kwalificatiedossier voor een hogere inschaling wordt dit door het desbetreffende kenniscentrum aangevraagd bij het NCP. Het NCP vraagt advies aan de bevoegde instanties. Na een positief advies wordt het verzoek aan het ministerie voorgelegd voor instemming op de aanbeveling van het NLQF niveau. De leden van het CDA-fractie vragen of de minister op termijn een gezamenlijk instituut voor EVC en EQF voor ogen ziet.



Het NCP NLQF is tot oktober 2013 ondergebracht bij het Kenniscentrum EVC. In deze periode wordt onderzocht in hoeverre beide instrumenten, het NLQF en het valideren van elders verworven competenties (EVC) elkaar kunnen versterken. Dit vanwege het feit dat beide instrumenten een bijdrage leveren aan het stimuleren en faciliteren van een leven lang leren. De leden van de CDA-fractie geven aan te hechten aan de rol van het Nationaal Coördinatiepunt. Toch moet ervoor worden gewaakt dat door de werkzaamheden van dit punt geen belemmeringen worden opgeworpen voor Nederlanders om in de EU te studeren of te werken. De leden vragen om een reactie. Een van de belangrijkste taken van het NCP is de koppeling van de niveaus in het NLQF aan de niveaus in het EQF te bewerkstelligen en te bewaken. Het doel is mobiliteit van studenten en de arbeidsmobiliteit van Nederlanders binnen Europa te vergroten. Daarom neem ik de komende twee jaar ook de tijd om de inschaling op de juiste niveaus te evalue ren en indien nodig te herzien. De leden van de CDA-fractie vragen de minister welke functionaliteit zij ziet voor het NLQF binnen Nederland en of zij ook buiten de functie van koppeling aan het EQF nog andere functies binnen de EU ziet. Het NLQF heeft naast de inschaling in de niveaus in het NLQF en de koppeling aan de niveaus in het EQF de functie om de transparantie binnen het Nederlandse onderwijslandschap te vergroten. Het NLQF geeft werkgevers en individuen inzicht in de niveaus van bestaande kwalificaties en hoe deze zich tot elkaar verhouden, zowel nationaal als internationaal, middels de koppeling aan de niveaus van het EQF. Door de nationale registratie voor het NLQF te koppelen aan het EQF portal wordt inzicht gegeven in de niveaus van kwalificaties in de verschillende lidstaten en hun koppeling aan het EQF. Op Europees niveau is afgesproken een EQF-portal (website) te maken ter bevordering van de mobiliteit. Door het NLQF open te stellen voor de niet door de overheid g ereguleerde kwalificaties wordt een completer beeld gegeven van de verschillende niveaus van kwalificaties in Nederland. Daarnaast kunnen deze soms hoog door de arbeidsmarkt gewaardeerde opleidingen een inschaling in het NLQF krijgen waardoor niveauvergelijking met andere opleidingen mogelijk is.

Overige kwalificaties De leden van de VVD-fractie willen een reactie waarom een minimumnorm van 400 uur wordt gesteld aan de overige kwalificaties. Het niveau van de opleiding is immers gebonden aan het leerresultaat en niet aan de duur, tijd of studiebelasting van een opleiding. In antwoord hierop, het gaat alleen om die kwalificaties in de beoordelingsprocedure te betrekken die het resultaat zijn van een leerinspanning of studiebelasting vergelijkbaar met een ondergrens van 400 uur. De vraag om deze substantiële leerinspanning aantoonbaar te maken is onder meer gebaseerd op het opbouwen van vertrouwen en om te voorkomen dat een tweedaagse cursus eenzelfde niveauaanduiding krijgt als een opleiding van 2 jaar. 400 uur zijn de leerinspanningen waar dan ook verkregen: in de werksituatie, via e-learning, in een opleiding etc.



