Rijksoverheid


28 november 2011

Uitvoering moties VAO Bouwbesluit 2012

Op 1 november 2011 zijn twaalf van de in het VAO Bouwbesluit 2012 ingediende moties aanvaard. In deze brief ga ik op de uitvoering van deze moties in. Daarbij ga ik eerst in op de moties die bij uitvoering direct inhoudelijke gevolgen hebben voor het Bouwbesluit 2012 zoals dat volgens de planning op 1 april 2012 in werking gaat treden. Daarna ga ik op de uitvoering van de overige moties in. Motie Paulus Jansen c.s. (Rc-waarde) In deze motie (32 757, nr. 9) is de regering verzocht bij de herziening van het Bouwbesluit de minimale Rc-waarde van de gebouwschil voor woningen en daaraan gelijk te stellen gebouwen met een verblijfsfunctie te verhogen naar 5,0. Mijns inziens is het van belang om behoedzaam met verdere aanscherping van de Rc-waarde om te gaan en moet de gevraagde aanscherping geleidelijk aan worden aangebracht. In het onderstaande wordt dit nader uiteengezet. Evenals het Bouwbesluit 2003 schrijft het Bouwbesluit 2012 voor dat een te bouwen gebouw een minimaal vereiste mat e van energiezuinigheid moet hebben. De uitwerking daarvan biedt opdrachtgevers en ontwerpers ruimte om zelf te bepalen met welke technische oplossingen aan die energieprestatie-eis wordt voldaan. In de regel wordt daarbij voor een combinatie van oplossingen gekozen. Op dat punt bevat het Bouwbesluit 2012 evenals het Bouwbesluit 2003 een isolatie-eis in de vorm van een Rc-waarde die als minimum altijd moet worden gerealiseerd. Het staat de opdrachtgever/ontwerper geheel vrij om desgewenst zelf voor een hogere Rc-waarde te kiezen. Het Bouwbesluit 2012 bevat reeds een aanscherping van de Rc-waarde van 2,5 naar 3,5, hetgeen in de regel een kosteneffectieve maatregel is. Het stellen van een minimum Rc-waarde waar de meerderheid in uw Kamer ook veel belang aan hecht blijkens de motie, past op zich dus goed bij de discussie over het Bouwbesluit waarbij het dan uiteraard gaat om de vraag welke hoogte van dat minimum gesteld zou moeten worden. Zoals ik in het overleg met de Kamer eerder r eeds heb aangegeven, leidt het thans in één keer verhogen van de minimale Rc-waarde van 2,5 naar 5,0 ertoe toe dat de keuzevrijheid om zelf te bepalen hoe de voorgeschreven energieprestatie moet worden bereikt, beperkt wordt.

