Interview minister De Croo: `Ik wil beoordeeld worden op impact'


Datum: 07 april 2015

Alexander De Croo

Kersvers minister van Ontwikkelingssamenwerking Alexander De Croo is blij met zijn bevoegdheid en staat te popelen om overal te velde uit te leggen wat ontwikkelingssamenwerking allemaal inhoudt. Glo.be legde hem enkele vragen voor.

Opeenvolgende regeringen hebben steeds opnieuw benadrukt dat ze 0,7% van het BNI willen besteden. In de praktijk wordt er telkens opnieuw bespaard. Hoe ziet de toekomst eruit?

Het is belangrijk dat de regering de 0,7% bevestigt, maar je kan ook niet ontkennen dat we in budgettair moeilijke tijden zitten. In 2015 besparen we 160 miljoen euro en dat loopt op tot 270 miljoen euro aan het einde van de legislatuur. Ik heb er wel voor gezorgd dat voor 2015 en 2016 de
impact op de gouvernementele samenwerking en de humanitaire hulp nihil zal zijn.

Vreemd genoeg wordt er voor ontwikkelingssamenwerking vrijwel uitsluitend gekeken naar `hoeveel hebben we uitgegeven?'. Een betere vraag is: `welke duurzame impact hebben we gehad?'. Ik hoop dat ik de eerste minister van Ontwikkelingssamenwerking wordt die beoordeeld wordt op de impact, en
niet op hoeveel er werd uitgegeven.

Wat zijn de voornaamste verschillen van uw beleid met dat van uw voorgangers Paul Magnette en Jean-Pascal Labille?

Er is behoorlijk wat continuiteit (beleidscoherentie, wetswijzigingen rond de Belgisch Technische Cooeperatie en BIO...), maar ik leg natuurlijk een aantal accenten. Eerst en vooral op duurzame en inclusieve economische groei. Mijns inziens kunnen mensen pas echt zelfredzaam zijn als er
voldoende economische basis is. Duurzame ontwikkeling kan niet zonder inclusieve groei.

Maar ook basismensenrechten zijn essentieel. Een land kan geen vooruitgang maken als er geen persvrijheid is, als mensen zich niet mogen verenigen en er geen vrijheid van meningsuiting. We mogen daar gerust iets scherper zijn dan in het verleden. En dus stellen dat als er te weinig vooruitgang
geboekt wordt, er gevolgen zijn zoals de gouvernementele samenwerking stopzetten. Al kan de niet-gouvernementele samenwerking wel doorgaan. Het komt erop aan het beste instrument in te zetten om het verschil te maken.

Een laatste punt is dat ik meer wil concentreren en de verschillende actoren meer wil laten samenwerken. In 2015 en 2016 zal ik in overleg met de sector het nieuwe beleid uitstippelen en vanaf 2017 kan dat dan in werking treden.

U wilt onder meer van 18 naar 15 partnerlanden. Op welke basis zal u de keuze maken?

We zullen eerst en vooral kijken waar we de meeste toegevoegde waarde hebben. Daarnaast kiezen we voluit voor de minst ontwikkelde landen. Zo blijft Burundi als post-conflictland kampen met zeer zwakke structuren. Veel donoren trekken zich terug, maar Belgie blijft. Die minst ontwikkelde
landen zien vaak hun financiele stromen vaak opdrogen, terwijl de middeninkomenslanden juist meer geld aantrekken zoals private investeringen. De beslissing valt tijdens de eerste helft van dit jaar.

Leven de meeste armen vandaag niet in de middeninkomenslanden?

Dat is inderdaad zo, maar op termijn verwacht men dat de meeste armen in de minst ontwikkelde landen zullen leven. Ik wil benadrukken dat de ngo's gerust actief mogen blijven in middeninkomenslanden.

Ook de multilaterale instellingen zullen terugvallen van 20 tot 15. Hoe maakt u hier de keuze?

Sommige instellingen zijn actief in eenzelfde domein, we zullen dus proberen de overlap te vermijden. Maar we zullen ook kijken naar de resultaten die de multilaterale organisaties boeken.

En wat met de ngo's? Wilt u ook minder ngo's financieren en eventueel aansturen op fusies?