De verwachting is dat veel aanvragen van de private sector zullen komen en we willen voorkomen dat het NCP, met een kleine staf, overbelast wordt. Overigens wordt de komende twee jaar bezien en geëvalueerd of dit aantal uren reëel is en zo nodig wordt het aantal uren bijgesteld. De leden van de PvdA-fractie vragen of en hoe er gekeken wordt naar beheersing van administratieve lasten en overzichtelijke procedures voor instellingen om het niveau van opleidingen inzichtelijk te maken voor inschaling/herziening. In de opstartfase van het NCP wordt samen met aanbieders van kwalificaties getest hoe procedures en criteria zo efficiënt en praktisch mogelijk kunnen worden toegepast. Wat betreft de registratie van de niveaus van het NLQF en EQF wordt bekeken hoe het beste aangesloten kan worden bij de reeds bestaande registratiesystemen zoals het CROHO en het CREBO. Voor de registratie van de niet door de overheid gereguleerde kwalificaties wordt een nieuw systeem ontwikkeld. De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom de minister aangeeft dat de ondergrens voor opleidingen 400 uur dient te zijn en waarom voor een dergelijke rigide grens is gekozen. De leden vragen zich af of er geen ruimte kan zijn voor maatwerk en of er geen ruimte kan zijn voor kwalificaties van een geringere omvang. Zie het eerdere antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over de 400 uur.

Kosten van inschaling De leden van de PvdA-fractie menen dat er nog geen definitieve keuze is gemaakt voor de wijze waarop er met kosten wordt omgegaan in het eerste jaar voor de generieke inschaling. De leden vragen of aangegeven kan worden of nu geldt dat bij aanvang deze kosten niet voor rekening van instellingen zijn. En als dit niet het geval is wanneer dit duidelijk wordt. De leden vragen zich af wat de gevolgen voor de dekkingsgraad van de instellingen zijn die zich laten inschalen indien de kosten wel voor rekening van de instellingen zijn. De periode tot 1 februari 2012 worden procedures en criteria voor toelating en inschaling samen met de aanbieders verder ontwikkeld. Vanaf 1 februari 2012 tot 1 februari 2013 kunnen aanbieders van door de overheid gereguleerde kwalificaties een kosteloos herzieningsverzoek indienen bij het NCP. Daarna worden dezelfde kosten voor inschaling berekend die ook gelden voor de aanbieders van de "overige " kwalificaties. De leden van de SP-fra ctie willen weten waarom ervoor is gekozen om ook privaat gefinancierd onderwijs vrij te stellen voor de kosten in het eerste jaar dat wordt gewerkt met het NCP EQF. De leden vragen zich af hoeveel geld de overheid het eerste jaar betalen voor het privaat gefinancierd onderwijs. Er is geen keuze gemaakt om het privaatgefinancierde onderwijs vrij te stellen voor kosten in het eerste jaar. De uitzondering voor het niet betalen van kosten in het eerste jaar ( 1 februari 2012 tot 1 februari 2013) betreft uitsluitend het verzoek om herziening van door de overheid gereguleerde kwalificaties. Daarna worden ook hiervoor de kosten in rekening gebracht. De aanbieders van privaatgefinancierde kwalificaties betalen te allen tijde zowel voor de aanvraag als voor de inschalingprocedure. Positionering van het vwo