Alsdan wordt een zwaar accent op één van de mogelijke technische oplossingen gelegd en wordt de toepassing van andere, mogelijk innovatieve en/of kosteneffectievere technische oplossingen bemoeilijkt. Dit mede tegen de achtergrond van de uitvoering van de motie De Boer/Verhoeven (32757, nr 27) in samenhang met de komende implementatie van de Europese Richtlijn energieprestatie gebouwen. In de motie is de regering verzocht in het licht van de epc-normering te bevorderen dat verbeteringen in bijvoorbeeld de schilisolatie dan wel gelijkwaardige alternatieven worden toegepast zodat een lager energieverbruik voor de eindgebruiker, met een lagere energierekening, het gevolg is. Een eventuele aanscherping van de Rc-waarde tot 5,0 opnemen in het ontwerpveegbesluit zou voorts betekenen dat het gehele ontwerp-veegbesluit opnieuw voor notificatie aan Brussel moet worden voorgelegd, hetgeen tot latere inwerkingtreding van het nieuwe Bouwbesluit zou leiden. Notificatie kost tijd (circa drie m aanden) zodat het feitelijk niet doende is om de Rc-aanscherping tegelijk met het nieuwe Bouwbesluit op 1 april 2012 in werking te laten treden. Gelet op deze consequenties moet mijns inziens zoals aangegeven, behoedzaam met verdere aanscherping van de Rc-waarde worden omgegaan en moeten zulke aanscherpingen geleidelijk aan worden aangebracht. Het lijkt mij om al deze redenen niet juist om nu in het lopende Bouwbesluit de Rc-waarde te verhogen. Het heeft mijn voorkeur om zo'n verdere aanscherping zoveel mogelijk in de pas te laten lopen met het tempo van aanscherpingen van de energieprestatie-eis waartoe de herziene Richtlijn energieprestatie gebouwen de komende jaren noopt. Bij de besluitvorming daarover moet alsdan groot gewicht worden toegekend aan het criterium `kosteneffectiviteit' en de gevolgen voor de energierekening van de eindgebruiker. In dat kader wordt momenteel onderzoek naar de kosteneffectiviteit van verdere aanscherpingen van de Rc-waarde uitgevoerd. Zodra de resu ltaten daarvan in de loop van volgend jaar beschikbaar zijn, zal ik de Kamer daarover informeren. Op basis daarvan kan nadere besluitvorming over het gewenste tempo van verdere aanscherping plaatsvinden. Indien die resultaten daartoe aanleiding geven, zal ik zo'n aanscherping van de Rc-waarde, desgewenst vooruitlopend op aanscherping van de energieprestatie-eis, doorvoeren. Motie Van Bochove c.s. (doorvalbeveiliging) In deze motie (32 757, nr. 13) is de regering verzocht in het nieuwe Bouwbesluit een waterdichte regeling voor een doorvalbeveiliging bij ramen op te nemen. Deze motie is gericht op het beperken van het aantal ongevallen met kinderen voor zover de oorzaak daarvan samenhangt met bouwkundige voorzieningen zoals vloerafscheidingen waarin zich ramen bevinden. Ik onderken het belang van het zoveel mogelijk voorkomen van dergelijke ongevallen. Evenals het huidige Bouwbesluit 2003 bevat het Bouwbesluit 2012 dan ook voorschriften over de minimaal vereiste hoogte van vloerafsc heidingen (zoals een muur onder een raam), over de maximaal toegestane breedte van openingen in een vloerafscheiding (zoals de openingen in een balkonhek) en over opstapmogelijkheden bij vloerafscheidingen (zoals een vensterbank onder een raam). De voorschriften van het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de hoogte van de afscheiding en de grootte van de openingen zijn niet soepeler dan de voorschriften van het Bouwbesluit 2003. Ten aanzien van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 over opstapmogelijkheden heb ik begrip voor de zorg die aan de motie ten grondslag ligt voor zover het de meest risicovolle gevallen betreft. Om die reden is de beperking van de reikwijdte van het betreffende voorschrift over overklauterbaarheid, zoals die in het ontwerp-veegbesluit was opgenomen, ten aanzien van verblijfsruimten in woningen en gebouwen voor kinderopvang en basisonderwijs (zoals woonkamers, slaapkamers en leslokalen), inmiddels ongedaan gemaakt. Daarmee is naar mijn oordeel een waterdichte regeling voor de meest risicovolle situaties getroffen. Ten aanzien van andere gebouwen acht ik degenen die toezicht op eventueel aanwezige kinderen uitoefenen primair verantwoordelijk voor het voorkomen van ongevallen en is het mijns inziens minder aan de regelgever om bouwkundige voorschriften ter voorkoming van overklauterbaarheid te geven, te meer omdat zulke voorschriften de ontwerpvrijheid bij de ontwikkeling van dergelijke gebouwen beperken. Wel zeg ik u gezien het belang van het zoveel mogelijk voorkomen van ongevallen met kinder en toe ten aanzien van dergelijke gebouwen de praktijktoepassing te monitoren en de regelgeving op basis daarvan zo nodig aan te passen om eventueel ongewenste effecten alsnog weg te nemen. Motie Ortega-Martijn/Paulus Jansen (rookmelders) In deze motie (32 757, nr. 17) is de regering verzocht in het Bouwbesluit het plaatsen van een werkende rookmelder ook bij herbestemming te verplichten. Deze motie heb ik eerder ontraden omdat het verbeteren van de kosteneffectiviteit bij verbouwingen een belangrijk doel van dit Bouwbesluit is. Echter, de financiële consequenties van uitvoering van deze motie zijn beperkt ( 150,- á 200,- per woning). Gelet hierop is het ontwerp-veegbesluit ter uitvoering van deze motie inmiddels zodanig aangepast dat het betreffende voorschrift van het Bouwbesluit 2012 niet alleen betrekking heeft op nieuw te bouwen woningen maar ook op wijziging van een bestaande gebruiksfunctie, niet zijnde een woonfunctie, in een woonfunctie. Motie Lucassen c.s. (geluidsisolat ie nieuwbouw) In deze motie (32 757, nr. 23) is de regering verzocht afdeling 3.3 geluidsisolatie tussen verblijfruimten binnen de woning in het nieuwe Bouwbesluit te handhaven. Deze geluidseisen waren niet in het Bouwbesluit 2012 overgenomen omdat zij in de praktijk een beperking van de mogelijkheden tot vrije indeelbaarheid van te bouwen woningen betekenen en aan toepassing van voor de praktijk gangbare oplossingen in de weg kunnen staan. Naar aanleiding van de motie zijn de betreffende voorschriften aan het ontwerp-veegbesluit toegevoegd, met dien verstande dat zij anders dan in het Bouwbesluit 2003 zijn geredigeerd. Door de gekozen redactie wordt een praktijkknelpunt weggenomen dat zich voordeed wanneer een verblijfsruimte van een woning (zoals een woonkamer) via een open trap in verbinding staat met een op een andere bouwlaag gelegen verblijfsruimte (zoals een slaapkamer). In afwijking van het Bouwbesluit 2003 hoeven op grond van het nieuwe Bouwbesluit 2012 in een dergelijke situatie geen geluidsisolerende maatregelen tussen die op verschillende bouwlagen gelegen ruimten meer te worden getroffen. Voor de overige situaties blijven de voorschriften gelden zoals die thans op grond van het Bouwbesluit 2003 gelden. Overige moties De overige aangenomen moties hebben bij uitvoering niet direct inhoudelijke gevolgen voor het Bouwbesluit 2012 zoals dat volgens de planning op 1 april 2012 in werking gaat treden.

