Uitspraak 201406802/1/A1

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bouwen

201406802/1/A1.

Datum uitspraak: 25 maart 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting tot het Verstrekken van Onderwijs op Reformatorische Grondslag (hierna: de stichting), gevestigd te Oldebroek,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juli 2014 in zaak nr. 13/5723 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek.

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2013 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V. omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een vakwerkmast ten behoeve van mobiele telecommunicatie op het perceel [locatie 1] te Oldebroek (hierna: het perceel).

Bij besluit van 16 juli 2013 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 juli 2014 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2015, waar de stichting, vertegenwoordigd door H. ten Hoor, en het college, vertegenwoordigd door J.W. van Hoorn, S. Keijzer en L.J. Visser-Plooij, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting KPN B.V., vertegenwoordigd door L. van Steenoven, gehoord.

Overwegingen

1. De stichting exploiteert grenzend aan het perceel op het perceel [locatie 2] te Oldebroek basisschool "Eben-Haëzer".

2. De stichting betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), in samenhang gelezen met artikel 52, eerste lid, aanhef en onder b, en het tweede lid, van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oldebroek Dorp 2009" (hierna: het bestemmingsplan), omgevingsvergunning te verlenen. Daartoe voert zij aan dat het college niet heeft onderkend dat met verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwplan een onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de sociale veiligheid, als bedoeld in artikel 52, tweede lid, aanhef en onder c, van de planregels. De vrees bij vele ouders van leerlingen van de school voor mogelijke gezondheidseffecten op de lange termijn en de daaruit voortvloeiende sociale onrust doen afbreuk aan de sociale veiligheid, aldus de stichting.

2.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Sport".

Ingevolge artikel 31, tweede lid, onder 2, onderdeel a, van de planregels mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 5 m bedragen, met uitzondering van ballenvangers en lichtmasten.

Ingevolge artikel 52, eerste lid, aanhef en onder b, kan het college bij omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, kan een in artikel 52, eerste lid, vermelde omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de sociale veiligheid.

2.2. Anders dan de stichting betoogt, heeft sociale veiligheid, als bedoeld in artikel 52, tweede lid, onder c, van de planregels, geen betrekking op de vrees voor mogelijke gezondheidseffecten van de zendmast op langere termijn en de daaruit voortvloeiende sociale onrust, maar ziet het aspect van sociale veiligheid, mede gelet op de plantoelichting, waarin is opgenomen dat uit het oogpunt van sociale veiligheid het beleid is om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan, op het gevoel veilig en beschermd te zijn tegen de dreiging van gevaar door toedoen van mensen in de openbare ruimte. Niet is gebleken dat met verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwplan de sociale veiligheid, als hiervoor bedoeld, in het geding komt. De omgevingsvergunning is derhalve niet in strijd met artikel 52, tweede lid, aanhef en onder c, van de planregels verleend, zodat de rechtbank daarin terecht geen aanleiding heeft gezien voor het vernietigen van het besluit van 16 juli 2013.

Het betoog faalt.

3. De stichting betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom op een alternatieve locatie geen gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Volgens de stichting heeft het college slechts gekeken naar alternatieve locaties die in eigendom van de gemeente zijn. Ten aanzien van het aangedragen alternatief in Oldebroek West is niet gemotiveerd waarom die locatie wegens de daar aanwezige gevoelige objecten niet geschikt is, nu de school eveneens een gevoelig object is, aldus de stichting. Daarbij komt volgens de stichting dat het college zijn standpunt dat geen alternatieven bestaan, heeft onderbouwd met rapporten die door of in opdracht van KPN B.V. zijn opgesteld, wat de geloofwaardigheid ervan niet ten goede komt. Het college had mede naar aanleiding van de vele bezwaren van omwonenden naar een alternatieve locatie moeten uitkijken, aldus de stichting.

3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college eerst en vooral heeft te beslissen omtrent de aanvraag zoals die is ingediend. Indien het ingediende bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het college heeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen en anders dan de stichting betoogt, mede naar aanleiding van de bezwaren van omwonenden naar een alternatieve locatie uitgekeken en is, onder verwijzing naar de door of in opdracht van KPN B.V. opgestelde rapporten, terecht tot de conclusie gekomen dat een vergelijkbaar resultaat niet kan worden bereikt op een alternatieve plaats. Uit deze rapporten volgt dat in de buurt geen andere antennemasten aanwezig zijn waarbij door middel van site-sharing kan worden aangehaakt en dat in het zoekgebied geen hoogbouw aanwezig is. Geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de door het college gegeven onderbouwing niet objectief is, nu het college de door of in opdracht van KPN B.V. opgestelde rapporten heeft getoetst en, zoals door het college ter zitting is toegelicht, een aanvullende analyse heeft uitgevoerd naar de mogelijkheden voor landschappelijke inpassing van een mast in of nabij de kern Oldebroek. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit deze analyse volgt dat het plaatsen van een antennemast aan de noordzijde van Oldebroek in een open polder geen optie is, omdat de mast daar vanuit landschappelijk oogpunt een grote impact zou hebben. Dat in de gemeente Elburg wel omgevingsvergunning voor een mast in deze open polder is verleend, maakt dit niet anders. Daartoe wordt overwogen dat het college niet kan treden in de afwegingen die door een ander college zijn gemaakt. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de door het college uitgevoerde analyse volgt dat het aangedragen alternatief in Oldebroek West een woongebied betreft, zodat de mast in de wijk of tegen de rand van de wijk in de directe omgeving van een groot aantal woningen, zijnde gevoelige objecten, zal komen te staan. De stichting betoogt weliswaar terecht dat de school ook een gevoelig object is, maar zoals ter zitting door het college is toegelicht en door de stichting niet is bestreden, bevinden zich in de omgeving van de gekozen plaats per saldo minder gevoelige objecten. Bovendien zijn er aan die kant van het dorp geen mogelijkheden om de mast landschappelijk in te passen en biedt de aangevraagde plaats die mogelijkheden wel.

Het betoog faalt.

4. De stichting betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid tot verlening van de omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten. Daartoe voert zij aan dat het besluit niet is voorzien van een deugdelijke belangenafweging. De komst van de mast leidt tot verontrusting bij ouders van leerlingen over de mogelijke gezondheidseffecten op langere termijn en deze onrust zal negatieve gevolgen hebben voor het leerlingenaantal en het voortbestaan van de school als zodanig bedreigen, hetgeen het college niet of onvoldoende heeft meegewogen, aldus de stichting.

4.1. De rechtbank heeft terecht aansluiting gezocht bij vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 6 februari 2013 in zaak nr. 201206653/1/A1, waaruit volgt dat wordt aanvaard dat het vergunningverlenend bestuursorgaan, zoals het college, aansluiting zoekt bij het standpunt van de regering en de Gezondheidsraad over de effecten van zendmasten. Daaruit volgt verder dat de thans voorhanden zijnde onderzoeken geen aanleiding geven voor de gerechtvaardigde verwachting dat UMTS-masten niet bij woon- of schoolgebouwen mogen worden opgericht. Dat de ouders van de leerlingen daar anders over denken en, naar gesteld, hun kinderen dientengevolge zullen overplaatsen naar een andere school, maakt, wat daar ook van zij, niet dat het college om die reden niet in redelijkheid omgevingsvergunning voor de mast heeft kunnen verlenen. Aan de vrees van de ouders en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de school behoefde het college geen doorslaggevende betekenis toe te kennen. In hetgeen de stichting heeft aangevoerd wordt derhalve geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid tot verlening van de omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Graaff-Haasnoot

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015

531-776.