De leden van de VVD-fractie vragen hoe het niveau van de Associate Degree zich verhoudt tot dat van het havo en het vwo. De niveaus van het NLQF zijn gebaseerd op leerresultaten die niet verbonden (gebonden) zijn met enige onderwijssector. Leerresultaten van de verschillende kwalificatietypen in Nederland zijn vergeleken met geformuleerde leerresultaten van het Europese referentieraamwerk en daarbij gerelateerd aan wat het meest passende niveau leek. Over de plaatsing van het vwo is in Nederland veel discussie geweest. Hoewel de plaatsing in principe op basis van leerresultaten gebeurt, heeft voor de Commissie Leijnse, om het vwo op EQF-niveau 5 te plaatsen een rol gespeeld dat na het behalen van het havodiploma er normaliter een tweejarig traject nodig is om het kwalificatieniveau van het (algemeen vormende) vwo te bereiken. Positionering van vwo op NLQF niveau 5 betekent niet dat vwo daarmee tot het hoger onderwijs behoort zoals de Associatie Degree dat wel doet. Hierbij wil ik u een nieuwe ontwikkeling melden. De adviesgroep Europese kwalificatiekaders had sterke kritiek op het plaatsen van vwo op NLQF-niveau 5. In deze adviesgroep zitten de EU-lidstaten, de Europese Commissie, de Raad van Europa en Europese werkgevers. De kritiek was dat de internationale mobiliteit van studenten met het plaatsen van vwo op EQF niveau 5 in gevaar komt (zo wel inkomend als uitgaand). Naar aanleiding van die reactie is in gezamenlijkheid met Nederlandse experts naar een oplossing gezocht. Het voorstel van de experts is een splitsing in het NLQF niveau 4 en wel in 4 en 4+. Havo en mbo-4 blijven dan op niveau 4, vwo komt op 4+ en Associate Degree blijft op 5. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de kritiek en blijft havo en vwo onderscheidend. Ik neem dit voorstel over.

Oriëntatieonderscheid in het hoger onderwijs De leden van de VVD-fractie zijn voor vergelijkbaarheid maar niet voor het gelijktrekken van de titulatuur in het hoger onderwijs. De leden vragen zich af hoe het verschil in niveaus tussen het hbo en het wo zich verhoudt tot de plannen van de staatssecretaris om de titulatuur voor deze studies internationaal vergelijkbaar te maken. Het verschil in oriëntatie tussen beroepsgericht en academisch moet zichtbaar blijven. Aan de inschaling in het NLQF kunnen geen rechten worden ontleend betreffende titulatuur noch aan graden. In het NLQF is een oriëntatieverschil aangeduid voor het hoger onderwijs in de bachelorfase; beide oriëntaties zijn eindtermen voor hetzelfde EQF-LLL/NLQF niveau 6. Het gaat dus niet om een verschil in niveaus maar in oriëntaties. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap "Kwaliteit in Verscheidenheid"(Tweede Kamer, 2010-2011, 31288, nr.194) is aangegeven dat de titulatuur meer moet gaan aanslu iten bij wat internationaal gebruikelijk is. Daartoe zal het huidige wettelijk onderscheid in titulatuur tussen hbo en wo worden opgeheven. De hoger onderwijsinstelling moet de toevoeging bij de graad echter wel zodanig kiezen dat deze past bij het type opleiding. Dat zal voor een aanzienlijk aantal opleidingen betekenen dat de oriëntatie van de opleiding in de toevoeging zichtbaar zal zijn. De NVAO zal bij de accreditatie/toets nieuwe opleiding de door de instelling voorgestelde titulatuur toetsen op passendheid in de internationale context. Pas als de NVAO de titulatuur passend heeft gevonden, kan die worden gehanteerd. Het onderscheid tussen hogescholen en universiteiten zal daarnaast internationaal zichtbaar blijven op de diploma's en de diplomasupplementen; hogescholen mogen zich immers niet `universities', maar moeten zich `universities of applied sciences'noemen. De inhoud van de