De motie Paulus Jansen/Monasch over experimenten met een preventieve toets (32 757, nr. 12) betreft niet het Bouwbesluit 2012 zelf maar experimenten in het kader van de implementatie van het advies van de commissie Dekker. In de door mij toegezegde brief over de implementatie van dat advies zal tevens op de uitvoering van die motie worden ingegaan. U zult die brief nog dit jaar ontvangen. Met inachtneming van de volgende kanttekeningen worden de overige zes aangenomen moties conform hun strekking uitgevoerd: ten aanzien van de motie Ouwehand c.s. over brandveiligheid van stallen (32 757, 21) merk ik op dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie u nog dit jaar het plan van aanpak voor preventie van stalbranden zal toezenden, dat het Bouwbesluit 2012 zal worden aangepast wanneer de wenselijkheid daartoe in de discussie over dat plan van aanpak wordt geconstateerd en dat mijn inzet daarbij alsdan zal zijn om voor 1 januari 2013 met een voorstel tot aanpassi ng van de voorschriften te komen; in de motie Lucassen c.s. over luchtkwaliteit in lesruimten (32 757, nr. 24) is de regering verzocht binnen een jaar een voorstel tot wijziging van het Bouwbesluit aan de Kamer voor te leggen waarbij een prestatie-eis gesteld wordt aan de ventilatievoorziening in lesruimten van onderwijsgebouwen. Uitvoering van deze motie vergt een nadere uitwerking waarbij onder meer de mogelijke effecten op toepasbaarheid, handhaafbaarheid, lasten en kosten in beeld moeten worden gebracht. Dit zal geschieden in het kader van de uitwerking van de nationale Aanpak Milieu en Gezondheid 2008-2012. Aan de hand van de uitkomsten daarvan kan definitieve besluitvorming over eventuele wijziging van het Bouwbesluit 2012 plaatsvinden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner