Uitspraak 201406069/1/R1

Tegen: de raad van de gemeente Eijsden-Margraten

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Limburg

201406069/1/R1.

Datum uitspraak: 25 februari 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Eijsden-Margraten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Parkeerplaats Banholt" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. S.G.G. Piek, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in de aanleg van een openbare parkeerplaats voor 30 auto's aan de Bredeweg ten oosten van de kern Banholt.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het plan. Hij voert aan dat de raad onvoldoende heeft aangetoond waarom een parkeerplaats in de dorpskern van Banholt ongewenst is, terwijl dit in andere dorpskernen wel gebruikelijk is.

3.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden ten zuiden van de aansluiting van de onverharde 1e Mos Daalweg op de Bredeweg de bestemming "Verkeer - Parkeren" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Verkeer - Parkeren" bestemd voor onder meer parkeervoorzieningen.

De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant] op een afstand van ongeveer 22 m ligt ten opzichte van de voorziene parkeerplaats.

3.2. In de plantoelichting staat dat het plan voorziet in een parkeerplaats voor 30 auto's met als doel het verlagen van de parkeerdruk in de kern zelf - met name bij de begraafplaats en het gemeenschapshuis - en als ontsluitingsruimte voor het buitengebied. Vanuit hier kan men in het buitengebied recreeren.

3.3. De raad heeft te kennen gegeven dat behoefte bestaat aan een openbare parkeerplaats welke niet enkel voor inwoners van de kern Banholt is bestemd, maar ook voor bezoekers van de gemeente. Veel recreanten parkeren hun voertuigen vaak in de kern om vervolgens te gaan wandelen of fietsen in het buitengebied. Het parkeren van deze auto's wordt als hinderlijk ervaren door omwonenden. Verder concentreert het parkeerprobleem zich volgens de raad met name ten oosten van de kern rondom het gemeenschapshuis, dat op 50 m van de voorziene parkeerplaats ligt, en de begraafplaats direct ten noorden van het plangebied, welke niet beschikt over een eigen parkeerplaats. Door bezoekers van het gemeenschapshuis en de begraafplaats wordt veelal geparkeerd langs de Bredeweg waardoor een goede doorstroming wordt belemmerd. Door de aanleg van de voorziene parkeerplaats neemt de druk op de Bredeweg af en wordt de verkeerssituatie veiliger, aldus de raad. Ter zitting heeft de raad tot slot te kennen gegeven dat de fysieke ruimte voor het realiseren van de parkeerplaats in de kern van Banholt ontbreekt. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen de voorziene parkeerplaats ten zuiden van de onverharde 1e Mos Daalweg op de Bredeweg en de begraafplaats te realiseren in plaats van in de kern zelf.

Het betoog van [appellant] faalt.

4. Voorts betoogt [appellant] dat onduidelijk is naar welke alternatieve locaties onderzoek is gedaan en waarom deze locaties niet geschikt zijn bevonden. Hij wijst er hierbij op dat de raad bij de alternatieve locaties aan de overzijde van de Bredeweg te makkelijk heeft afgezien van het verwerven van de gronden, omdat een hogere prijs betaald had kunnen worden of een onteigeningsprocedure gestart had kunnen worden.

4.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

4.2. De raad heeft gesteld dat verschillende alternatieve locaties zijn onderzocht. De door [appellant] in zijn zienswijze genoemde alternatieve locatie ter hoogte van het perceel Bredeweg 26 is niet geschikt bevonden, omdat ter plaatse een maximum snelheid geldt van 60 km/uur en de locatie derhalve uit het oogpunt van verkeersveiligheid voor voetgangers van en naar de parkeerplaats ongewenst is. Verder heeft de raad toegelicht dat reeds in 2008 gekeken is naar locaties aan de overzijde van de Bredeweg achter het gemeenschapshuis en tussen de begraafplaats en het gemeenschapshuis. De desbetreffende grondeigenaren hebben hun gronden tot op heden echter niet willen verkopen, aldus de raad. Voor zover [appellant] erop heeft gewezen dat voor de alternatieve locaties aan de overzijde van de Bredeweg een hogere prijs betaald had kunnen worden of een onteigeningsprocedure gestart had kunnen worden, overweegt de Afdeling dat de raad te kennen heeft gegeven dat de gemeente gehouden is om voor gronden bij aankoop een marktconforme prijs te betalen en dat voor onteigenen geen noodzaak bestond omdat het plangebied een goede alternatieve locatie betrof. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat voldoende onderzoek naar alternatieve locaties heeft plaatsgevonden en dat de raad in redelijkheid niet voor de door [appellant] aangedragen alternatieven heeft hoeven kiezen.

Het betoog van [appellant] faalt.

5. Ten slotte betoogt [appellant] dat een parkeerplaats voor 30 auto's het aanwezige landschap aantast.

5.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden rondom de voorziene parkeerplaats de bestemming "Groen" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Groen" bestemd voor onder meer (afschermende) groenvoorzieningen.

5.2. De raad heeft toegelicht dat het bestaande weiland is voorzien van een meidoornhaag. Om de parkeerplaats landschappelijk in te passen, is er in het inrichtingsplan voor gekozen om de bestaande meidoornhaag door te trekken om de parkeerplaats heen. Zo sluit de begroeiing rondom de parkeerplaats aan op de bestaande haag die de gronden reeds omzoomt. Nu in de omgeving van de voorziene parkeerplaats nauwelijks bomen staan en zo min mogelijk nadruk moet worden gelegd op de aanwezigheid van de parkeerplaats, heeft de raad verder te kennen gegeven dat overeenkomstig het advies van de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg van 18 november 2013 rondom de parkeerplaats geen bomen zullen worden geplant. Tussen de woning van [appellant] en het plangebied zal verder een brede haag worden geplant, zodat het zicht vanuit de woning op de parkeerplaats wordt beperkt. De raad heeft ter zitting voorts verklaard dat de gemeente eigenaar is van de gronden waarop de parkeerplaats is voorzien en dat inmiddels opdracht is gegeven voor de uitvoering van het inrichtingsplan. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het landschap ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast.

Het betoog van [appellant] faalt.

6. Het beroep van [appellant] is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Helder w.g. Driessen

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015

634.