Uitspraak 201305278/1/R2

Tegen: de staatssecretaris van Economische Zaken

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Natuurbescherming

201305278/1/R2.

Datum uitspraak: 22 april 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],

2. [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B], wonend te [woonplaats], (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 2]),

3. de raad van de gemeente Lochem (hierna: de raad),

4. [appellante sub 4], gevestigd te [plaats],

5. [appellante sub 5], gevestigd te [plaats],

6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],

7. [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], beiden wonend te [woonplaats],

8. [appellante sub 8], gevestigd te [plaats],

9. [appellant sub 9], wonend te [woonplaats],

10. de vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord, gevestigd te Zwolle (hierna: LTO Noord),

11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats],

12. [appellante sub 12] en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats], (hierna tezamen en in enkelvoud [appellante sub 12]),

13. [appellante sub 13] en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 13]),

14. [appellante sub 14] en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 14]),

15. [appellante sub 15] en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 15]),

16. [appellante sub 16] en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 16]),

17. [appellante sub 17] en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 17]),

18. [appellante sub 18] en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 18]),

19. [appellant sub 19], wonend te [woonplaats],

20. [appellant sub 20], wonend te [woonplaats],

21. [appellante sub 21] en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 21]),

22. [appellante sub 22] en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 22]),

23. [appellant sub 23], wonend te [woonplaats],

24. [appellante sub 24] en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 24]),

en

de staatssecretaris van Economische Zaken,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2013, kenmerk PDN/2013-060, heeft de staatssecretaris krachtens artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) het gebied Stelkampsveld aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992 L 206), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006 L 363) (hierna: Habitatrichtlijn).

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellante sub 2], de raad, [appellante sub 4], [appellante sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellante sub 8], [appellant sub 9], LTO Noord, [appellant sub 11], [appellante sub 12], [appellante sub 13], [appellante sub 14], [appellante sub 15], [appellante sub 16], [appellante sub 17], [appellante sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 20], [appellante sub 21], [appellante sub 22], [appellant sub 23] en [appellante sub 24] beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 2], [appellante sub 12], [appellante sub 13], [appellante sub 14], [appellante sub 15], [appellante sub 16], [appellante sub 17], [appellante sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 20], [appellante sub 21], [appellante sub 22], [appellant sub 23] en [appellante sub 24] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2014, waar [appellante sub 2], in de persoon van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ing. A. Stortelder, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen [appellante sub 5], in de persoon van [gemachtigde], [appellant sub 6], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellante sub 8], [appellant sub 9], LTO Noord en [appellant sub 11], allen bijgestaan onderscheidenlijk vertegenwoordigd door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Zwolle. Verder is de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. den Haan, drs. E.R. Osieck en ir. D. Bal, allen werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken, verschenen.

Overwegingen.

1. Voor zover de beroepen van [appellante sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellante sub 8], [appellant sub 9], LTO Noord en [appellant sub 11] gelijkluidend zijn, worden zij in het navolgende gezamenlijk aangeduid als [appellante sub 5] en anderen.

Voor zover de beroepen van [appellante sub 12], [appellante sub 13], [appellante sub 14], [appellante sub 15], [appellante sub 16], [appellante sub 17], [appellante sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 20], [appellante sub 21], [appellante sub 22], [appellant sub 23] en [appellante sub 24] gelijkluidend zijn, worden zij in het navolgende gezamenlijk aangeduid als [appellante sub 12] en anderen.

2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Habitatrichtlijn wordt er een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten, moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen.

Ingevolge artikel 1, onder e, voor zover hier van belang, wordt de staat van instandhouding van een natuurlijke habitat als `gunstig' beschouwd wanneer:

- het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen, en

- de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en

- de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is als bedoeld in letter i);

Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, wijst Onze Minister gebieden aan ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.

Ingevolge artikel 19a, eerste lid, voor zover hier van belang, stelt het college van gedeputeerde staten, na overleg met de eigenaars, gebruikers en andere belanghebbenden, voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied een beheerplan vast waarin met inachtneming van de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen getroffen dienen te worden en op welke wijze. Tevens kan het beheerplan beschrijven welke handelingen en ontwikkelingen in het gebied en daarbuiten, in voorkomend geval onder nader in het beheerplan aangegeven voorwaarden en beperkingen, het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, mede gelet op de instandhoudingsmaatregelen die worden getroffen. Het beheerplan kan zulks ook doen ten aanzien van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieen projecten en andere handelingen van nationaal belang in het gebied en daarbuiten.

Procedurele beroepsgronden

3. [appellante sub 2] betoogt dat het standaardgegevensformulier (hierna: het SDF) waarop de Europese Commissie haar oordeel heeft gebaseerd bij de selectie van gebieden, ten onrechte niet met het ontwerpaanwijzingsbesluit ter inzage is gelegd.

3.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Nbw 1998 is op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 10a, eerste lid, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, dat deel uitmaakt van afdeling 3.4 van de Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juni 2014 in zaak nr. 201306260/1/R2) is het SDF geen voor de beoordeling van het ontwerpbesluit redelijkerwijs noodzakelijk stuk als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb. Het SDF had dan ook niet met het ontwerpaanwijzingsbesluit ter inzage behoeven te worden gelegd. Hiertoe is in de voormelde uitspraak overwogen dat het SDF een communicatiemiddel is tussen de lidstaat en de Europese Commissie en dat de staatssecretaris onweersproken heeft gesteld dat de voor het aanwijzingsbesluit relevante informatie die op het SDF is vermeld wel ter inzage heeft gelegen, onder meer in de vorm van het Gebiedendocument. Bovendien is in het ontwerpaanwijzingsbesluit uiteengezet welke onderdelen daarvan zijn gewijzigd ten opzichte van de aanmelding. Overigens is het SDF sinds enige jaren raadpleegbaar via de website van het Europees Milieuagentschap.

Het betoog faalt.

4. [appellante sub 2] betoogt dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze is voorbereid. Hij stelt in dit verband dat voorafgaande aan de aanmelding van het gebied voor plaatsing op de communautaire lijst geen overleg met de individuele grondeigenaren en grondgebruikers heeft plaatsgevonden over het onderzoek dat aan de aanmelding ten grondslag is gelegd. Voorts stelt hij dat de individuele grondeigenaren en grondgebruikers niet zijn geattendeerd op de mogelijkheid om in te spreken en informatie te verkrijgen in de periode dat het ontwerpaanwijzingsbesluit ter inzage heeft gelegen.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 juni 2014 in zaak nr. 201306174/1/R2) is de staatssecretaris noch op grond van de wet noch op grond van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur gehouden om voorafgaande aan de aanmelding van het gebied voor plaatsing op de communautaire lijst overleg te voeren met individuele grondeigenaren en grondgebruikers over het onderzoek dat aan de aanmelding ten grondslag is gelegd. Overigens is van de zijde van de staatssecretaris met vertegenwoordigers van diverse belangenorganisaties vooroverleg gevoerd. Voor zover [appellante sub 2] stelt dat individuele grondeigenaren en grondgebruikers in de fase van het ontwerpbesluit niet zijn geattendeerd op de mogelijkheid in te spreken en informatie te verkrijgen, overweegt de Afdeling dat op de voorbereiding van een besluit tot aanwijzing van een Natura 2000-gebied de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. Niet in geschil is dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van deze procedure en van die ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. Zoals de Afdeling in de voormelde uitspraak heeft overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris, naast de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding gehouden is individuele grondeigenaren en grondgebruikers door middel van het toezenden van een afzonderlijke brief te attenderen op de mogelijkheid een zienswijze in te dienen en informatie te verkrijgen.

Het betoog faalt.

5. [appellante sub 5] en anderen stellen dat slechts summier en oppervlakkig is ingegaan op de door hen ingediende zienswijzen.

5.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de staatssecretaris de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog faalt.

Aanwijzing en begrenzing

6. [appellante sub 2] betoogt dat de aanwijzing van het gebied een schending betekent van het systeem van ruimtelijke ordening, zoals dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening.

6.1. Het gebied Stelkampsveld is door de Europese Commissie bij beschikking van 7 december 2004 op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatst. Uit artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn vloeit voor Nederland de verplichting voort om de gebieden die tot gebied van communautair belang zijn verklaard zo spoedig mogelijk als speciale beschermingszone aan te wijzen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 juni 2014 in zaak nr. 201306174/1/R2) dient als gevolg hiervan in nationale wet- en regelgeving en bij de toepassing daarvan rekening te worden gehouden met de aanwijzing van Natura 2000-gebieden en niet andersom.

Het betoog faalt reeds hierom.

7. [appellante sub 1], [appellante sub 2], de raad, [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen menen dat onvoldoende rekening is gehouden met andere dan ecologische belangen. Volgens de raad bestaat onvoldoende draagvlak voor de aanwijzing van het gebied, zodat daarvan dient te worden afgezien. [appellante sub 1] en de raad stellen dat afzien van aanwijzing het draagvlak voor de bescherming van natuurwaarden ten goede zou komen. [appellante sub 12] en anderen voeren aan dat de leefbaarheid van de omgeving door de aanwijzing wordt aangetast. [appellante sub 1], [appellante sub 2], [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen vrezen dat het aanwijzingsbesluit negatieve gevolgen met zich brengt voor bestaande gebouwen, gronden, bedrijfsactiviteiten en uitbreidingsmogelijkheden, met name indien hydrologische maatregelen worden getroffen. [appellante sub 2] vreest voorts voor faunaschade door ander beheer binnen het gebied. Volgens [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen neemt bovendien de waarde en kredietwaardigheid van bedrijven af door de aanwijzing van het gebied. Ook wijzen [appellante sub 2], [appellante sub 4] en [appellante sub 5] en anderen op de beperkingen die voortvloeien uit het stelsel van de Nbw 1998, waaronder de vergunningplicht als bedoeld in artikel 19d. Voorts betogen [appellante sub 1], [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen dat onduidelijk is welke gevolgen het aanwijzingsbesluit met zich brengt, nu niet vaststaat welke maatregelen exact zullen worden getroffen en welke schade deze zullen veroorzaken. Volgens [appellante sub 2], [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen had met de aanwijzing moeten worden gewacht tot het moment waarop een beheerplan is vastgesteld. De voorgestelde hydrologische maatregelen zijn volgens [appellante sub 5] en anderen te drastisch. [appellante sub 2] betoogt verder dat in het aanwijzingsbesluit de financiele gevolgen van de aanwijzing in kaart hadden moeten worden gebracht, hetgeen volgens hem niet mag worden doorgeschoven naar het beheerplan. [appellante sub 2] betoogt dat voorrang moet worden gegeven aan economische belangen en dat de aanwijzing leidt tot een onwenselijke toename van bestuurlijke lasten.

