ChristenUnie


"Integrale visie op onderkant van de arbeidsmarkt nodig"

"Integrale visie op onderkant van de arbeidsmarkt nodig"

dinsdag 20 december 2011 17:47 Bijdrage van ChristenUnie-senatore Peter Ester aan de plenaire bespreking van het wetsvoorstel 32 815: Wijziging van de Wet werk & samenvoeging met de Wet investeren in jongeren, op 19/20 december 2011

MdV, mijn fractie heeft met belangstelling maar ook met zorg kennis genomen van het wetsvoorstel. Het gaat hier om een aantal substantiële ingrepen in de bijstand die om een gedegen behandeling in dit huis vragen. Het aanscherpen van de regels voor jongeren onder de 27 jaar, het afschaffen van bijstand voor inwonenden, het vervangen van de partnertoets door een toets op het huishoudinkomen en het maximeren van het gemeentelijk minimabeleid, vormen in combinatie een vergaand bezuinigingspakket.

Mijn fractie deelt de noodzaak om stapelingen van uitkeringen binnen gezinnen te voorkomen. Het kan niet zo zijn dat uitkeringsafhankelijkheid intergenerationeel wordt doorgegeven. Dat leidt tot sociale uitsluiting en sociale isolatie. Maar de oplossing daarvan is niet een kwestie van resolute bezuinigingen maar vooral, zoals ik zal betogen, van innovatief en activerend arbeidsmarktbeleid.

Weinig transparante procedure

Juist gezien het vergaande karakter van het wijzigingsvoorstel, wil mijn fractie een kritische noot plaatsen bij de gevolgde procedure. Wij moeten constateren, MdV, dat ons op het einde van dit jaar een groot aantal wetsvoorstellen van het departement van de staatssecretaris bereiken die ieder op zich drastische consequenties hebben voor de doelgroep. Met name daar waar het ingrepen in de sociale zekerheid betreft - zoals ook bij het onderhavige voorstel het geval is - wordt ter legitimatie en ondersteuning verwezen naar de Wet Werken naar Vermogen die de kamer volgend jaar tegemoet kan zien. Dit betekent dat de huidige voorstellen zijn los gezongen van hun achterliggende visie die we immers in een latere fase zullen bespreken. Dit heeft, MdV, naar de mening van mijn fractie een negatieve impact op de kwaliteit van de beraadslaging. Deze ontkoppeling van wetsvoorstel en achterliggende visie zagen we eerder deze maand ook bij het debat in de senaat over het kindgebonden budget en de kindregelingen. Ook hier wordt verwezen naar een onderliggend visiedocument dat begin volgend jaar zal verschijnen.

Mijn fractie maakt bezwaar tegen deze gang van zaken die veel weg heeft van een salamistrategie zoals wij eerder betoogden. Mijn factie wil de staatssecretaris verzoeken waarom de politieke leiding van zijn departement telkenmale op deze strategie terugvalt? En daaraan verbinden wij de vraag welke maatregelen hij en de minister zullen nemen om deze procedureel en inhoudelijke laakbare gang van zaken te keren? Dit huis hecht zeer aan een hoge kwaliteit van behandeling van wetsvoorstellen, maar daarvoor is de gelijktijdige beschikbaarheid van wetsvoorstel en de bredere inhoudelijke legitimering onontbeerlijk.

Het heeft ook consequenties voor de uitvoeringspraktijk van wetsvoorstellen. Wat is nu precies de zin, MdV, van dit wetsvoorstel gezien het gegeven dat we nog geen jaar later hier de zojuist genoemde Wet Werken naar Vermogen zullen bespreken die in overkoepelende zin maatregelen formuleert rond bijstand en de onderkant van de arbeidsmarkt. Het wordt er op deze manier niet transparanter op en zadelt bovendien de uitvoeringsinstanties met grote implementatieproblemen op. De Wwb is immers volgend jaar al weer achterhaald. De VNG en ook Divosa hebben hier terecht op gewezen. Ligt het dan niet voor de hand, zo wil mijn fractie de staatssecretaris vragen, om de gewijzigde Wwb samen in te voeren en parlementair te bespreken met de Wet Werken naar Vermogen? De argumentatie van de staatssecretaris in de Memorie van Antwoord vermag niet echt te overtuigen.