Dat is niet aan mij om te beslissen, ik respecteer volledig het initiatiefrecht van de ngo's. Daarover is trouwens al overleg opgestart met het middenveld. Wel vind ik dat we de complementariteit van de verschillende spelers meer moeten uitspelen en de sterktes bundelen. Zo doet BTC mooie
dingen - bijvoorbeeld de wegenaanleg in Burundi - maar we zouden nog meer het verschil kunnen maken voor de lokale bevolking als we daarbovenop ook zouden samenwerken met ngo's, bijvoorbeeld rond gemeenschapszaken. Dat bedoel ik dus met een `geintegreerd beleid': zoeken naar complementariteit
en samen zoveel mogelijk effect proberen te hebben.

U bent onlangs in Rwanda en Burundi geweest. Wat was uw indruk over het bestuur daar?

Een positief element is dat we een goede werkrelatie hebben met beide overheden. Daarnaast heeft Rwanda overduidelijk grote stappen gezet op sociaal en economisch vlak. Zo heeft minister van Buitenlandse Zaken Mushikuwabo gezegd: `Op termijn wil ik geen ontwikkelingssamenwerking meer. Waar we
samen in investeren is belangrijker. Maar ik begrijp dat er op vlak van persvrijheid nog werk aan de winkel is, laten we daar een continue politieke dialoog over hebben'. Er zijn punten waar we tevreden over zijn, maar er zijn ook zaken waar nog veel vooruitgang mogelijk is. Zo hebben we in
Burundi erop aangedrongen dat de waarnemers nu al zouden gestuurd worden om er de vinger aan de pols te houden en niet een week voor de verkiezingen. De komende maanden zullen we zien hoe dat in de praktijk uitdraait.

En die `incitatieve tranche', heeft dat effect, denkt u?

Die `incitatieve tranche' is een bonus. Je legt samen een aantal doelstellingen vast en als die gehaald worden komt er extra geld (in Rwanda was dat 40 miljoen euro, nvdr). In Rwanda hebben we vastgesteld dat een doelstelling niet gehaald was, en men heeft daar volwassen op gereageerd. In
toekomstige samenwerkingsakkoorden moeten we dat soort technieken blijven gebruiken, al moet het systeem wel verfijnd worden.

Komt de nadruk op mensenrechten niet te veel over als het vermanende vingertje van de westerling?

Mensenrechten zijn universeel en ze zijn door de meeste landen goedgekeurd. En dat gaat heel ver: een minimum aan gezondheidszorg, onderwijs, dat zijn evengoed rechten. Ik geloof niet dat landen op een duurzame wijze kunnen vooruitgaan als mensen geen vrije keuzes kunnen maken. Ik ben het er
wel mee eens dat wij niet moeten bepalen wie de bestuurders van een land zijn, maar de bevolking moet dat wel kunnen. Natuurlijk kunnen we onze situatie niet vergelijken met die in het Zuiden, we hebben immers een andere geschiedenis. Maar ik wil wel dat er stappen vooruitgezet worden. Zo kan
ik niet aanvaarden dat we moeten werken in een land dat de holebirechten terugschroeft.

Hoe ziet uw beleid ten aanzien van de klimaatverandering eruit?

Klimaatverandering, duurzaamheid en natuurlijke hulpbronnen vormen een van de vier thematische pijlers. En dat is heel belangrijk. Vooral een aantal Afrikaanse landen zijn nog te afhankelijk van natuurlijke rijkdommen en dat leidt vaak tot kwetsbare economieen en een hoge gevoeligheid voor
corruptie. Toen de VN een Green Climate Fund wilde installeren dat ontwikkelingslanden moet bijstaan in de strijd tegen klimaatverandering, stelde ik vast dat een aantal overheden bij ons dat niet belangrijk vonden. Voor mij was dat wel belangrijk en ik heb er dan ook budget voor vrijgemaakt
vanuit ontwikkelingssamenwerking.

Wat zal u concreet doen rond klimaat?

In Rwanda en Burundi bijvoorbeeld staat de energie ter discussie. Rwanda is qua grootte vergelijkbaar met Belgie maar de energieproductie is er slechts 0,5% van wat wij hebben. Bijna niets dus. Daar kijken we of we met zonne-energie en batterijen kunnen werken of met kleine stuwdammen. In
feite proberen we daar onmiddellijk de stap te zetten naar duurzame energie. Het gaat ook over kleinschalige zaken zoals houtkap en ontbossing tegengaan, zoveel mogelijk aanzetten tot het gebruik van kleine kacheltjes die veel energie-efficienter zijn enzovoort.