7.1. De staatssecretaris betoogt dat bij de aanwijzing van het Natura 2000-gebied uitsluitend ecologische aspecten van betekenis zijn.

7.2. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is vermeld onder 6.1 bestaat door de plaatsing van het gebied Stelkampsveld op de lijst van gebieden van communautair belang op grond van artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn de verplichting tot aanwijzing van het gebied als speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn, waartoe het bestreden besluit strekt.

7.3. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans: Europese Unie) volgt dat bij een aanwijzingsbesluit voor een Habitatrichtlijngebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard kunnen worden betrokken bij de begrenzing van het gebied. Bij de begrenzing mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn (arrest van 7 november 2000, C-371/98, First Corporate Shipping, ECLI:EU:C:2000:600, punten 16 en 25). Gelet hierop heeft de staatssecretaris terecht eventuele negatieve gevolgen voor het bestaande gebruik van de omliggende gronden door agrarische bedrijven of particulieren, hun toekomstperspectief, de leefbaarheid van de omgeving en het maatschappelijk draagvlak voor de bescherming van het gebied niet betrokken bij de selectie en begrenzing van het gebied.

Deze betogen falen.

7.4. Over de betogen dat niet tot aanwijzing had mogen worden overgegaan, omdat de gevolgen van het bestreden besluit voor het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing en toekomstige mogelijkheden daartoe niet duidelijk zijn, met name gelet op nog te nemen hydrologische maatregelen, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 5 november 2008 in zaak nr. 200802545/1, dat eerst in het beheerplan een nauwkeuriger vaststelling van de gevolgen van de aanwijzing voor het bestaande gebruik kan plaatsvinden. Noch uit artikel 19a van de Nbw 1998 noch uit enige andere wettelijke bepaling volgt dat het aanwijzingsbesluit en het beheersplan voor dit gebied gelijktijdig hadden moeten worden vastgesteld. Dat een nauwkeuriger vaststelling van de gevolgen van de aanwijzing eerst kan plaatsvinden na totstandkoming van het beheerplan vloeit uit de omstandigheid voort dat, volgens artikel 19a van de Nbw 1998, eerst in het beheerplan wordt vastgelegd welke instandhoudingsmaatregelen getroffen dienen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken en op welke wijze. Als voor de bescherming of ontwikkeling van bepaalde habitattypen specifieke maatregelen nodig zijn vanwege bijvoorbeeld de invloed van de grondwaterstand, dan behoort dit in een beheerplan te worden geregeld. Voor Stelkampsveld zal nog een beheerplan worden vastgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de staatssecretaris in redelijkheid reeds voor de totstandkoming van het beheerplan kunnen overgaan tot aanwijzing van het onderhavige gebied. Daarbij betrekt de Afdeling dat uit artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn voor Nederland de verplichting voortvloeit om de gebieden die tot gebied van communautair belang zijn verklaard zo spoedig mogelijk als speciale beschermingszone aan te wijzen en de prioriteiten voor het betrokken gebied vast te stellen.

De maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken kunnen niet in het aanwijzingsbesluit aan de orde komen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, zoals [appellante sub 4] en [appellante sub 5] en anderen betogen, vooraf de aard van de hydrologische maatregelen en de gevolgen daarvan in kaart hadden moeten worden gebracht.

Deze betogen falen.

7.5. Met betrekking tot het bestaande gebruik en de toekomstige uitbreidingsmogelijkheden brengt artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 voorts met zich dat een vergunning op grond van die wet nodig is, indien sprake is van een project dat of andere handeling die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Uit het systeem van de Nbw 1998 volgt dat niet op voorhand in algemene zin in een aanwijzingsbesluit bepaald kan worden of dergelijke gevolgen zich voordoen, of het bestaande gebruik en de gewenste toekomstige uitbreidingsmogelijkheden in het beheerplan kunnen worden vrijgesteld van vergunningplicht en of in een voorkomend geval een vergunning al dan niet kan worden verleend. Op deze kwestie dient van geval tot geval te worden ingegaan en deze kan in de onderhavige procedure dan ook niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

7.6. Nu zoals overwogen onder 7.3 en 7.4 economische vereisten geen rol mogen spelen bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden en voorts in het nog vast te stellen beheerplan pas concreet inzicht dient te bestaan in de aard en omvang van de te treffen maatregelen, hoeft in de fase van het besluit tot aanwijzing als Natura 2000-gebied de financiele dekking van deze maatregelen nog niet vast te staan. Een aanwijzingsbesluit behoeft ook geen economische of financiele paragraaf te bevatten, vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2015 in zaak nrs. 201400895/1/R2 en 201401359/1/R2.

Het betoog faalt.

7.7. Hetgeen [appellante sub 1], [appellante sub 2] en de raad en in dit verband overigens betogen, heeft geen betrekking op de selectie en begrenzing van het Natura 2000-gebied dan wel de ecologische criteria die daarbij moeten worden gehanteerd. De bezwaren, die onder meer betrekking hebben op de twijfel of het in het algemeen zinvol en wenselijk is om in Nederland beschermde gebieden aan te wijzen mede gezien de hoge bevolkingsdichtheid, exporteconomie, bestuurlijke en financiele lasten, vallen buiten de grenzen van dit geschil en kunnen dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.

Het betoog faalt.

Eerste Protocol EVRM

8. [appellante sub 2] betoogt dat agrariers als gevolg van de aanwijzing niet meer kunnen uitbreiden en niet de benodigde vergunningen krachtens de Nbw 1998 kunnen krijgen. Gelet hierop is volgens [appellante sub 2] sprake van een zware vorm van regulering van eigendom. Zij wijst in dit verband op het vonnis van rechtbank Den Haag van 21 mei 2014 in zaak nr. C09/443613 (ECLI:NL:RBDH:2014:6161) en verzoekt het aanwijzingsbesluit buiten werking te stellen. [appellante sub 12] en anderen betogen dat het aanwijzingsbesluit gelet op de daaruit voortvloeiende beperkingen van en extra onderzoeksinspanningen bij bedrijfsuitbreidingen, een onevenredige last oplevert voor bedrijven in en rond het gebied, zodat het aanwijzingsbesluit is genomen in strijd met het beginsel van de egalite devant les charges publiques (hierna: het egalitebeginsel).

8.1. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon het recht op het ongestoorde genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

8.2. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante sub 2] en [appellante sub 12] en anderen zo, dat het aanwijzingsbesluit volgens hen dient te worden vernietigd omdat het is genomen in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: Eerste Protocol EVRM).

De aanwijzing van een gebied krachtens artikel 10a van de Nbw 1998 betreft niet ontneming van eigendom. Zoals de Afdeling eerder in haar uitspraak van 14 april 2010, zaaknummer 200907391/1/H2, heeft overwogen, laat artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM voorts onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014 in zaak nr. 201306174/1/R2) is een aanwijzing krachtens artikel 10a van de Nbw 1998 een zodanige regulering. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanwijzing van het gebied krachtens artikel 10a van de Nbw 1998 een vorm van regulering van eigendom betreft als bedoeld in artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM, die op een lijn is te stellen met de kwestie die aan de orde was in het voormelde vonnis van rechtbank Den Haag van 21 mei 2014, waarbij in aanmerking wordt genomen dat in dat vonnis niet de toepassing van de Nbw 1998, maar de verbindendheid van de Wet verbod pelsdierhouderij aan de orde was.

Het betoog faalt

8.3. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen in de hiervoor vermelde uitspraak van 18 juni 2014 is er geen reden om aan te nemen dat de aanwijzing van een Habitatrichtlijngebied een individuele en buitensporige last voor de eigenaar of gebruiker met zich brengt, die de staatssecretaris op voorhand zou verplichten tot het toekennen van schadevergoeding of nadeelcompensatie teneinde een onevenredig zware last voor de eigenaar of gebruiker te voorkomen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat het egalitebeginsel is geschonden.

Het betoog faalt.

Schade

9. [appellante sub 1], [appellante sub 2], [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen stellen dat hun bedrijven, gronden en opstallen in waarde dalen door het aanwijzingsbesluit en de te nemen hydrologische maatregelen. Zij wensen dat deze schade wordt vergoed. [appellante sub 2] betoogt dat de staatssecretaris het gebied niet had mogen aanwijzen, omdat artikel 31 van de Nbw 1998 geen volledige schadeloosstelling garandeert en een onteigeningsgarantie niet is gegeven. [appellante sub 2] wijst in dit verband op de toezegging die de Europese Commissie en de Raad hebben gedaan bij de aanneming van de Habitatrichtlijn, zoals blijkt uit de resolutie van het Europees parlement over de financiering van Natura 2000 (2004/2164 (INI) en acht het bestreden besluit gelet hierop in strijd met het Verdrag betreffende de Europese Unie.