Invoeringstermijn en uitvoeringsperikelen

De VNG heeft in niet mis te verstane bewoordingen te kennen gegeven dat een invoeringsdatum van 1 januari a.s. uitvoeringstechnisch onmogelijk is. Deze inwerkingtreding staat haaks op de Code Interbestuurlijke Verhoudingen die een termijn aanhoudt van drie maanden na de officiële afkondiging van regelgeving. Uit de Memorie van Antwoord blijkt dat de staatssecretaris zich deze schending van afspraken realiseert maar hij doet daar verder niets mee.

We stuiten met regelmaat, MdV, op problemen met de invoeringstermijn van wetsvoorstellen van het departement van de staatssecretaris. De ingreep in de kindregelingen, het kindgebonden budget, de afbouw van de dubbele heffingskorting, en de wijziging ingangsdatum AOW-Ouderdomspensioen zijn daarvan een paar voorbeelden. Mijn fractie stelt dan ook de vraag hoe serieus de staatssecretaris deze Code Interbestuurlijke Verhoudingen nu eigenlijk neemt? Weegt de staatssecretaris deze inbreuk anders?

De implementatie van de wetswijziging is bepaald niet eenvoudig, MdV. Alle 300.000 bijstandscliënten zullen moeten worden doorgelicht op hun gezinssituatie om de huishoudtoets te kunnen berekenen. Voor gezinnen met meerderjarige kinderen met een eigen inkomen moet een hernieuwde berekening plaatsvinden waarvoor ongetwijfeld ook aanvullend dossieronderzoek vereist is. Het gaat om een uitvoeringstechnisch complexe materie. De VNG heeft in zijn brieven van 12 september en 7 november jl. een lange waslijst opgenomen van knelpunten en technische problemen die overwonnen moeten worden om de wetswijziging naar behoren uit te voeren. De invoering van de wetswijziging vereist grote zorgvuldigheid en dat is met de huidige invoeringsdatum nauwelijks realiseerbaar. Daar bestaat in de uitvoeringswereld brede consensus over. De staatssecretaris doet hier in de Memorie van Antwoord wat luchtigjes over. De vraag die mijn fractie dan ook stelt is of, en zo ja welke waarborgen de staatssecretaris heeft ingebouwd om een correcte implementatie van de beleidsmaatregelen te verzekeren. Is hij bereid garanties op dit punt te geven? Wat is het meest recente oordeel van de VNG over de uitvoeringsproblematiek?

Beleidseffecten

Het wetsvoorstel, MdV, is uiteindelijk ook bedoeld om de arbeidsparticipatie te verhogen. Ook hier stelt zich de vraag naar onderbouwing. Arbeidsongeschikte jongeren die onder het Wajong-regime vallen zullen door de herijking van de uitkeringen echt niet aan het werk komen. Een inwonende jongeren met beide ouders in de bijstand die gaat werken ziet zijn inkomsten verrekend met de uitkering van zijn ouders. Voor velen is dat geen aanlokkelijk perspectief. Hoe schat de staatssecretaris de effecten van zijn voorstel op arbeidsdeelname in? Zijn deze inschattingen gebaseerd op onderzoek? In ieder geval blijkt uit de evaluatie van de Wet Investeren in Jongeren dat de integrale benadering van activering van jongeren nog niet in alle gemeenten is aangeslagen en dat met name jonggehandicapten om extra zorg vragen. Dat geldt ook voor jongeren met complexe multiproblematiek. Vooral ook kleinere gemeenten zijn hier minder voor toegerust.

We moeten voorts constateren dat de gemeentelijke re-integratiebudgetten onder sterke druk staan. Sterker, er is sprake van ingrijpende bezuinigingen. Mijn fractie wil de staatssecretaris dan ook vragen of deze bezuinigingen de transitie van uitkering naar werk onder de doelgroep van de Wwb niet verder problematiseren.