Zal er ook budget komen van buiten de ontwikkelingssamenwerking?

Ik ben niet de minister van Klimaat of van Energie. Maar klimaatverandering is natuurlijk een essentiele parameter in ons werk omdat de minst ontwikkelde landen er meest onder lijden. Onze acties ter plaatse moeten daar dus rekening mee houden opdat ze duurzaam zouden zijn. Maar het zou wat al
te gemakkelijk zijn als ontwikkelingssamenwerking de enige zou zijn die ermee bezig is terwijl de andere beleidsdomeinen zeggen: laat ontwikkelingssamenwerking het maar doen, dan hoeven wij niets te doen. Dat kan natuurlijk niet. Klimaatbeleid zit ook bij de gewesten en de gemeenschappen. Ik
hoop dat ze niet alleen over spreken, maar er ook iets mee doen.

Wat zult u doen om binnen de federale regering tot beleidscoherentie te komen?

Mijn voorganger heeft een aantal overlegorganen opgericht die nu gestart worden, en dat is een goede zaak. Maar in mijn ogen mag beleidscoherentie niet vervallen tot iets institutioneels: je hebt dat overlegorgaan, die cooerdinatievergadering... Neen, beleidscoherentie betekent in essentie dat
ministers met elkaar spreken. Zo is er overduidelijk een link tussen Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken, en gingen we bijvoorbeeld samen op zending naar Centraal-Afrika. Ook met Defensie is er een link. Er gebeurt ook veel op Europees niveau, zoals de discussie over de
handelsakkoorden waar we via de Europese Raad wel wat input kunnen geven. Het helpt dat ik deel uitmaak van het kernkabinet. Want veel van de domeinen die ik vermeld heb worden daar besproken zodat ik er de invalshoek van ontwikkelingssamenwerking kan meegeven.

Wat vindt u van het initiatief van de Europese Commissie om een Europees Jaar voor Ontwikkeling te organiseren?

Dat is een ongelooflijke kans, vooral om de dialoog aan te gaan in Europa en te luisteren naar de verwachtingen van de mensen en beter uit te leggen wat we doen. 2015 wordt duidelijk een scharnierjaar, te meer omdat het samenvalt met de nieuwe Millenniumdoelen die in New York zullen
onderhandeld worden. Het goede nieuws is dat jonge mensen een stuk positiever staan tegenover ontwikkelingssamenwerking. Velen willen ook iets doen, actief betrokken zijn. Het Europees Jaar is een gouden gelegenheid om daarop in te spelen.

Bent u tevreden over de huidige sensibilisering in Belgie?

Ik denk dat we al heel ver staan en dat we een aantal heel interessante dingen doen. De Belgische Ontwikkelingssamenwerking ondersteunt een aantal tv-programma's die een ander beeld brengen over ontwikkelingssamenwerking zoals Flying Doctors. Ik vind dat een vernieuwende manier om mensen te
informeren. Het toont ook welke mooie dingen we doen en welke gemotiveerde mensen daarmee bezig zijn. Anderzijds stel ik vast dat we nog heel veel werk hebben om mensen te overtuigen. Het zal een blijvende inspanning vergen - vanuit onze verschillende entiteiten maar ook vanuit mijn eigen
perspectief - om ontwikkelingssamenwerking zoveel mogelijk in het nieuws te brengen en te velde uit te leggen wat we doen. Ik heb dat de voorbije twee jaar bij Pensioenen gedaan en ik kijk ernaar uit om dat ook hier te doen.

Aanvankelijk stelde men in de pers dat u `maar' ontwikkelingssamenwerking had. Vindt u niet dat het belang van ontwikkelingssamenwerking onderschat wordt?

De mensen die zeggen dat ontwikkelingssamenwerking een minder belangrijke bevoegdheid is, weten niet waar het over gaat. Enerzijds heb ik de digitale agenda, de sector van de toekomst, anderzijds moet ontwikkelingssamenwerking ervoor zorgen dat je mensen in de rest van de wereld een toekomst
kunt geven. Het is natuurlijk in die landen dat het moet gebeuren, maar wij kunnen wel een duw in de rug geven. Ik vind het een heel belangrijk onderwerp en ook menselijk zeer verrijkend om mee bezig te zijn. Je merkt ook bij journalisten die op zending meegaan dat hun ogen geopend worden,
over wat we doen en over welke omstandigheden er nog in de wereld bestaan.

Chris Simoens