Uitspraak 201406609/1/A3 en 201406612/1/A3

Tegen: de burgemeester van Maastricht

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom

201406609/1/A3 en 201406612/1/A3.

Datum uitspraak: 25 februari 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3], allen wonend te Maastricht,

appellanten,

tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 27 juni 2014 in zaken nrs. 13/1274, 13/1275 en 13/1276 in de gedingen tussen:

[appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3]

en

de burgemeester van Maastricht.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2012 heeft de burgemeester aan [appellant 1] in zijn hoedanigheid van eigenaar/bewoner een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woonboten aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Maastricht van 30 oktober 2012 tot 30 januari 2013.

Bij besluit van 22 februari 2013 heeft de burgemeester het door [appellant 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 26 oktober 2012 heeft de burgemeester aan [appellant 2] in zijn hoedanigheid van bewoner een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woonboot aan de [locatie 1] te Maastricht van 30 oktober 2012 tot 30 januari 2013.

Bij besluit van 22 februari 2013 heeft de burgemeester het door [appellant 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 26 oktober 2012 heeft de burgemeester aan [appellant 3] in haar hoedanigheid van bewoner een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woonboot aan de [locatie 2] te Maastricht van 30 oktober 2012 tot 30 januari 2013.

Bij besluit van 22 februari 2013 heeft de burgemeester het door [appellant 3] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 juni 2014 heeft de rechtbank de door [appellant 1] en [appellant 2] ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van dezelfde datum heeft de rechtbank het door [appellant 3] ingestelde beroep gegrond verklaard, het aan haar gerichte besluit van 22 februari 2013 vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellanten]) hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 13 januari 2015, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J.M. McKernan, werkzaam bij advocatenkantoor Beckers & Bergmans te Sittard, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. G. Marcus-Silletti, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn prive leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.

Ter uitvoering van de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid heeft de burgemeester het `Damoclesbeleid Lokalen en woningen' (hierna: het Damoclesbeleid) vastgesteld.

Volgens artikel 12 van het Damoclesbeleid, zoals dat gold ten tijde van de oplegging van de lasten onder bestuursdwang, wordt indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen bij softdrugs de woning gesloten voor drie maanden en bij harddrugs voor zes maanden.

2. Aan de oplegging van de lasten tot sluiting van de woonboten aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat de politie tijdens een huiszoeking op 18 september 2012 in de woonboot aan de [locatie 3] diverse zakken hennep met een totaalgewicht van 2959 gram heeft aangetroffen. In de woonboot aan de [locatie 3] is voorts een busje pepperspray en een gereedschapskist met daarin een bedrag van EUR 1.400,00 gevonden. In de auto van [appellant 1] die voor de woonboot aan de [locatie 3] stond geparkeerd, is 1112 gram hennep aangetroffen. In de woonboot aan de [locatie 1] is een hennepkwekerij aangetroffen, bestaande uit 100 moederplanten. In een schuur behorende bij de woonboot aan de [locatie 2] zijn een sealapparaat, sealbags en een witte ton met daarin 238 gram hennep aangetroffen. Voorts heeft de burgemeester aan de oplegging van de lasten tot sluiting van de woonboten een proces-verbaal van de politie van 19 september 2012 ten grondslag gelegd waarin staat vermeld dat een persoon aan de politie heeft verklaard dat hij gedurende een periode van zes maanden wekelijks 200 tot 300 hennepstekjes naar de woonboot aan de [locatie 1] heeft gebracht en dat hij sinds twee maanden wekelijks hennepstekjes knipte in de woonboot aan de [locatie 1]. Hij werd hiervoor betaald door [appellant 1].

Gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen kan volgens de burgemeester worden geconcludeerd dat in de woonboten middelen als bedoeld in de Opiumwet aanwezig waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. De burgemeester heeft op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en het ter uitvoering daarvan vastgestelde Damoclesbeleid de sluiting van de woonboten aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] voor de duur van drie maanden gelast.

3. [appellanten] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een woonboot niet onder het begrip woning in de zin van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet valt, zodat de burgemeester niet bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen. Omdat een woonboot kan worden verplaatst, kan deze niet gelijk worden gesteld met een woning als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, aldus [appellanten].

3.1. Volgens de memorie van toelichting bij artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3) is de werkingssfeer van het betreffende artikel onder meer naar woningen uitgebreid met het oog op de wenselijkheid om in woningen gevestigde verkooppunten van drugs door middel van bestuursdwang te kunnen bestrijden. In de memorie wordt geen onderscheid gemaakt tussen woningen die duurzaam met de grond zijn verbonden en woningen die dat niet zijn. Voor het oordeel dat een woonboot niet als woning in de zin van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kan worden aangemerkt, bestaat gelet hierop geen aanleiding.

Het betoog faalt.

4. De rechtbank heeft in de uitspraken overwogen dat de burgemeester, gelet op de omvang van het aantal aangetroffen hennepplanten en de hoeveelheid aangetroffen softdrugs, niet nader heeft hoeven motiveren dat de handel in softdrugs dermate ernstig was dat dit een sluiting zonder voorgaande waarschuwing rechtvaardigt.

