Maatregelen blijven nodig voor veiliger werk prostituees

Nieuwsbericht | 14-04-2015

Verdere maatregelen zijn nodig om te zorgen dat prostituees op een veiliger en gezondere manier hun beroep kunnen uitoefenen. Aanvaarding van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche blijft daarvoor een noodzakelijke stap. Dat staat in een brief die minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.

In deze brief reageert de minister op de uitkomsten van de nulmeting die het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) heeft laten uitvoeren naar de prostitutiesector. Met de nulmeting kunnen straks maatregelen beter worden geevalueerd. Onder regie en begeleiding van het WODC is in 2014 met behulp van drie onderzoeken door teams van de onderzoeksinstellingen Bureau Beke, Intraval en Regioplan de prostitutie in Nederland in kaart gebracht.

Uit de nulmeting blijken grote verschillen tussen het prostitutiebeleid van gemeenten, waardoor prostitutiebedrijven gemakkelijker regulering kunnen ontwijken. Een uniforme vergunningsplicht voor alle type bedrijfsmatige prostitutie gaat dit tegen. Door landelijk eisen te stellen aan exploitanten van seksbedrijven, waarborgt het wetsvoorstel ook dat de vergunde bedrijven een veilige en verantwoorde werkomgeving bieden aan prostituees. In deze elementen zit volgens minister Van der Steur de kracht van het wetsvoorstel. Op dit moment ligt het wetsvoorstel tot wijziging van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche voor in de Tweede Kamer.

Drie op de vier gemeenten hebben volgens de nulmeting een prostitutiebeleid geformuleerd. Dat kan ook betekenen dat het beleid is dat er in een gemeente geen vergunningen voor prostitutie zijn verstrekt. In ongeveer 40 procent van de gemeenten in Nederland zijn een of meer prostitutiebedrijven gevestigd. Er zijn op dit moment volgens opgave van de gemeenten 674 vergunde bedrijven. Dit betekent een daling van circa 40 procent ten opzichte van 2006.

Voor het onderzoek zijn in totaal ongeveer 400 prostituees en circa 200 andere betrokkenen geinterviewd, zijn gegevens van internet en sociale media en registraties van instanties geanalyseerd en hebben observaties plaatsgevonden. De meeste prostituees in vergunde bedrijven, zelfstandig werkende escorts en thuiswerkers zeggen tevreden te zijn over de manier waarop zij hun werk kunnen doen. Wel vindt bijna de helft het werk soms emotioneel zwaar en komt een derde weleens in aangrijpende situaties terecht.

Meer dan de helft van de sekswerkers denkt soms of vaak aan het uitstappen uit de sector. Van de ondervraagden blijkt een substantieel deel een poging te hebben ondernomen om te stoppen met het werk. Volgens minister Van der Steur is van belang dat prostituees weten waar zij terecht kunnen voor hulp bij het uitstappen. Hij verwacht dat de Regeling Uitstapprogramma's Prostituees II (RUPS II) ertoe zal bijdragen dat meer prostituees weten waar zij terecht kunnen.

Vrijwel overal in het land worden regelmatig onder regie van de politie controles uitgevoerd bij vergunde bedrijven. Hierbij worden weinig misstanden geconstateerd. Controles bij niet-vergunde prostitutie worden meestal uitgevoerd op basis van informatie van internet. Ook vinden grote georganiseerde acties plaats in specifieke onderdelen van de branche.

Niet-vergunde prostitutie is kwetsbaarder voor misstanden, zoals dwang, onveilige seks, onhygienische en onveilige werkplekken. In het vergunde deel lijkt de bewustwording en de sociale controle toe te nemen. De verwachting is dat misstanden met het wetsvoorstel voor regulering beter kunnen worden tegengegaan door gemeenten in samenwerking met het Rijk, hulpverlenings- en opsporingsinstanties. Exploitanten die niet voldoen aan de vergunningseisen en aan de zorgplicht om prostitutie door minderjarigen en onvrijwillige prostitutie tegen te gaan, riskeren vervolging en het intrekken van hun vergunning.

Minister Van der Steur informeert met zijn brief vandaag ook de Tweede Kamer over een juridische inventarisatie die is gehouden over een strafrechtelijk `pooierverbod'. Uit de inventarisatie blijkt dat activiteiten, waarbij anderen worden gedwongen tot prostitutie, al strafrechtelijk kunnen worden aangepakt. Op grond van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht worden dergelijke gedragingen namelijk aangemerkt als mensenhandel.