9.1. Artikel 31, eerste lid, van de Nbw 1998 bevat een regeling voor vergoeding van schade die belanghebbenden lijden of zullen lijden als gevolg van een besluit genomen krachtens hoofdstuk III van die wet. Artikel 10a maakt deel uit van dit hoofdstuk zodat eventuele schade als gevolg van het bestreden besluit valt onder het bereik van de in artikel 31 opgenomen schadevergoedingsregeling. Toepassing van deze regeling valt buiten het kader van de onderhavige procedure, zodat vergoeding van schade als gevolg van het bestreden besluit thans niet ter beoordeling staat.

Voorts geeft de resolutie van het Europees parlement over de financiering van Natura 2000 (2004/2164 (INI) uitdrukking aan de politieke wil van het Europees Parlement, maar behelst dit geen juridische verplichting waaraan de lidstaten gebonden zijn, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 juni 2014 in zaak nr. 201306174/1/R2). Gelet hierop geeft hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd dan ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Verder vormt, zoals de Afdeling in de laatstgenoemde uitspraak eerder heeft overwogen, het gegeven dat artikel 31 geen volledige schadeloosstelling garandeert overigens geen belemmering om het gebied aan te wijzen.

De betogen falen.

Aanwijzing en begrenzing specifieke gronden

10. [appellante sub 2], de raad, [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen betogen dat de twee percelen aan de noordzijde van het gebied aan weerszijden van de Oude Beek, met een oppervlakte van 12 hectare, (hierna: de percelen) ten onrechte zijn aangewezen. Zij wijzen erop dat deze gronden geen deel uitmaken van het gebied dat is aangemeld bij de Europese Commissie, zodat de Habitatrichtlijn geen verplichting schept de percelen aan te wijzen. Volgens de raad dienen geen gronden te worden aangewezen die niet zijn aangemeld zolang er nog geen beheerplan is vastgesteld. Volgens [appellante sub 2], [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen bestaat geen reden voor de aanwijzing en is het besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd. Zij stellen dat de percelen in gebruik zijn als cultuurgronden en dat daarop geen habitattypen of habitatsoorten aanwezig zijn waarvoor het gebied is aangewezen. [appellante sub 12] en anderen voeren aan dat nu de percelen uitsluitend geschikt zijn geacht voor de ontwikkeling van habitattypen, zij gelet op het uitgangspunt `haalbaar en betaalbaar' ten onrechte zijn aangewezen. Verder is volgens [appellante sub 5] en anderen onvoldoende onderbouwd dat door de aanwezigheid van kalk op geringe diepte basenrijk grondwater zal toestromen in het aangrenzende areaal van het habitattype "alluviale bossen" (H91E0). Niet vaststaat of verhoging van het waterpeil mogelijk is en ook zijn de gevolgen daarvan voor landbouwgronden niet onderzocht, aldus [appellante sub 5] en anderen. [appellante sub 4] stelt dat de percelen uitsluitend zijn aangewezen met het oog op het habitattype alluviale bossen, terwijl het gebied daarvoor niet is aangemeld en voorts niet is gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met het aanwijzen van andere Natura 2000-gebieden voor dit habitattype. Verder worden de percelen volgens [appellante sub 4] niet intensief agrarisch gebruikt en kan de grondeigenaar, een natuurorganisatie, afspraken maken met de pachter over het gebruik van de percelen. [appellante sub 12] en anderen betwisten dat de aanwijzing van de percelen noodzakelijk is voor het behalen van een gunstige staat van instandhouding.

10.1. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de percelen zijn aangewezen omdat zij een ondersteunende functie hebben voor het areaal van het habitattype alluviale bossen op de naastgelegen, eveneens aangewezen gronden en omdat op de percelen een areaal van habitattypen, waaronder "heischrale graslanden" (H6230), tot ontwikkeling wordt gebracht.

10.2. Niet in geschil is dat de percelen, die in eigendom zijn van een natuurorganisatie, wel in het ontwerpbesluit waren opgenomen maar niet behoren tot het gebied zoals dat op de lijst van gebieden van communautair belang is geplaatst. Dienaangaande volgt uit het Natura 2000-doelendocument (hierna: Doelendocument) dat in het aanwijzingsbesluit onder omstandigheden wijzigingen kunnen worden doorgevoerd in de begrenzing van het gebied ten opzichte van het gebied zoals dat is aangemeld en door de Europese Commissie op de lijst van gebieden van communautair belang is geplaatst. Uit het Doelendocument volgt dat de begrenzingen gebaseerd blijven op ecologische criteria, of het nu de uitbreiding of verkleining van een gebied ten opzichte van de plaatsing op de lijst van gebieden van communautair belang betreft.

Bij de aanwijzing van een Natura 2000-gebied bestaat een zekere beoordelingsruimte bij de exacte begrenzing. De uitbreiding van het gebied als gevolg van de aangepaste begrenzing wordt beoogt een wezenlijke bijdrage te leveren aan de realisering van de instandhoudingsdoelstellingen van het aangewezen gebied. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris het gebied niet heeft mogen uitbreiden ten opzichte van de aanmelding. Daarbij is van belang dat een dergelijke uitbreiding geen afbreuk doet aan het door de Habitatrichtlijn beoogde doel van waarborging van biodiversiteit door instandhouding van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna door middel van het vormen van een coherent Europees ecologisch netwerk van speciale beschermingszones maar deze doelstelling juist ondersteunt.

Zoals hiervoor reeds overwogen onder 7.4, volgt noch uit artikel 19a van de Nbw 1998 noch uit enige andere wettelijke bepaling dat het aanwijzingsbesluit en het beheerplan voor een gebied gelijktijdig moeten worden vastgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de staatssecretaris in redelijkheid reeds voor de totstandkoming van het beheerplan kunnen overgaan tot aanwijzing van de percelen.

Nu wat betreft de percelen de definitieve begrenzing is gewijzigd ten opzichte van de plaatsing van het gebied op de lijst van gebieden van communautair belang, is het evenwel in beginsel aan de staatssecretaris om dergelijke wijzigingen van de begrenzing op basis van een ecologisch criterium te motiveren. In de Nota van toelichting bij het aanwijzingsbesluit staat dienaangaande dat de percelen zogenoemde beekeerdgronden en veldpodzolgronden betreffen waar kalk op geringe diepte voorkomt, waardoor basenrijk water toestroomt in het aangrenzende areaal van het habitattype alluviale bossen. De staatssecretaris heeft toegelicht dat dit onder meer is gebleken bij het in het kader van de PAS gebiedsanalyse verrichte onderzoek naar de bodemchemie en -opbouw. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding te twijfelen aan de gestelde aanwezigheid van kalk in de bodem. De staatssecretaris heeft voorts toegelicht dat voor het habitattype alluviale bossen kwaliteitsverlies is opgetreden door verdroging, hetgeen met name blijkt uit de overgang naar een droger bostype en het opdringen van de eik. Voorts staat in de Nota van toelichting bij het aanwijzingsbesluit dat de beekeerdgronden geschikt zijn voor de ontwikkeling van de habitattypen "blauwgraslanden" (H6410), "kalkmoerassen" (H7230) en/of alluviale bossen. Op de overgang naar de veldpodzolgronden zijn de beekeerdgronden geschikt voor het habitattype heischrale graslanden. De veldpodzolgronden zijn volgens de Nota van toelichting geschikt voor het habitattype vochtige heiden. Niet is aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De percelen zullen ook worden beinvloed door aanpassing van de waterhuishouding ten behoeve van deze waterafhankelijke vegetaties, aldus de Nota van toelichting. Anders dan wordt gesteld, zijn de gronden gelet op het vorenstaande niet uitsluitend aangewezen met het oog op het habitattype alluviale bossen, nog daargelaten dat de Afdeling, onder verwijzing naar hetgeen hierna is overwogen onder 24.1, overigens geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het gebied ten onrechte zou zijn aangewezen voor dit habitattype. In hetgeen naar voren is gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan het voorkomen van areaal van het habitattype alluviale bossen op de gronden grenzend aan de twee percelen, zoals ook blijkt uit de habitattypenkaart die is overgelegd als bijlage 2 bij het verweerschrift. Dat in de huidige situatie geen areaal van habitattypen of habitatsoorten voorkomen op de percelen en dat sprake is van agrarisch gebruik van de betreffende gronden, geeft in dit geval op zichzelf geen aanleiding om de motivering van de gekozen begrenzing van het aangewezen gebied ondeugdelijk te achten. Hierbij betrekt de Afdeling dat de habitattypen alluviale bossen en heischrale graslanden prioritaire habitattypen betreffen en dat voor de habitattypen blauwgraslanden, kalkmoerassen, heischrale graslanden en vochtige heiden een verbeterdoelstelling gericht op de uitbreiding van de oppervlakte en behoud van de kwaliteit is opgenomen. Daargelaten of zulks ook elders mogelijk zou zijn, is niet aannemelijk gemaakt dat de beoogde natuurontwikkeling niet zal plaatsvinden op de percelen of dat daardoor ter plaatse geen areaal van de voormelde habitattypen tot ontwikkeling zal worden gebracht.

Voor zover [appellante sub 12] en anderen stellen dat het beleid inzake 'haalbaar en betaalbaar' bij de aanwijzing en begrenzing van de percelen onjuist is toegepast, overweegt de Afdeling dat dit betoog berust op een onjuiste lezing van dit beleid. Bij de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen hanteert de staatssecretaris het uitgangspunt 'haalbaar en betaalbaar', wat inhoudt dat ook economische overwegingen een rol spelen bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor een bepaald Natura 2000-gebied. Nu het gaat om de aanwijzing en begrenzing van de percelen, mist het beleid inzake 'haalbaar en betaalbaar' toepassing.