Niet bij financiële prikkels alleen

MdV, uit vrijwel alle recente wetsvoorstellen van de staatssecretaris en zijn minister blijkt een onwankelbaar geloof in de werking van financiële prikkels om individuen aan te sporen gewenst gedrag te vertonen, in dit geval de transitie naar betaalde arbeid. De vraag is evenwel hoe een algemene prikkel als verwoord in het wetsvoorstel werkt op de huidige arbeidsmarkt en welke werkgelegenheidseffecten hiervan te verwachten zijn. Dat is zeker geen uitgemaakte zaak. Bij welke groepen uitkeringsgerechtigden mag men positieve effecten verwachten en voor welke groepen zal dit geen of weinig effect sorteren? Kan de staatssecretaris hier uitsluitsel over bieden? Daaraan gekoppeld de vraag - die door meerdere fracties is gesteld - dat het toch juist de Wet Werken naar Vermogen is die bedoeld is om deze transitie van uitkering naar werk te realiseren? Hoe moeten wij de relatie tussen beide voorstellen dan zien en wegen? Hier wreekt zich, MdV, het gebrek aan samenhang der dingen.

In ieder geval is het zo, MdV, dat het verzetten van financiële prikkels alleen niet voldoende is om mensen in de bijstand te bewegen de transitie naar een betaalde baan te maken. Daar komt natuurlijk veel meer bij kijken. Met name betreft dit de verhouding tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Het gaat dan wat de vraagkant betreft om de feitelijke aanwezigheid van banen voor mensen op bijstandsniveau. Kan de staatssecretaris hierover cijfermatig inzicht bieden? Wat voor banen zijn dit en in welke sectoren? En welk perspectief bieden deze banen? Wat is het effect van de huidige recessie? Maar minstens zo belangrijk is dat de jongeren die het betreft over de juiste combinatie van hard en soft skills beschikken - de juiste vaardigheden kortom - die hen aantrekkelijk maken op de arbeidsmarkt. Een arbeidsmarkt die ook aan de onderkant steeds hogere eisen stelt aan bekwaamheden en ervaring. Dan helpt dus niet het instrument van financiële prikkels alleen, maar gaat het ook om competentieontwikkeling, om de juiste scholing, om het slechten van de mismatch tussen vraag en aanbod. Het verlagen van de gezamenlijke uitkering voor mensen die niet over de juiste vaardigheden beschikken of gewoon niet kunnen werken, biedt dan geen soelaas.

De werking van financiële incentives,MdV, is ingewikkelder dan de staatssecretaris in de Memorie van Antwoord aangeeft. Als we mensen in de bijstand aan een betaalde baan willen helpen dan hebben we activerend en innovatief arbeidsmarktbeleid nodig en dan gaat veel verder dan schuiven met financiële prikkels. Het gaat om vernieuwende vormen van "empowerment" voor mensen in de bijstand. Eerst dan fungeert de bijstand niet louter als een vangnet maar vooral als een trampoline richting arbeidsmarkt. Dat gold voor de afbouw van de dubbele heffingskorting, dat geldt ook hier. Mijn fractie ziet graag een reflectie van de staatssecretaris op deze noodzakelijke samenhang van prikkels en competenties binnen de context van sterk gewijzigde vraag-en aanbodverhoudingen op de arbeidsmarkt en de rol die actief arbeidsmarktbeleid daarbij speelt. De Commissie Bakker heeft hierover wijze woorden gesproken in haar rapport over arbeidsparticipatie.

Huishoudtoets en bijstandsnorm

De Raad van State, MdV, heeft zorgen geuit over de vraag of de gekozen bijstandsnorm toereikend is voor een huishouden van meer dan twee volwassen personen. De Raad wijst daarbij ook op onvermijdbare kosten die ieder lid van een huishouden moet maken, bijvoorbeeld de verplichte zorgverzekering. Het gaat dus niet alleen om "economy of scale" voordelen. De G4-wethouders stellen onomwonden in hun brief van 9 november dat bijstandsniveaus ontstaan die, ik citeer, "in redelijkheid niet passen binnen het Nederlandse sociaal zekerheidsstelsel: er valt simpelweg niet van rond te komen". Hieraan kunnen de stapeleffecten van een reeks van andere maatregelen worden toegevoegd zoals de onlangs aangenomen afbouw van de dubbele heffingskorting.

