Verschillen tussen banken, verzekeraars en pensioenfondsen rechtvaar..


Banken, verzekeraars en pensioenfondsen begeven zich soms op dezelfde markten, maar vallen onder verschillende toezichtregimes met uiteenlopende toezichteisen. Dat kan de vraag oproepen of er in de concurrentie wel sprake is van een gelijk speelveld. Op belangrijke punten echter rechtvaardigen
de fundamentele verschillen tussen de instellingen de uiteenlopende toezichtkaders.

Verschillen tussen toezichtkaders

Banken, verzekeraars en pensioenfondsen begeven zich soms op dezelfde markten. Zo bieden banken bankspaarproducten aan die concurreren met lijfrentes van verzekeraars, en verzekeraars verstrekken hypotheken en pensioenproducten.

De toezichtkaders voor deze aanbieders lopen echter uiteen. Deze verschillen in toezichtregels hebben invloed op de buffers die banken, verzekeraars en pensioenfondsen moeten aanhouden. Dit leidt soms tot de klacht dat het speelveld is verstoord.

Verschillen tussen sectoren

Een belangrijke constatering is dat banken, verzekeraars en pensioenfondsen verschillende soorten instellingen zijn met fundamenteel andere bedrijfsmodellen, en daaruit voortvloeiende balansen en risico's. Kern van het bankbedrijf is het verstrekken van kredieten en het aantrekken van
financiering in de vorm van spaargeld, vaak met een korte looptijd. Het veelal ontbreken van marktprijzen en externe kredietbeoordelingen maakt het voor banken belangrijk om zelf het kredietrisico op hun uitzettingen goed te beheersen. Banken dienen voldoende kapitaal te hebben om onverwachte
verliezen op deze uitzettingen te kunnen overleven. Daarnaast moeten banken een plotselinge uitstroom van (spaar)gelden kunnen opvangen. In het bankentoezicht ligt de focus daarom sterk op het beheersen van het krediet- en liquiditeitsrisico. Bij verzekeraars en pensioenfondsen is het net
andersom: zij doen beloftes die doorgaans ver in de toekomst liggen en beleggen de geinde premies voor het merendeel in goed verhandelbare financiele activa. In het toezicht op verzekeraars en pensioenfondsen is een accurate inschatting van verplichtingen daarom cruciaal en is het kapitaal
vooral bedoeld om ook in ongunstige scenario's voor marktrendementen en verzekeringstechnische risico's aan hun verplichtingen te kunnen voldoen. Dit verschil in risico's rechtvaardigt verschillen tussen toezichtkaders.

Naast de bedrijfsmodellen verschilt ook de maatschappelijke impact van het materialiseren van risico's tussen sectoren. Het risico op een bank run en het feit dat een faillissement langs diverse kanalen andere banken schade kan berokkenen (systeemrisico) rechtvaardigen dat de toezichteisen
voor banken in het algemeen strenger zijn dan voor verzekeraars. Banken en verzekeraars komen daarnaast als private partijen (met aandeelhouders) bij het niet voldoen aan hun verplichtingen in een maatschappelijk kostbaar faillissement terecht. Pensioenfondsen kunnen bij grote tegenvallers,
als ultimum remedium, korten op opgebouwde rechten. `Same risks, same rules' gaat daarmee niet altijd op.

Verschillende producten

De impact van toezichtregels hangt ook af van de specifieke productkenmerken. Deze zijn niet altijd hetzelfde, ook al worden producten soms als substituten gezien. Zo concurreren banken en verzekeraars weliswaar met elkaar op de markt voor vermogensopbouwproducten, maar zij doen dat met
producten die niet hetzelfde zijn voor wat betreft de toezegging die wordt gedaan: de rentegaranties die worden afgegeven door verzekeraars zijn in het algemeen minder flexibel en hebben vaak een langere looptijd. Daarbij past een andere balanswaardering en een andere kapitaaleis.

Ongerechtvaardigde verschillen zijn reden voor aandacht

Dat neemt niet weg dat er ook verschillen tussen toezichtkaders bestaan die zich moeilijk laten verklaren uit intrinsieke verschillen tussen soorten instellingen. De toezichtkaders hebben ieder hun historische achtergrond en zijn het resultaat van complexe, vaak internationale
onderhandelingen. Het bewaken van consistentie tussen de sectoren was daarbij niet altijd een prioriteit. Daar waar verschillen geen duidelijke prudentiele gronden hebben, vindt DNB het voorkomen van cross-sectorale inconsistenties van belang. Dat gaat arbitrage van regelgeving tegen en draagt
bij aan een gelijk speelveld. De realiteit is wel dat draagvlak vereist is - dikwijls dus internationaal - om gewenste veranderingen ook daadwerkelijk te kunnen realiseren.

Belangrijk aandachtspunt hierbij is dat het toezichtraamwerk voor individuele sectoren als geheel adequaat moet zijn en blijven. Deelcomponenten van de toezichtkaders hangen vaak op allerlei manieren met elkaar samen. Het schijnbaar creeren van een gelijk speelveld door op enkele geisoleerde
elementen uit toezichtkaders voor verschillende sectoren de eisen gelijk te trekken, kan ten koste gaan van de bescherming van klanten van financiele instellingen, en vanuit het gehele toezichtkader op die sector bekeken tot onwenselijke resultaten leiden.