Over het betoog van [appellante sub 5] en anderen dat de effecten van de aanwijzing van de percelen voor de veehouderijen in de omgeving niet zijn bezien, overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris, gelet op hetgeen onder 7.3 is overwogen, hiermee geen rekening heeft mogen houden.

De betogen falen.

11. Voor zover [appellante sub 2] betoogt dat andere percelen met een agrarische bestemming, niet zijnde de percelen bedoeld onder 10, buiten de begrenzing van het gebied moeten worden gelaten, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de begrenzing van het gebied, voor zover dat op die gronden betrekking heeft, niet op deugdelijke ecologische gronden heeft plaatsgevonden.

Het betoog faalt.

Uitganspunten

12. Volgens [appellante sub 5] en anderen zijn de natuurwaarden in het gebied niet recentelijk in kaart gebracht, zodat het besluit reeds hierom onzorgvuldig is voorbereid.

12.1. In de Nota van toelichting is per habitattype een beschrijving opgenomen omtrent het voorkomen daarvan in het gebied. De Afdeling volgt niet de stelling van [appellante sub 5] en anderen dat hetgeen in zoverre is vermeld in de Nota van toelichting niet is onderbouwd met voldoende actuele gegevens over de natuurwaarden binnen het gebied. De staatssecretaris heeft toegelicht dat de Nota van toelichting onder meer is gebaseerd op veldonderzoek naar de aanwezigheid van habitattypen in het gebied. Voorts zijn aan het aanwijzingsbesluit het Doelendocument, Profielendocument en de knelpunten- en kansenanalyse, die in oktober 2007 is uitgebracht door Kiwa Water Research/EGG Consult (hierna: de knelpunten- en kansenanalyse) ten grondslag gelegd. Ook uit de zogenoemde habitatkarteringskaarten, die naar de staatssecretaris heeft toegelicht eveneens zijn gebaseerd op veldonderzoek door de Dienst Landelijk Gebied en dateren uit 2012, volgt dat deze habitattypen in het gebied voorkomen. Gelet op het vorenstaande is de staatssecretaris bij het nemen van het bestreden besluit uitgegaan van de meest actuele gegevens omtrent het voorkomen van de habitattypen in het gebied. [appellante sub 5] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens zodanige onjuistheden of leemten in kennis vertonen dat de staatssecretaris zich hierop niet heeft kunnen baseren.

Het betoog faalt.

13. [appellante sub 2], de raad, [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen stellen dat de verdroging van natuurgebieden mogelijk op onjuiste wijze wordt berekend. Zij wijzen in dit verband op het rapport `Een afweging op drassige gronden', dat op 9 april 2013 door de nationale ombudsman is uitgebracht (hierna: het ombudsmanrapport). Omdat het gebied mogelijk natter is dan wordt verondersteld, kan volgens hen niet zonder meer worden uitgegaan van het gegeven dat verdroging in het gebied Stelkampsveld een probleem is. Volgens [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen hoeft het gebied gelet op het vorenstaande niet voor alle acht habitattypen te worden aangewezen, dan wel kan daarvoor worden volstaan met een behouddoelstelling.

13.1. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat uit het ombudsmanrapport niet kan worden afgeleid dat de verdroging van natuurgebieden onjuist wordt berekend. Daarnaast is in het kader van het aanwijzingsbesluit volgens de staatssecretaris minder relevant wat oorzaken en oplossingen van kwaliteitsverslechteringen in het gebied zijn. De berekening van de grondwaterstanden kan aan de orde komen bij de vaststelling van het beheerplan, aldus de staatssecretaris.

13.2. Het ombudsmanrapport is opgesteld nadat een deskundige op basis van onderzoek ongerust was over het feit dat volgens hem in Nederland de grondwaterstanden verkeerd worden gemeten, waardoor feitelijk veel minder sprake is van verdroging dan door overheidsinstanties wordt aangenomen. De in het ombudsmanrapport vermelde bevindingen betreffen de handelswijze van de betrokken instanties en de melding op grond van de klokkenluidersregeling. Naar niet in geschil is en zoals uitdrukkelijk vermeld op onder meer pagina 29 van het ombudsmanrapport, wordt daarin geen oordeel gegeven over de juistheid van de conclusies van de betrokken deskundige over de meetmethode om grondwaterstanden te meten. De staatssecretaris heeft voorts ter zitting toegelicht dat hij zich bij het bepalen van de habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen en de vaststelling van de betreffende instandhoudingsdoelstellingen, niet uitsluitend heeft gebaseerd op grondwatermetingen, maar mede op veldinventarisaties, waarbij aan de hand van de aanwezige vegetatie is vastgesteld dat sprake is van verdroging in het gebied. [appellante sub 2], de raad, [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de betreffende gegevens zodanige onjuistheden of leemten in kennis vertonen dat de staatssecretaris zich hierop niet heeft kunnen baseren. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris zou zijn uitgegaan van een zodanige onjuiste voorstelling van zaken dat het gebied reeds daarom ten onrechte is aangewezen voor de acht habitattypen of dat reeds daarom ten onrechte uitbreidings- en verbeterdoelstellingen zouden zijn geformuleerd.

Het betoog faalt.

Aanwijzing habitattypen

14. [appellante sub 4] betoogt dat onduidelijk is voor welke habitattypen het gebied is aangewezen vanwege internationale verplichtingen onderscheidenlijk vanwege nationale belangen. [appellante sub 12] en anderen betogen dat in het aanwijzingsbesluit ten onrechte geen onderscheid is gemaakt tussen de habitattypen waarvoor het gebied a) is geselecteerd en aangemeld, b) is aangemeld maar niet is geselecteerd, c) is aangemeld maar waarvoor op het SDF, waarmee informatie over aan te wijzen gebieden naar de Europese Commissie wordt verstuurd, de codering D is weergegeven en d) niet is aangemeld maar wel is aangewezen.

14.1. De door de staatssecretaris toegepaste en hiervoor beschreven systematiek brengt zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 mei 2014 in zaak nr. 201306298/1/R2) niet met zich dat in het aanwijzingsbesluit onderscheid wordt gemaakt tussen de habitattypen waarvoor het gebied is geselecteerd en de habitattypen, al dan niet met de codering D op het SDF, die voorkomen in het gebied maar waarvoor het niet is geselecteerd. Dit is niet anders voor de habitattypen die voorkomen in het gebied maar waarvoor het gebied niet is aangemeld of voor het door [appellante sub 4] bedoelde onderscheid. Nu geen wettelijke bepaling daartoe verplicht, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris bij het bestreden besluit niettemin bedoeld onderscheid had moeten maken.

Het betoog faalt.

15. [appellante sub 2], de raad, [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen betogen dat het gebied ten onrechte is aangewezen voor de habitattypen blauwgraslanden (H6410), alluviale bossen (H91E0) en pioniervegetaties met snavelbiezen (H7150). Zij voeren hiertoe aan dat het gebied niet voor deze drie habitattypen is aangemeld. [appellante sub 12] en anderen verwijzen in dit verband met name naar het rapport "Natura 2000-gebieden in Overijssel en de rest van Nederland, doelstellingen uit de ontwerp- en aanwijzingsbesluiten getoetst aan de richtlijnverplichtingen", dat op 21 oktober 2012 is uitgebracht door Stichting Instituut Quatro. Volgens [appellante sub 2], [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen is onvoldoende met objectieve gegevens onderbouwd waarom het gebied alsnog voor deze habitattypen dient te worden aangewezen. [appellante sub 5] en anderen betogen voorts dat het alsnog aanwijzen van het gebied voor deze habitattypen bovendien in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Voorts betogen [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen dat uit het aanwijzingsbesluit niet blijkt dat Stelkampsveld van belang is voor de instandhouding van deze drie habitattypen. Volgens de raad dient het gebied niet te worden aangewezen voor habitattypen waarvoor het niet is aangemeld zolang nog geen beheerplan is vastgesteld. [appellante sub 4] betoogt dat ook van deze habitattypen niet is onderzocht of deze habitattypen in andere gebieden voorkomen en aldaar kunnen worden beschermd, in welk geval aanwijzing van Stelkampsveld voor deze habitattypen volgens hem achterwege kan blijven. [appellante sub 5] en anderen geven verder aan dat het gebied niet tot de vijf of tien belangrijkste gebieden voor het habitattype blauwgraslanden behoort en evenmin nodig is voor de geografische spreiding daarvan.