opleiding wordt bovendien in termen van leeruitkomsten, dus eindtermen, weergegeven op het diplomasupplement. Daarmee blijft ook op die manier de oriëntatie van de opleiding zichtbaar. Dit voorstel in de Strategische Agenda is met uw Kamer besproken in het nota-overleg van 26 september jl. Daarin tekende zich bij de meerderheid van uw Kamer steun voor dit voorstel af. Inschaling van vmbo en mbo-2 op hetzelfde niveau De leden van de VVD-fractie vragen of de minister nogmaals kan toelichten waarom vmbo en mbo-2 op hetzelfde niveau worden ingeschaald. Vooral de toelichting dat het in het kwalificatiekader gaat om niveaus van leerresultaten, "waarbij de arbeidsmarktrelevantie verschillend kan zijn" is onduidelijk in de ogen van de leden. Deze leden zien bezwaarlijk in hoe iets hetzelfde kan zijn en desniettegenstaande kan verschillen. De uitstroomniveaus van vmbo kader beroepsgericht, de gemengde leerweg en de theoretische leerweg liggen dusdanig dicht bij elkaar dat deze op één NLQF niveau (niveau twee) zijn gepositioneerd. De inschaling in bepaalde niveaus in het NLQF is gebaseerd op leerresultaten en is niet sectorgebonden. Het vmbo is niet beroepskwalificerend en het mbo wel maar het NLQF doet geen uitspraken over arbeidsmarktrelevantie. Daarom is het mogelijk om zowel het vmbo als het mbo-2 op hetzelfde niveau in te schalen. De leden van de PvdA-fractie vragen de minister om toch nog verduidelijkend in te gaan op de wijze waarop onderscheid kan worden gemaakt tussen opleidingen die niet als startkwalificatie gelden (vmbo) en opleidingen waar dat wel voor geldt (mbo-2) waarbij er een gelijk NLQF-niveau van toepassing is. De vraag wordt gesteld op welke wijze instellingen en met name bedrijven in het buitenland kunnen vaststellen dat hier sprake is van een gelijk kwalificatieniveau maar van een afwijkend gewicht op de arbeidsmarkt. Zie mijn antwoord aan de leden van de VVD-fractie over dit onderwerp. Het NLQF en het EQF geven niet meer, maar ook niet minde r aan dan het niveau waarop een persoon zich bevindt daar waar het gaat om kennis, vaardigheden, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid. Specifieke beroepsvaardigheden of de inhoud van een gevolgde opleiding en werkervaring worden op andere wijze vastgelegd, bijvoorbeeld in het nieuwe Skills paspoort/ Europass, diploma's en diplomasupplement. De leden van de CDA-fractie stellen vast dat over de inschaling van het vmbo een kwestie aan de orde is over het gelijk stellen van vmbo met mbo2. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of er geen verschil zou moeten zijn tussen de verschillende leerwegen in het vmbo. Het vmbo basis beroepsgerichte leerweg is geplaatst op NLQF niveau 1 en het vmbo kaderberoepsgerichte leerweg en gemengde leerweg/theoretische leerweg op NLQF niveau 2. De uitstroomniveaus van vmbo kader beroepsgericht, de gemengde leerweg en de theoretische leerweg liggen dusdanig dicht bij elkaar dat deze op één NLQF niveau (niveau twee) zijn gepositioneerd. De leden van de CDA-fractie vragen of de minister een mogelijkheid voorziet dat de mboopleidingen niveau 4, die in de toekomst een vierjarige opleidingsduur behouden, niveau 5 gaan krijgen en de 3-jarige opleidingen niveau 4. Het NLQF is gebaseerd op leerresultaten en niet op opleidingsduur. Als een kenniscentrum vindt dat op basis van de leerresultaten een kwalificatie een hogere inschaling verdient dan op



basis van de generieke inschaling, kan een herzieningsverzoek ingediend worden bij het NCP. Aan de hand van twee kwalificatiedossiers wordt samen met de betrokken kenniscentra, bedrijfstakgroep en het Coördinatiepunt Mbo getest of de voorgestelde procedure de juiste en meest effectieve is. De leden van de SP-fractie vragen waarom er gekozen is om bepaalde mbo-opleidingen op hetzelfde niveau te zetten als het vwo. De leden vragen aan welke opleidingen wordt gedacht. De vraag wordt tenslotte gesteld wat de criteria zijn voor een mbo-opleiding om NLQF niveau 5 ingeschaald te worden, of dit hetzelfde niveau het vwo is. Er is niet voor gekozen om mbo opleidingen op hetzelfde niveau te plaatsen als het vwo. Mbo-opleidingen hebben een NLQF niveau 4 en een vwo-diploma heeft na consultatie met experts een NLQF niveau 4+. Dat laat onverlet dat na een terecht herzieningsverzoek om een mbo-opleiding hoger te plaatsen, de opleiding op NLQF niveau 5 kan worden geplaatst.