Graag wil mijn fractie nog eens van de staatssecretaris horen wat voor hem een toereikende bijstandsnorm in dit verband is en hoe hij het geïndividualiseerde en budgettaire neutrale alternatief van de VNG of varianten daarop in dit verband evalueert. Is de staatssecretaris gekant tegen iedere vorm van individualisering van de bijstandsnorm? Ook graag een nadere beschouwing op de waarschuwing van de Raad van State inzake de fraudegevoeligheid van de huishoudtoets, ofwel de waarschijnlijkheid dat gedragseffecten als uitwonen zullen optreden om inkomensachteruitgang te omzeilen. Vreest de staatssecretaris niet dat zijn voorstel een prikkel bevat om gezinsverbanden te doorbreken? Zullen jongeren zich niet clandestien op andere adressen inschrijven? Dat moeten we niet willen, zo meent mijn fractie.

Ook wil mijn fractie vragen of het klopt dat als een Wajonger gaat werken zijn of haar loon onder de huishoudtoets komt te vallen, waardoor het gezinsinkomen lager wordt terwijl omgekeerd de Wajong-uitkering niet onder deze toets valt? Dat zou wel een zeer perverse prikkel zijn als het gaat om het bevorderen van arbeidsdeelname van Wajongers. Kan de staatssecretaris hier duidelijkheid bieden? Ook in het verlengde van zijn brief van 16 december over deze kwestie. Het gaat hier immers om een prikkel die haaks staat op het beleid om arbeidsdeelname onder deze groep te bevorderen.

Maatschappelijke tegenprestatie

MdV, mijn fractie is geen tegenstander van het vragen van een zekere wederkerigheid in het bijstandssysteem. Solidariteit en reciprociteit kunnen best samengaan. Er valt veel te zeggen voor het leveren van een maatschappelijke tegenprestatie van mensen die daartoe in staat zijn. Het bevordert participatie en het behoudt ook vormen van arbeidsroutines en competenties. De wetswijziging bepaalt over deze tegenprestatie, ik citeer: het "naar vermogen door het college opgedragen maatschappelijke nuttige werkzaamheden te verrichten die verricht worden naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt". De vraag die zich bij mijn fractie opdringt is of deze tamelijk academische verwoording door de staatssecretaris ook vertaald kan worden in een meer operationele definitie die voor alle betrokkenen helder is. Aan welke maatschappelijk nuttige activiteiten - die aan de genoemde combinatie van definitieclausules voldoen - denkt de staatssecretaris? Geldt hier gedwongen activiteitennering? Met andere woorden moet de bijstandsgerechtigde ieder aanbod aanvaarden en zo ja wat zijn de sancties? Valt mantelzorg ook onder de definitie van tegenprestatie? Hoe voorkomt de staatssecretaris gemeentelijke willekeur? Daarbij stelt zich ook de vraag of er een spanning is tussen het principe van de tegenprestatie en Europees recht, bijvoorbeeld met artikel 4 van het EVRM. De Raad van State wees hier ook op. Graag een reactie van de staatssecretaris op deze punten.

Het zal duidelijk zijn, MdV, dat mijn fractie nogal wat vragen heeft rond het wetsvoorstel wijziging Wet Werk en Bijstand en de samenvoeging met de Wet Investeren in Jongeren. Dat betreft de procedurele en inhoudelijke samenhang met aanpalende wetsvoorstellen, het ontbreken van een integrale visie op de onderkant van de arbeidsmarkt, de uitvoeringsproblematiek, de gezinseffecten en arbeidsmarkteffecten en de veronderstelde toereikendheid van de nieuwe bijstandsnorm voor huishoudens.

Graag zien wij de beantwoording van onze vragen door de staatssecretaris tegemoet.

Eerste Kamer
Peter Ester