15.1. In de Nota van toelichting is over de wijziging ten opzichte van de aanmelding wat betreft het habitattype blauwgraslanden vermeld dat na de aanmelding is gebleken dat de habitattypen kalkmoerassen en blauwgraslanden naast elkaar kunnen voorkomen. Ook vermeldt de Nota van toelichting dat in het noordoosten van het gebied, ten noorden van de Steelkamp, zeer fraai ontwikkelde blauwgraslanden aanwezig zijn over een relatief groot oppervlakte. Over de wijziging ten opzichte van de aanmelding wat betreft het habitattype pioniervegetaties met snavelbiezen is in de Nota van toelichting vermeld dat dit habitattype voorkomt in natuurlijke laagten langs de Maandagdijk en in het Stelkampsveld. Over het habitattype alluviale bossen is naar voren gebracht dat het voorkomt op een kleine locatie langs de Oude Beek en met een relatief grote oppervlakte in het noorden van het gebied. De Afdeling volgt niet de stelling van [appellante sub 2], [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen dat hetgeen in zoverre is vermeld in de Nota van toelichting niet is onderbouwd met objectieve wetenschappelijke gegevens. De staatssecretaris heeft toegelicht dat de Nota van toelichting onder meer is gebaseerd op veldonderzoek naar de aanwezigheid van habitattypen in het gebied. Het voorkomen van de voormelde drie habitattypen in het gebied wordt voorts onderschreven in het Doelendocument, Profielendocument en de knelpunten- en kansenanalyse. Ook uit de zogenoemde habitatkarteringskaarten, die naar de staatssecretaris heeft toegelicht eveneens zijn gebaseerd op veldonderzoek, volgt dat deze habitattypen in het gebied voorkomen. Gelet op het vorenstaande is voldoende duidelijk op welke gegevens de constatering van de aanwezigheid van deze habitattypen is gebaseerd en is de staatssecretaris bij het nemen van het bestreden besluit uitgegaan van de meest actuele gegevens omtrent het voorkomen van de habitattypen blauwgraslanden, alluviale bossen en pioniervegetaties met snavelbiezen in het gebied Stelkampsveld. [appellante sub 2], de raad, [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens zodanige onjuistheden of leemten in kennis vertonen dat de staatssecretaris zich hierop niet heeft kunnen baseren. Voorts blijkt uit het aanwijzingsbesluit dat, anders dan [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen betogen, het onderhavige gebied voor de drie genoemde habitattypen een bijdrage levert aan de landelijke doelstellingen.

Verder acht de Afdeling van belang dat de natuur voortdurend aan verandering onderhevig is en dat de gegevens per gebied volgens de Nota van Antwoord, die betrekking heeft op de aanwijzing van 111 Natura 2000-gebieden en een weergave op hoofdlijnen en principes van het te voeren beleid bevat, doorlopend worden geactualiseerd. Hierdoor komen nieuwe gegevens beschikbaar die kunnen afwijken van de eerder gehanteerde gegevens (uitspraak van 20 oktober 2010, in zaak nr. 200908058/1/R2).

Gelet op het voorgaande mocht de staatssecretaris bij het nemen van het bestreden besluit uitgaan van de meest actuele gegevens omtrent de in het gebied aanwezige habitattypen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn niet is nagekomen door in het aanwijzingsbesluit wijzigingen aan te brengen in de habitattypen die zijn ingegeven door actuele ecologische gegevens. Nu de habitattypen waarvoor het gebied op grond van verouderde gegevens niet is aangemeld, maar waarvoor bij het nemen van het bestreden besluit op basis van de meest actuele gegevens omtrent het voorkomen van habitattypen in het gebied blijkt dat zij zich wel in het gebied bevinden, kan het gebied derhalve anders dan [appellante sub 2], de raad, [appellante sub 4], [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen betogen daarvoor eveneens worden aangewezen. Uit het voorgaande en de hiervoor onder 14.1 uiteengezette systematiek volgt dan ook niet dat, anders dan [appellante sub 5] en anderen menen, voor het habitattype blauwgraslanden - dat geen habitattype is waarvoor het gebied is geselecteerd - dient te worden volstaan met aanwijzing van de vijf of tien belangrijkste gebieden voor dit habitattype. Daargelaten of de betreffende drie habitattypen ook elders voorkomen en kunnen worden beschermd, staat die omstandigheid anders dan [appellante sub 4] meent evenmin eraan in de weg dat het onderhavige gebied eveneens voor deze drie habitattypen wordt aangewezen en dat daarvoor instandhoudingsdoelstellingen worden opgenomen. Gelet op hetgeen hiervoor al is overwogen onder 7.4, heeft de staatssecretaris niet de totstandkoming van het beheerplan hoeven af te wachten alvorens tot aanwijzing van het onderhavige gebied voor deze habitattypen over te gaan. Mede gelet op de omvang van de wijzigingen ten opzichte van de aanmelding bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de staatssecretaris in zoverre in strijd met de rechtszekerheid heeft gehandeld.

Nu door de staatssecretaris is gesteld en door de voormelde documenten wordt onderschreven dat deze habitattypen voorkomen in Stelkampsveld op een meer dan verwaarloosbare oppervlakte, heeft de staatssecretaris het gebied terecht voor de habitattypen blauwgraslanden, alluviale bossen en pioniervegetaties met snavelbiezen aangewezen.

De betogen falen.

Kalkmoerassen (H7230)

16. [appellante sub 4] betwijfelt of het gebied voor het selecterende habitattype "kalkmoerassen" (H7230) moet worden aangewezen. Hij voert hiertoe aan dat niet is onderzocht of dit habitattype in andere Natura 2000-gebieden voorkomt en daar kan worden beschermd. Voorts hoeft volgens [appellante sub 4] het gebied niet te worden aangewezen voor habitattypen waarvoor het niet is geselecteerd.

16.1. In paragraaf 4.3.1 van de Nota van toelichting bij het aanwijzingsbesluit is vermeld dat voor niet-prioritaire habitattypen opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de "vijf belangrijkste gebieden" zijn geselecteerd. Voor prioritaire habitattypen geldt dat in eerste instantie de "tien belangrijkste gebieden" zijn geselecteerd. De selectie van deze gebieden is afgemeten aan de aanwezige oppervlakte en zo nodig ook de representativiteit van het habitattype. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding. De in het aanwijzingsbesluit beschreven methode van selectie van Habitatrichtlijngebieden strookt met het daaraan ten grondslag liggende Verantwoordingsdocument uit mei 2003, waarnaar in het aanwijzingsbesluit ook wordt verwezen. Niet in geschil is dat het gebied Stelkampsveld behoort tot de vijf belangrijkste gebieden voor het habitattype kalkmoerassen. Hieruit volgt reeds dat de staatssecretaris, anders dan [appellante sub 4] stelt, heeft bezien of dit habitattype in andere Natura 2000-gebieden voorkomt die daarvoor kunnen worden aangewezen. Gelet op het vorenstaande heeft de staatssecretaris het gebied terecht voor dit habitattype aangewezen.

Het betoog faalt in zoverre.

16.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 april 2014 in zaak nr. 201306214/1/R2) zien, indien een gebied op basis van bovenstaande selectiecriteria is aangemeld voor plaatsing op de lijst van gebieden van communautair belang en daarop is geplaatst, de aanmelding en plaatsing op die lijst niet uitsluitend op de habitattypen waarvoor het desbetreffende gebied is geselecteerd, maar op alle habitattypen die in het bewuste gebied voorkomen in een meer dan verwaarloosbare oppervlakte. Anders dan [appellante sub 4] betoogt dienen gebieden derhalve ook te worden aangewezen voor die habitattypen die niet direct tot de selectie daarvan hebben geleid, maar die wel in die gebieden voorkomen. Voor zover [appellante sub 4] betoogt dat het gebied uitsluitend had moeten worden aangewezen voor het selecterende habitattype kalkmoerassen, faalt het betoog.

Zwakgebufferde vennen (H3130)

17. [appellante sub 12] en anderen betogen dat het gebied ten onrechte is aangewezen voor het habitattype zwakgebufferde vennen. Daarnaast betogen [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen dat er geen reden is om voor dit habitattype een uitbreidings- en verbeterdoelstelling te formuleren. Zij voeren aan dat onduidelijk is op grond van welke gegevens is vastgesteld dat dit habitattype op voldoende oppervlakte in het gebied voorkomt en wijzen erop dat in het SDF de code `D' is vermeld, inhoudende dat het habitattype weliswaar in het gebied aanwezig is, maar op een verwaarloosbaar oppervlakte. [appellante sub 5] en anderen stellen dat het habitattype zwakgebufferde vennen voorkomt op een beperkt oppervlakte binnen het gebied van 2 hectare en voorts op grotere oppervlakten aanwezig is in anderen Natura 2000-gebieden. Stelkampsveld is volgens hen niet vermeld als gebied waar de beste mogelijkheden zijn voor dit habitattype of als gebied waar in de toekomst een grote bijdrage aan de landelijke instandhoudingsdoelstelling kan worden geleverd. Ook is niet aangegeven welke mogelijkheden er bestaan voor uitbreiding, aldus [appellante sub 5] en anderen. [appellante sub 12] en andere voeren aan dat de verbeterdoelstelling niet aansluit bij de landelijke behouddoelstelling voor het habitattype zwakgebufferde vennen en derhalve niet noodzakelijk is.

17.1. Voor het habitattype zwakgebufferde vennen is als instandhoudingsdoelstelling `uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit' geformuleerd. Daarbij is als toelichting opgenomen dat het habitattype op een klein oppervlak goed en matig ontwikkeld voorkomt. Plaatselijk wordt het bedreigd door verzuring en eutrofiering. Er zijn goede potenties voor uitbreiding van het oppervlak en verbetering van de kwaliteit, aldus de Nota van toelichting.

De staatssecretaris heeft toegelicht dat het habitattype zwakgebufferde vennen per abuis op het SDF de code `D' heeft gekregen. Thans is gebleken dat het habitattype voorkomt op een niet-verwaarloosbaar oppervlakte. De Afdeling ziet dit bevestigd in onder meer de door de staatssecretaris overgelegde habitattypenkaart, waaruit blijkt dat het habitattype zwakgebufferde vennen op elf plaatsen in het gebied voorkomt, en tevens in hetgeen is vermeld op pagina 7 van de knelpunten- en kansenanalyse die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De Afdeling volgt derhalve niet het betoog van [appellante sub 12] en anderen dat onduidelijk is op grond van welke gegevens is vastgesteld dat het habitattype zwakgebufferde vennen op voldoende oppervlakte in het gebied voorkomt.

