Uitspraak 201305108/4/R2

Tegen: de staatssecretaris van Economische Zaken

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Natuurbescherming

201305108/4/R2.

Datum uitspraak: 18 februari 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Schapenduinen, gevestigd te Bloemendaal,

appellante,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2013, kenmerk PDN/2013-088, heeft de staatssecretaris het gebied "Kennemerland-Zuid" (hierna: het gebied) aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992 L 206), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006 L 363; hierna: Habitatrichtlijn) waarmee het gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied.

Tegen dit besluit heeft onder andere Stichting Schapenduinen beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2014, waar Stichting Schapenduinen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, [partij], vertegenwoordigd door ing. A.T. Fennema, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.D. Strookman, E.R. Osieck en ir. D. Bal, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 23 juli 2014 in zaak nr. 201305108/1/R2 heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 25 april 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 23 oktober 2014 heeft de staatssecretaris laten weten bij besluit van 16 oktober 2014, kenmerk PDN 2014-088, de gebreken in het besluit van 25 april 2013 te hebben hersteld.

Stichting Schapenduinen heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, haar zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de staatssecretaris in het besluit van 25 april 2013 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gronden aan de noord- en zuidzijde van het verzorgingshuis Wildhoef en de gronden ten noorden van het meertje Caprera tot aan de Bergweg buiten de begrenzing van het aangewezen gebied zijn gelaten. Met betrekking tot de gronden ten noorden van het meertje Caprera tot aan de Bergweg overwoog de Afdeling dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de plaatsing van het gebied op de lijst van gebieden van communautair belang, voor zover het deze gronden betreft, berustte op een onvoldoende ecologische basis.

Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van Stichting Schapenduinen tegen het besluit van 25 april 2013 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd, voor zover het betreft de begrenzing van het gebied ter hoogte van de gronden aan de noord- en zuidzijde van het verzorgingshuis Wildhoef en ter hoogte van de gronden ten noorden van het meertje Caprera tot aan de Bergweg.

2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omgeschreven gebreken in het besluit van 25 april 2013 te herstellen door met inachtneming van de overwegingen 6.4 en 6.5 alsnog toereikend te motiveren waarom de gronden aan de noord- en zuidzijde van het verzorgingshuis Wildhoef en de gronden ten noorden van het meertje Caprera tot aan de Bergweg buiten de begrenzing van het aangewezen gebied zijn gelaten, zo nodig het besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen.

3. De staatssecretaris heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak de in de tussenuitspraak omschreven gebreken in het besluit van 25 april 2013 bij besluit van 16 oktober 2014 beoogd te herstellen. Hiertoe heeft de staatssecretaris de begrenzing van het gebied ter hoogte van de gronden aan de noord- en zuidzijde van het verzorgingshuis Wildhoef gewijzigd vastgesteld. Hiermee heeft de staatssecretaris de begrenzing van het gebied gelegd ter hoogte van de bosrand aan de noord-, west- en zuidzijde van de bebouwing van het verzorgingshuis Wildhoef, vanwege de aanwezigheid van het habitattype duinbossen (H2180). Voorts heeft de staatssecretaris als gevolg van deze wijziging van de begrenzing de nota van toelichting behorende bij het besluit van 25 april 2013 aangepast. De begrenzing van het gebied ter hoogte van de gronden ten noorden van het meertje Caprera tot aan de Bergweg is ongewijzigd vastgesteld. Ten aanzien van dit gedeelte van de begrenzing heeft de staatssecretaris een nadere motivering bij het besluit van 25 april 2013 gegeven.

4. Nu het besluit van 16 oktober 2014 het besluit van 25 april 2013 alleen wijzigt voor zover het de begrenzing van het gebied ter hoogte van de gronden aan de noord- en zuidzijde van het verzorgingshuis Wildhoef betreft, wordt niet geheel tegemoet gekomen aan het beroep van Stichting Schapenduinen. Dit betekent dat Stichting Schapenduinen gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb voldoende belang heeft bij het besluit van 16 oktober 2014. Het beroep wordt dan ook geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 16 oktober 2014.

5. Stichting Schapenduinen heeft in haar zienswijze te kennen gegeven dat zij zich met het besluit van 16 oktober 2014 kan verenigen, voor zover het betreft de begrenzing van het gebied ter hoogte van de gronden aan de noord- en zuidzijde van het verzorgingshuis Wildhoef. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van Stichting Schapenduinen in zoverre worden geacht te zijn ingetrokken.

6. Stichting Schapenduinen kan zich niet verenigen met het besluit van 16 oktober 2014 voor zover daarbij de begrenzing van het gebied ter hoogte van de gronden ten noorden van het meertje Caprera tot aan de Bergweg ongewijzigd is vastgesteld. Zij betoogt dat aanwijzing van deze gronden gewenst is om het gebied te versterken.

6.1. Wat betreft de begrenzing ter hoogte van de gronden ten noorden van het meertje Caprera tot aan de Bergweg stelt de staatssecretaris zich op het volgende standpunt. Reeds ten tijde van de aanmelding van het gebied voor plaatsing op de lijst van gebieden van communautair belang was bestaande bebouwing, inclusief tuinen en erven, op de bedoelde gronden aanwezig. Hierdoor komen volgens de staatssecretaris op deze gronden geen natuurwaarden voor en levert de bestaande bebouwing geen wezenlijke bijdrage aan de instandhouding van de betreffende habitattypen en soorten. Voorts is de bestaande bebouwing, inclusief tuinen en erven, volgens de staatssecretaris tekstueel reeds uitgezonderd van het aangemelde gebied. Gelet hierop zijn de gronden ten noorden van het meertje Caprera tot aan de Bergweg volgens de staatssecretaris terecht buiten de begrenzing van het aangewezen gebied gelaten.

6.2. De Afdeling overweegt dat de verkleining van het gebied in dit geval kan worden beschouwd als een technische correctie van de grens van het op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatste gebied. Voorts heeft Stichting Schapenduinen het standpunt van de staatssecretaris niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de wijziging van de begrenzing van het gebied ten opzichte van de plaatsing van het gebied op de lijst van gebieden van communautair belang, voor zover het de gronden ten noorden van het meertje Caprera tot aan de Bergweg betreft, ondeugdelijk is gemotiveerd.

Het betoog faalt.

6.3. Ten aanzien van de overige beroepsgronden die Stichting Schapenduinen tegen het besluit van 25 april 2013 heeft aangevoerd, welke gronden worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 16 oktober 2014, ziet de Afdeling thans geen aanleiding anders te oordelen dan zij in de tussenuitspraak heeft gedaan. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de begrenzing van het gebied in zoverre niet is gewijzigd ten opzichte van het besluit van 25 april 2013.

6.4. Gelet op het hiervoor onder 6.2 en 6.3 overwogene is het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2014 ongegrond.

7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 25 april 2013, kenmerk PDN/2013-088, gegrond;

II. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 25 april 2013, kenmerk PDN/2013-088, voor zover het betreft de begrenzing van het gebied ter hoogte van de gronden aan de noord- en zuidzijde van het verzorgingshuis Wildhoef en ter hoogte van de gronden ten noorden van het meertje Caprera tot aan de Bergweg;

III. verklaart het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 16 oktober 2014, kenmerk PDN/2014-088, ongegrond;

IV. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding van bij de stichting Stichting Schapenduinen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan de stichting Stichting Schapenduinen het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Hagen w.g. Van Baaren

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015

579-772.