4.1. [appellanten] betoogt dat de rechtbank door aldus te overwegen heeft miskend dat het direct overgaan tot sluiting van een woning indien softdrugs worden aangetroffen, in strijd is met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De burgemeester heeft niet aangetoond dat een waarschuwing niet voldoende effectief zou zijn, aldus [appellanten].

4.2. De burgemeester kon, mede gelet op de bijzondere positie die Maastricht als grensgemeente inneemt bij het uitvoering geven aan de Opiumwet, in redelijkheid het beleid voeren dat hij een woning in beginsel sluit wanneer daarin meer dan een gebruikershoeveelheid softdrugs wordt aangetroffen.

In artikel 13b van de Opiumwet wordt geen onderscheid gemaakt tussen harddrugs en softdrugs. In de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dat dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. In dit verband is van belang dat Maastricht een ernstige drugsproblematiek kent en als grensgemeente met veel coffeeshops, hetgeen een aanzuigende werking heeft op gebruikers die buiten Nederland wonen, zich onderscheidt van andere gemeenten die niet in een grensregio zijn gelegen. Bovendien is in de gemeente Maastricht het ingezetenencriterium ingevoerd, zodat alleen ingezetenen van Nederland van achttien jaar of ouder tot een coffeeshop mogen worden toegelaten, hetgeen kan leiden tot een toename van illegaal aanbod aan gebruikers die niet in Nederland wonen en derhalve noopt tot adequaat optreden tegen illegaal aanbod. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014 in zaak nr. 201310285/1/A3.

Gelet hierop en in aanmerking genomen het grote aantal aangetroffen hennepplanten en de hoeveelheid aangetroffen softdrugs heeft de rechtbank terecht overwogen dat de handel in softdrugs dermate ernstig was dat dit sluiting zonder voorgaande waarschuwing rechtvaardigt.

De toepassing van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid kan zeer ingrijpende gevolgen met zich brengen voor de bewoners van een woning. Anders dan [appellanten] betoogt, is de sluiting van de woonboten evenwel niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Ingevolge het tweede lid van dat artikel zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woonboten is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien. Gelet op de grote hoeveelheden in en bij de woonboten aangetroffen hennepplanten en softdrugs mocht de burgemeester sluiting van de woonboten noodzakelijk achten ter voorkoming van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 in zaak nr. 201300186/1/A3.

Het betoog faalt.

5. De rechtbank heeft in de uitspraak in het geding tussen [appellant 3] en de burgemeester het besluit op bezwaar vernietigd wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft in het betoog van de burgemeester dat de aangetroffen middelen in de schuur behorende bij de woonboot aan de [locatie 2] dienen te worden bezien in samenhang met de in de woonboten aan de [locatie 1] en [locatie 3] aangetroffen middelen echter aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten.

5.1. [appellant 3] betoogt dat de rechtbank door aldus te overwegen niet heeft onderkend dat de burgemeester zijn eerst ter zitting bij de rechtbank ingenomen stelling dat er samenhang is met de aangetroffen middelen in de woonboten aan de [locatie 1] en [locatie 3] niet aannemelijk heeft gemaakt. De in de schuur behorende bij haar woonboot aangetroffen hennep was slechts hennepafval en derhalve was er geen hennep aanwezig die geschikt is voor handel, zodat de burgemeester niet bevoegd was om een last tot sluiting van de woonboot aan de [locatie 2] op te leggen, aldus [appellant 3].

5.2. Ingevolge lijst II van de Opiumwet is hennep elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.

De burgemeester heeft aan de in bezwaar gehandhaafde last tot sluiting van de woonboot aan de [locatie 2] een politierapport van de huiszoeking van 18 september 2012 ten grondslag gelegd, waarin staat vermeld dat 238 gram hennep is aangetroffen in een schuur behorende bij de woonboot aan de [locatie 2] en dat bij een later aan het hoofdbureau van de politie te Maastricht gehouden chemisch onderzoek de monsters van de aangetroffen middelen positief reageerden op de aanwezigheid van hennep. Of de aangetroffen middelen als gruis dan wel als afval van hennep moeten worden aangemerkt, kan buiten bespreking blijven. Zij zijn immers hoe dan ook gerelateerd aan hennep. Gelet hierop en in aanmerking genomen de aanwezigheid van het sealapparaat en de sealbags in de schuur behorende bij de woonboot aan de [locatie 2], de omstandigheid dat [appellant 1], eigenaar/bewoner van de woonboot aan de [locatie 2], tevens eigenaar is van de woonboten aan de [locatie 1] en [locatie 3] alsmede de hoeveelheid in die woonboten aangetroffen middelen, heeft de rechtbank, in het belang van een efficiente geschilbeslechting, met juistheid overwogen dat de burgemeester alsnog voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat, gelet op de samenhang tussen de woonboten, ook in de woonboot aan de [locatie 2] middelen als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet zijn verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn geweest.

Het betoog faalt.

6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.

w.g. Borman w.g. Zegveld

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015

43-798.