De omstandigheid dat een habitattype in ruimere mate voorkomt in andere Natura 2000-gebieden staat er niet aan in de weg dat het onderhavige gebied eveneens voor dit habitattype wordt aangewezen en dat daarvoor een uitbreidings- en verbeterdoelstelling wordt opgenomen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de landelijke staat van instandhouding van het habitattype zwakgebufferde vennen volgens het Profielendocument matig ongunstig is en dat blijkens het Doelendocument hiervoor als landelijke doelstelling `behoud verspreiding, behoud maar lokaal uitbreiding oppervlakte en behoud maar lokaal verbetering kwaliteit' geldt. Dienaangaande is in de Nota van toelichting en bijlage B bij het aanwijzingsbesluit vermeld dat de uitbreidingsopgave is neergelegd in de gebieden waar de beste mogelijkheden zijn of die in de toekomst een grote bijdrage kunnen leveren aan het landelijk doel. Ook de landelijke doelstelling ten aanzien van de kwaliteit is volgens de Nota van toelichting neergelegd in de gebieden waar de potentie het hoogst is.

In de knelpunten- en kansenanalyse is de ontwikkeling van het habitattype zwakgebufferde vennen in het gebied beschreven. Op basis van die beschrijving wordt geconcludeerd dat goede potenties voor uitbreiding van het oppervlak en verbetering van de kwaliteit aanwezig zijn binnen Stelkampsveld. Met name is vermeld dat potenties voor uitbreiding vooral liggen in de voormalige laagten met invloed van basenrijk grondwater. Weliswaar is Stelkampsveld niet als voorbeeld vermeld in de Nota van toelichting bij de gebieden die de meeste potentie hebben om de landelijke instandhoudingsdoelstelling te realiseren, maar de Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat het gebied dergelijke potentie ook heeft. Dat in andere gebieden grotere arealen van het habitattype zwakgebufferde vennen voorkomen of dat in andere gebieden een grotere bijdrage kan worden geleverd aan de landelijke instandhoudingsdoelstelling, doet er voorts niet aan af dat, zoals volgt uit het vorenstaande, daaraan ook in het gebied Stelkampsveld een bijdrage kan worden geleverd.

Nu het habitattype landelijk in een matig ongunstige staat van instandhouding verkeert en dit gebied mogelijkheden biedt voor een verdere uitbreiding en verbetering daarvan, volgt de Afdeling [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen niet in hun betoog dat de staatssecretaris ten onrechte een uitbreidings- en verbeterdoelstelling heeft geformuleerd voor dit habitattype in het aanwijzingsbesluit.

De betogen falen.

Vochtige heiden, subtype hogere zandgronden (H4010A)

18. [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen en betogen dat er geen reden is om voor het habitattype vochtige heiden, subtype hogere zandgronden, een uitbreidings- en verbeterdoelstelling te formuleren. [appellante sub 5] en anderen voeren aan dat het habitattype voorkomt op een relatief geringe oppervlakte van 3 hectare in het gebied en op een grotere oppervlakte in twaalf andere Natura 2000-gebieden in de omgeving. Ook is volgens hen blijkens het Profielendocument een oppervlakte van enkele tientallen hectares optimaal, terwijl dat in het gebied niet zal worden behaald. Volgens [appellante sub 12] en anderen past de gestelde uitbreidingsdoelstelling niet bij de landelijke behouddoelstelling voor de oppervlakte voor dit habitattype.

18.1. Voor het habitattype vochtige heiden, subtype hogere zandgronden, is als instandhoudingsdoelstelling `uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit' geformuleerd. Daarbij is als toelichting opgenomen dat dit habitattype onder andere voorkomt in de gradient van de habitattypen zwakgebufferde vennen naar droge heiden. Uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype draagt bij aan de duurzame instandhouding van begroeiingen van het habitattype pioniervegetaties met snavelbiezen en verder aan de instandhouding van een aantal voor dit habitattype kenmerkende vlindersoorten, aldus de Nota van toelichting.

De omstandigheid dat het habitattype vochtige heiden, subtype hogere zandgronden, in ruimere mate voorkomt in andere Natura 2000-gebieden staat er niet aan in de weg dat het onderhavige gebied eveneens voor dit habitattype wordt aangewezen en dat daarvoor een uitbreidings- en verbeterdoelstelling wordt opgenomen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de landelijke staat van instandhouding van dit habitattype volgens het Profielendocument matig ongunstig is en dat blijkens het Doelendocument hiervoor als landelijke doelstelling `behoud verspreiding, behoud, maar lokaal uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit' is gesteld. Dat deze bijdrage in verhouding relatief bescheiden van omvang is, doet niet af aan het feit dat het onderhavige natuurgebied een bijdrage levert aan de instandhoudingsdoelstelling. In bijlage B bij het aanwijzingsbesluit is gemotiveerd waarom voor het onderhavige gebied een uitbreidings- en verbeterdoelstelling in plaats van een behouddoelstelling is geformuleerd voor het betreffende habitattype. Daargelaten of ook de in het Profielendocument vermelde optimale functionele omvang van een areaal vanaf enkele tientallen hectares binnen Stelkampsveld kan worden gerealiseerd, is in de knelpunten- en kansenanalyse vermeld dat goede mogelijkheden voor uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van het habitattype in het gebied bestaan, mits de lokale hydrologie wordt hersteld en met name naaldbossen worden omgevormd.

Nu het habitattype landelijk in een matig ongunstige staat van instandhouding verkeert en dit gebied mogelijkheden biedt voor een verdere uitbreiding en verbetering daarvan, volgt de Afdeling [appellante sub 5] en anderen niet in hun betoog dat de staatssecretaris ten onrechte een uitbreidings- en verbeterdoelstelling heeft geformuleerd voor dit habitattype in het aanwijzingsbesluit.

De betogen falen.

Heischrale graslanden (H6230)

19. [appellante sub 5] en anderen betogen dat er geen reden is om voor het habitattype heischrale graslanden een uitbreidings- en verbeterdoelstelling te formuleren. Het gebied behoort niet tot de tien belangrijkste voor dit habitattype en is evenmin noodzakelijk voor de landelijke spreiding, zodat het volgens hen onwaarschijnlijk is dat het gebied een van de meest kansrijke gebieden zou zijn voor verbetering van de kwaliteit van dit habitattype. Ook stellen zij dat het habitattype voorkomt op een oppervlakte van 0,3 hectare in het gebied, hetgeen slechts 0,3% van het in Nederland voorkomende areaal betreft. Er kan worden volstaan met een behouddoelstelling, aldus [appellante sub 5] en anderen.

19.1. Voor het habitattype heischrale graslanden is als instandhoudingsdoelstelling `uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit' geformuleerd. Daarbij is als toelichting opgenomen dat dit habitattype thans voorkomt op een kleine oppervlakte in de gradient van ven naar heide. Op een aantal locaties komen zeldzame soorten voor in de begroeiingen van dit habitattype. In het gebied zijn goede mogelijkheden voor uitbreiding van dit habitattype aanwezig in andere reliefrijke terreinen, aldus de Nota van toelichting.

De landelijke staat van instandhouding van het habitattype heischrale graslanden is volgens het Profielendocument zeer ongunstig en blijkens het Doelendocument geldt hiervoor als landelijke doelstelling `verbetering verspreiding van goed ontwikkelde vormen, uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit in alle landschappen waar het type voorkomt'. Uit bijlage B bij het aanwijzingsbesluit volgt dat de meest kansrijke gebieden zijn aangewezen voor kwaliteitsverbetering van het habitattype. Weliswaar is het Stelkampsveld niet voor habitattype heischrale graslanden geselecteerd, maar de mogelijkheden voor uitbreiding en verbetering van daarvan in dit gebied zijn nader toegelicht in de knelpunten- en kansenanalyse. Daartegen zijn geen gronden aangevoerd. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat ook hier geldt dat de omstandigheid dat deze bijdrage aan de landelijke doelstelling in verhouding tot andere Natura 2000-gebieden relatief bescheiden van omvang is niet afdoet aan het feit dat het Stelkampsveld een bijdrage levert aan deze landelijke instandhoudingsdoelstelling.

Nu het habitattype landelijk in een zeer ongunstige staat van instandhouding verkeert en dit gebied mogelijkheden biedt voor een verdere uitbreiding en verbetering daarvan, volgt de Afdeling [appellante sub 5] en anderen niet in hun betoog dat de staatssecretaris ten onrechte een uitbreidings- en verbeterdoelstelling heeft geformuleerd voor dit habitattype in het aanwijzingsbesluit.

De betogen falen.

Blauwgraslanden (H6410)

20. [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen betogen dat er geen reden is om voor het habitattype blauwgraslanden een uitbreidingsdoelstelling te formuleren. [appellante sub 5] en anderen voeren aan dat dit habitattype voorkomt op een relatief gering oppervlakte van 1,2 hectare in het gebied, hetgeen slechts 0,7% van het in Nederland voorkomende areaal betreft. Volgens [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen is niet onderbouwd dat in het gebied uitbreidingsmogelijkheden bestaan en kan worden volstaan met een behouddoelstelling.

20.1. Voor het habitattype blauwgraslanden is als instandhoudingsdoelstelling `uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit' geformuleerd. Daarbij is als toelichting opgenomen dat dit habitattype zeer fraai ontwikkeld in het gebied aanwezig is met goede mogelijkheden voor uitbreiding van de oppervlakte.

Zoals hiervoor reeds overwogen staat de omstandigheid dat dit habitattype in ruimere mate voorkomt in andere Natura 2000-gebieden er niet aan in de weg dat het onderhavige gebied eveneens voor dit habitattype wordt aangewezen - nu de omstandigheid dat deze bijdrage aan de landelijke doelstelling in verhouding tot andere Natura 2000-gebieden relatief bescheiden van omvang is niet afdoet aan het feit dat het Stelkampsveld een bijdrage levert aan deze landelijke instandhoudingsdoelstelling - en dat daarvoor een verbeterdoelstelling wordt opgenomen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de landelijke staat van instandhouding van het habitattype blauwgraslanden volgens het Profielendocument zeer ongunstig is en dat volgens het Doelendocument hiervoor als landelijke doelstelling `behoud verspreiding, uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit' is geformuleerd. In bijlage B bij het aanwijzingsbesluit is gemotiveerd waarom voor het onderhavige gebied ook een uitbreidingsdoelstelling is geformuleerd voor de oppervlakte van dit habitattype. Het bestaan van deze uitbreidingsmogelijkheden is nader toegelicht in de aan het aanwijzingsbesluit ten grondslag gelegde knelpunten- en kansenanalyse. Daarin is vermeld dat deze uitbreidingsmogelijkheden met name liggen op locaties die nu nog als landbouwgrond worden beheerd en in naaldbossen op de overgang naar slenken met Elzenbos. De perspectieven voor uitbreiding zijn goed, mits de hydrologie verder wordt verbeterd, zo staat in de knelpunten- en kansenanalyse. Hiertegen zijn geen gronden aangevoerd zodat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het aanwijzingsbesluit in zoverre onvoldoende onderbouwd zou zijn.

Gelet op de voormelde omstandigheden volgt de Afdeling [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen niet in hun betoog dat de staatssecretaris ten onrechte een uitbreidingsdoelstelling heeft geformuleerd voor dit habitattype in het aanwijzingsbesluit.

De betogen falen.

Pioniersvegetaties met snavelbiezen (H7150)

21. [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen betogen dat er geen reden is om voor het habitattype pioniersvegetaties met snavelbiezen een uitbreidings- en verbeterdoelstelling te formuleren. [appellante sub 5] en anderen voeren aan dat dit habitattype voorkomt op een relatief gering oppervlakte van 0,5 hectare, zijnde 0,5% van de totale oppervlakte van het gebied. In zes andere Natura 2000-gebieden in de omgeving komt het habitattype op grotere oppervlakten voor. Volgens [appellante sub 5] en anderen is niet gemotiveerd dat in het gebied goede mogelijkheden voor herstel bestaan. Ten slotte betogen zij dat de gestelde verbeterdoelstelling niet past bij de landelijke gunstige onderscheidenlijk matig gunstige staat van instandhouding voor het aspect oppervlakte.

21.1. Voor het habitattype pioniersvegetaties met snavelbiezen is als instandhoudingsdoelstelling `uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit' geformuleerd. Daarbij is als toelichting opgenomen dat het habitattype voorkomt in (herstelde) natuurlijke laagten in de heide. Stelkampsveld is een van de weinige gebieden waar het habitattype in natuurlijke laagten voorkomt, aldus de Nota van toelichting.

De omstandigheid dat het habitattype pioniersvegetaties met snavelbiezen in ruimere mate voorkomt in andere Natura 2000-gebieden staat er niet aan in de weg dat het onderhavige gebied eveneens voor dit habitattype wordt aangewezen en dat daarvoor een uitbreidings- en verbeterdoelstelling wordt opgenomen. Hierbij betrekt de Afdeling dat volgens het Profielendocument de landelijke staat van instandhouding matig ongunstig is. Hoewel volgens het Profielendocument het beoordelingsaspect oppervlakte gunstig is, is als landelijke doelstelling onder meer uitbreiding van de oppervlakte gesteld. Dit komt volgens bijlage B van het aanwijzingsbesluit omdat de in het Profielendocument vermelde gunstige staat van instandhouding slechts een tijdelijke situatie betreft. Deze situatie is te danken aan recent op vele plekken uitgevoerde plagwerkzaamheden ten behoeve van herstel van het habitattype vochtige heiden, hogere zandgronden. De oppervlakte van het habitattype pioniersvegetaties met snavelbiezen heeft zich plaatselijk kunnen uitbreiden door deze plagwerkzaamheden. Dit heeft de achteruitgang op de plaatsen waar het habitattype van nature voorkomt gemaskeerd. Uitbreiding van de oppervlakte is gericht op herstel van natuurlijke pioniervegetaties met snavelbiezen als duurzaam onderdeel van het (natte) heidelandschap. Deze herstelopgave geldt alleen voor gebieden waar het type van nature aanwezig is, aldus bijlage B bij de Nota van toelichting. Voorts is het beoordelingsaspect kwaliteit matig ongunstig. De Afdeling volgt gelet op het vorenstaande niet het standpunt dat de verhouding van de geformuleerde gebiedsdoelstelling niet passend is gelet op de landelijke staat van instandhouding.

Deze herstelopgave geldt alleen voor gebieden waar goede mogelijkheden voor herstel aanwezig zijn, aldus bijlage B bij de Nota van toelichting. Het Stelkampsveld is weliswaar niet als voorbeeld van een dergelijk gebied vermeld in de Nota van toelichting bij de gebieden, maar uit de knelpunten- en kansenanalyse volgt dat in het Stelkampsveld goede herstelmogelijkheden aanwezig zijn. Daartegen zijn geen gronden aangevoerd.

Gelet op het vorenstaande volgt de Afdeling [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen niet in hun betoog dat de staatssecretaris ten onrechte een uitbreidings- en verbeterdoelstelling heeft geformuleerd voor dit habitattype in het aanwijzingsbesluit.

De betogen falen.

Vochtige alluviale bossen (H91E0, subtype C)

22. [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen betogen dat er geen reden is om voor het habitattype vochtige alluviale bossen een uitbreidingsdoestelling te formuleren. Naar zij betogen is onvoldoende gemotiveerd dat mogelijkheden voor uitbreiding van de oppervlakte bestaan. [appellante sub 5] en anderen stellen in dit verband dat dit habitattype op een beperkt oppervlakte van 3,9 hectare aanwezig is en in vijftien andere Natura 2000-gebieden op grotere oppervlakten voorkomt. Volgens hen kan derhalve worden volstaan met een behouddoelstelling. [appellante sub 12] en anderen voeren aan dat het habitattype voorkomt aan de rand van het gebied en zeer gevoelig is voor externe invloeden, zodat niet valt in te zien dat goede potenties voor dit habitattype bestaan. Ingrijpende hydrologische maatregelen voor uitbreiding en verbetering in Stelkampsveld zijn niet reeel, aldus [appellante sub 12] en anderen.

22.1. De omstandigheid dat het habitattype vochtige alluviale bossen in ruimere mate voorkomt in andere Natura 2000-gebieden staat er niet aan in de weg dat het onderhavige gebied eveneens voor dit habitattype wordt aangewezen en dat daarvoor een verbeterdoelstelling wordt opgenomen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de landelijke staat van instandhouding van dit habitattype volgens het Profielendocument matig ongunstig is en dat blijkens het Doelendocument hiervoor als landelijke doelstelling `behoud verspreiding, uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit' is gesteld. Dienaangaande is in de Nota van toelichting en bijlage B bij het aanwijzingsbesluit vermeld dat in gebieden waar potenties zijn, uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit wordt nagestreefd. In de knelpunten- en kansenanalyse is beschreven waar en in welke vorm het habitattype in het gebied Stelkampsveld voorkomt. Daarbij is vermeld dat het grootste deel van het areaal aan de rand van het gebied voorkomt en hier zeer gevoelig is voor invloeden uit de omgeving. Voor uitbreiding van de oppervlakte zijn maatregelen in de waterhuishouding noodzakelijk in de vorm van langdurig hoge grondwaterstanden en flinke invloed van basenrijk grondwater, aldus de analyse. Gelet hierop ziet de Afdeling geen reden te twijfelen aan het bestaan van ontwikkelingsmogelijkheden voor dit habitattype in het gebied.

De conclusie is dat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte een uitbreidingsdoelstelling heeft geformuleerd voor dit habitattype in het aanwijzingsbesluit.

De betogen falen.

Droge heiden (H4030)

23. [appellante sub 12] en anderen betogen dat de behouddoelstelling voor het habitattype droge heiden niet haalbaar en betaalbaar is. Zij voeren hiertoe aan dat de nadruk voor dit gebied ligt op andere habitattypen waarvoor een langdurig hoge grondwaterstand nodig is.

23.1. In hetgeen [appellante sub 12] en anderen in zoverre naar voren hebben gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de instandhoudingsdoelstellingen voor het habitattype droge heiden en de andere habitattypen waarvoor het Stelkampsveld is aangewezen op voorhand niet met elkaar verenigbaar zijn. Het aangevoerde bevat geen aanwijzingen dat een eventuele verhoging van het grondwaterpeil nadelige gevolgen zal hebben voor het behoud van het habitattype droge heiden, dat blijkens het aanwijzingsbesluit voorkomt in de schraallandgradient met de habitattypen vochtige heiden en zwakgebufferde vennen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht dat het gebied zeer rijk aan relief is, waarbij op hoge delen droge natuur aanwezig is en dat de nattere natuur is verdrongen naar lage delen van het gebied. Door vernattingsmaatregelen komt wel meer ruimte beschikbaar voor de natte natuur, maar dit zal niet om grote oppervlakten gaan, aldus de staatssecretaris. [appellante sub 12] en anderen hebben dit niet gemotiveerd bestreden.

Voor zover [appellante sub 12] en anderen stellen dat het beleid inzake 'haalbaar en betaalbaar' onjuist is toegepast, overweegt de Afdeling dat dit betoog berust op een onjuiste lezing van dit beleid. Bij de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen hanteert de staatssecretaris het uitgangspunt 'haalbaar en betaalbaar', wat inhoudt dat ook economische overwegingen een rol spelen bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor een bepaald Natura 2000-gebied. Maar dit beleid strekt slechts ertoe dat de staatssecretaris beziet in welke gebieden een eventuele herstelopgave het eenvoudigst kan worden gerealiseerd. In het aanwijzingsbesluit is vermeld dat de staat van instandhouding van het habitattype droge heiden ongunstig is en dat op landelijk niveau een uitbreidings- en verbeterdoelstelling geldt.

Nu in dit geval voor het gebied Stelkampsveld in afwijking van de landelijke doelstelling een behouddoelstelling is geformuleerd, valt niet in te zien dat het beleid in zoverre onjuist is toegepast.

Het betoog faalt.

Habitattypen met een uitbreidings- of verbeterdoelstelling

24. [appellante sub 4] en [appellante sub 5] en anderen betogen dat voor alle habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen, met een behouddoelstelling kan worden volstaan. Volgens [appellante sub 4] is hiermee het voortbestaan van de betreffende habitattypen voldoende verzekerd. Volgens [appellante sub 5] en anderen verplicht de Habitatrichtlijn uitsluitend tot het behoud van de staat van instandhouding zoals die was ten tijde van de plaatsing van het gebied op de communautaire lijst in 2004.

24.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 4] en [appellante sub 5] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om de staatssecretaris niet te volgen in het standpunt dat het aangewezen gebied mogelijkheden biedt om de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen, voor zover deze zijn gericht op uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit, te kunnen realiseren.

Voorts is van belang dat de betreffende habitattypen landelijk in een ongunstige staat van instandhouding verkeren. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 juni 2011 in zaak nr. 201003128/1/R2) kan gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Habitatrichtlijn, indien een gebied wordt aangewezen voor een kwalificerend habitattype in het aanwijzingsbesluit niet worden volstaan met een instandhoudingsdoelstelling die ertoe leidt dat het desbetreffende habitattype op landelijk niveau in een ongunstige staat van instandhouding blijft verkeren dan wel komt te verkeren. Het betoog van [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 12] en anderen dat de instandhoudingsdoelstellingen ertoe dienen te strekken dat de staat van instandhouding ten tijde van de plaatsing van het gebied op de communautaire lijst wordt gehandhaafd, berust dan ook op een onjuiste lezing van de Habitatrichtlijn. Uit de Habitatrichtlijn volgt immers dat de lidstaat in beginsel is gehouden om alle benodigde maatregelen te treffen om kwalificerende habitattypen in een gunstige staat van instandhouding te behouden dan wel te herstellen.

Daargelaten of met een behouddoelstelling het voortbestaan van het ten tijde van de plaatsing op de communautaire lijst bestaande oppervlakte en kwaliteit van de habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen zou kunnen worden verzekerd, doet dat aan de bedoelde verplichting tot herstel niet af. Dit betoog slaagt dan ook niet.

Haalbaar en betaalbaar

25. [appellante sub 12] en anderen betogen dat bij de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen onvoldoende rekening is gehouden met de nadelige gevolgen van hydrologische maatregelen. Zij wijzen in dit verband op de door belangengroep 4B/S ingediende reactie op het concept-beheerplan. [appellante sub 5] en anderen betogen dat de gestelde uitbreidingsdoelstellingen gelet op het criterium `haalbaar en betaalbaar' niet passend zijn, omdat van de betreffende habitattypen maar een gering areaal aanwezig is en voor de ontwikkeling daarvan maatregelen moeten worden getroffen die schade met zich kunnen brengen voor agrarische bedrijfsactiviteiten. Voorts betogen [appellante sub 5] en anderen dat niet kan worden bepaald of de schade betaalbaar is, omdat nog geen budgetten zijn vastgesteld en deze bovendien ontoereikend zijn.

25.1. In de Nota van antwoord, waarnaar de Nota van toelichting bij het aanwijzingsbesluit verwijst, is uiteengezet dat bij het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen het uitgangspunt `haalbaar en betaalbaar' wordt gehanteerd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2014 in zaak nr. 201306275/1/R2) houdt dit in dat bij het formuleren van de instandhoudingsdoelstellingen op gebiedsniveau economische overwegingen weliswaar een rol kunnen spelen, maar kan de toepassing van het uitgangspunt 'haalbaar en betaalbaar' door de staatssecretaris er niet toe leiden dat hiermee geen gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau zal worden bereikt. Het uitgangspunt 'haalbaar en betaalbaar' betekent onder andere dat wordt bezien in welke gebieden een eventuele herstelopgave op relatief eenvoudige wijze kan worden gerealiseerd. Beoogd wordt om de instandhoudingsdoelstellingen zo te kiezen en in bepaalde Natura 2000-gebieden te lokaliseren, dat hieruit zo min mogelijk inspanningen en gevolgen voor overheden, burgers en economische sectoren voortkomen. Dit betekent niet dat daarmee geen aanzienlijke kosten kunnen zijn gemoeid, maar wel dat onevenredige financiele inspanningen worden voorkomen.

25.2. De staatssecretaris heeft onder meer gebruik gemaakt van een globale kostenanalyse, die is uitgevoerd door het Landbouw Economisch Instituut, en heeft door middel van gehouden consultatierondes met deskundigen en terreinbeheerders bezien hoe mogelijke consequenties voor sociaal-economische sectoren kunnen worden geminimaliseerd. De staatssecretaris heeft voorts gesteld dat de haalbaarheid en betaalbaarheid van de instandhoudingsdoelstellingen tevens zijn beoordeeld in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof en de concept-beheerplannen. In de verwijzing naar een tegen het concept-beheerplan ingediende zienswijze ziet de Afdeling geen reden te twijfelen aan de conclusie van de staatssecretaris. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris bij het formuleren van de instandhoudingsdoelstellingen voor Stelkampsveld zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven over de te verwachten effecten, al dan niet door vernatting, voor de agrarische sector.

Voorts wijst de Afdeling in dit verband erop dat het met betrekking tot aanwijzingsbesluiten gevoerde beleid inzake "haalbaar en betaalbaar", zoals dat hiervoor onder 25.1 uiteen is gezet, ziet op de meest efficiente aanwending van financiele middelen om een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau te bereiken. Uit de Nota van toelichting bij het aanwijzingsbesluit of het Natura 2000 doelendocument blijkt niet dat dit beleid mede strekt tot zekerstelling van de benodigde financiele middelen voor het uitvoeren van de maatregelen ten behoeve van het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen. Of een toereikend budget beschikbaar wordt gesteld voor onder meer de vergoeding van schade door beoogde hydrologische maatregelen, doet derhalve niet ter zake bij de vraag of de in het aanwijzingsbesluit opgenomen instandhoudingsdoelstellingen in overeenstemming zijn met het uitgangspunt "haalbaar en betaalbaar".

De betogen falen.

Referentiesituatie

26. [appellante sub 12] en anderen betogen dat ten onrechte niet is bepaald wat op een peilmoment de staat van instandhouding is van de habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen. Volgens hen strekken de instandhoudingdoelstellingen ertoe dat ten opzichte van de feitelijke situatie ten tijde van de aanmelding behoud, uitbreiding of verbetering plaatsvindt, maar kan nu de Nederlandse overheid ten tijde van de aanmelding de SDF's met de in Nederland voorkomende natuurwaarden onvolledig heeft ingevuld niet worden vastgesteld hoe de natuurwaarden zich sindsdien hebben ontwikkeld. De geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen zijn dan ook onvoldoende rechtszeker, aldus [appellante sub 12] en anderen.

26.1. Blijkens paragraaf 5.1 van de Nota van toelichting bij het aanwijzingsbesluit zijn voor het gebied Stelkampsveld instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld waarbij per habitattype is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die het gebied redelijkerwijs kan leveren aan het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Bij de vaststelling van de instandhoudingsdoelstellingen heeft de staatssecretaris gebruik gemaakt van onder meer het Doelendocument en het Profielendocument. De instandhoudingsdoelstellingen voor de habitattypen waarvoor het gebied Stelkampsveld is aangewezen hebben wat betreft de oppervlakte een behoud- en/of uitbreidingsopgave en wat betreft de kwaliteit een behoud- en/of verbeteropgave.

26.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van 16 maart 2011 in zaak nr. 200902380/1/R2 overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris bij de vaststelling van de instandhoudingsdoelstellingen de landelijke staat van instandhouding centraal heeft kunnen stellen.

Wat er ook zij van de wijze waarop het SDF voor Stelkampsveld is ingevuld, noch op grond van de Habitatrichtlijn noch op grond van de Nbw 1998 is vereist dat per gebied de staat van instandhouding op een bepaald moment, zoals ten tijde van de aanmelding, wordt beschreven. Zoals hiervoor is overwogen onder 7.4 volgt uit artikel 19a, eerste lid, van de Nbw 1998, dat eerst in het beheerplan wordt vastgelegd welke instandhoudingsmaatregelen getroffen dienen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken en op welke wijze. Derhalve wordt in dat kader bezien in welke mate, gelet op de ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Habitatrichtlijn te bereiken landelijke gunstige staat van instandhouding als bedoeld in artikel 1, onder e, in het gebied feitelijk behoud, uitbreiding of herstel dient plaats te vinden. Gelet op het vorenstaande bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de staatssecretaris in zoverre in strijd met de rechtszekerheid heeft gehandeld.

Het betoog faalt.

Inlassen zienswijzen

27. [appellante sub 12] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellante sub 12] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

28. In hetgeen [appellante sub 1], [appellante sub 2], de raad, [appellante sub 4], [appellante sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellante sub 8], [appellant sub 9], LTO Noord, [appellant sub 11], [appellante sub 12], [appellante sub 13], [appellante sub 14], [appellante sub 15], [appellante sub 16], [appellante sub 17], [appellante sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 20], [appellante sub 21], [appellante sub 22], [appellant sub 23] en [appellante sub 24] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of vastgesteld in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Koeman w.g. Konings

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015

12-743.