Uitspraak 201401519/1/R3

Tegen: de raad van de gemeente Oisterwijk

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Brabant

201401519/1/R3.

Datum uitspraak: 22 april 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie en andere (hierna tezamen en in enkelvoud: BMF), gevestigd te Tilburg,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Oisterwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Reuselhoeve te Moergestel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft BMF beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

BMF en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2015, waar BMF, vertegenwoordigd door H.C. Gerringa, M. Peeters, P. Busink en C.M. Snellen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D. van Mier, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Reuselhoeve B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan biedt een juridisch-planologisch kader voor de realisatie van een recreatiebedrijf aan de Heizenschedijk 1 te Moergestel. Het plan voorziet onder meer in natuur en recreatie, zoals een kabel/tokkelbaan, een op- en uitstapplaats ten behoeve van kanovaren, een klimparcours, een uitkijktoren, gemotoriseerde activiteiten en een parkeerterrein.

Het herbegrenzingsbesluit

3. BMF betoogt dat het plan in strijd met artikel 4.2 van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012) is vastgesteld, omdat het herbegrenzingsbesluit in strijd met de artikelen 4.9, 4.11 en 4.12 van de Verordening 2012 is en dus niet aan het plan ten grondslag had mogen worden gelegd. Hiertoe voert zij aan dat de herbegrenzing van de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) de EHS verzwakt, omdat ecologische waarden in kwaliteit en oppervlakte zullen verslechteren. Verder voert zij aan dat het compensatieplan, dat het verzoek om herbegrenzing van de EHS vergezelt, gebrekkig is.

3.1. De raad stelt primair dat BMF niet tegen de herbegrenzing van de EHS kan opkomen, nu het besluit tot herbegrenzing reeds voor de vaststelling van het plan is vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant en dat besluit een algemeen verbindend voorschrift betreft. De raad stelt subsidiair dat er geen strijd is met de voormelde artikelen van de Verordening 2012 en dat de herbegrenzing alsook de uitvoering van het compensatieplan de EHS versterken.

3.2. Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van de Verordening 2012 zijn als EHS aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 12,5 meter zijn vastgelegd.

Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, strekt een bestemmingsplan dat is gelegen in de EHS tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Ingevolge het bepaalde onder b stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de EHS regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken.

Ingevolge het tweede lid bepaalt een bestemmingsplan in afwijking van het eerste lid, zolang de EHS niet is gerealiseerd, dat de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit zijn toegelaten.

Ingevolge artikel 4.9, eerste lid, kan het college van gedeputeerde staten de begrenzing van de EHS wijzigen ten behoeve van een individuele, kleinschalige ingreep die leidt tot een versterking van de EHS in het desbetreffende gebied.

Ingevolge het tweede lid kan een wijziging van de begrenzing slechts plaatsvinden indien uit het verzoek van de gemeente om herbegrenzing blijkt dat:

a. de voorgestelde ingreep slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS in het desbetreffende gebied;

b. de voorgestelde ingreep leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het betreffende gebied;

e. de uitvoering van de voorgestelde ingreep en de daarbij betrokken maatregelen en de monitoring daarvan zijn verzekerd;

g. wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken bedoeld in artikel 4.11.

Ingevolge artikel 4.11, eerste lid, gaat een verzoek als bedoeld in onder andere artikel 4.9, alsmede een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 4.2, vierde lid, vergezeld van een compensatieplan.

Ingevolge het tweede lid omvat een compensatieplan ten minste:

a. het netto verlies aan ecologische waarden en kenmerken dat optreedt;

b. de wijze waarop het netto verlies wordt gecompenseerd;

c. de ruimtelijke begrenzing van het te compenseren gebied en de compensatie;

d. de kwaliteit en kwantiteit van de compensatie;

e. de termijn van uitvoering;

f. de inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen.

Ingevolge het vierde lid wordt de uitvoering van het compensatieplan vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente [...].

Ingevolge artikel 4.12, eerste lid, mag door compensatie geen netto verlies ontstaan aan ecologische waarden en kenmerken van het desbetreffende gebied in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

Ingevolge het tweede lid:

a. vindt compensatie plaats aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;

b. vindt compensatie plaats door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied, indien fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is;

c. kan compensatie plaatsvinden in de niet gerealiseerde delen van de EHS.

Ingevolge het derde lid, onder c, geldt bij de compensatie van tussen 25 en 100 jaar te ontwikkelen natuur een toeslag van 2/3 in oppervlak, plus de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer.

3.3. Bij besluit van 19 november 2013 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant met toepassing van artikel 4.9, eerste lid, van de Verordening 2012 besloten de begrenzing van de bij de verordening aangewezen EHS te wijzigen om voorliggend bestemmingsplan mogelijk te maken. Het besluit van het college is in dit geval een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift.

Ingevolge artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Dit betekent echter niet dat het besluit tot aanpassing van de EHS in het geheel niet kan worden getoetst. Artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb staat niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing. Deze exceptieve toetsing houdt in dat aan een algemeen verbindend voorschrift slechts verbindende kracht kan worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten.

Uit de toelichting op het besluit van 19 november 2013 blijkt dat het college van gedeputeerde staten de herbegrenzing overeenkomstig het verzoek van het gemeentebestuur van Moergestel heeft vastgesteld, waarbij het college in aanmerking heeft genomen dat in de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken uitvoerig en zorgvuldig is onderbouwd dat aan de regels uit de Verordening 2012 wordt voldaan. De Afdeling ziet in hetgeen BMF heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de herbegrenzing van de EHS in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift of algemeen rechtsbeginsel. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het herbegrenzingsbesluit niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog faalt.

Recreatieve poort

4. BMF betoogt dat intensieve recreatie en grootschalige horeca niet passen bij een recreatieve poort tot het natuurgebied De Hilver, die de Reuselhoeve mede beoogt te zijn. Hiertoe wijst zij op het ten gevolge van de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2013, in zaak nr. 201206146/1/R3, herleefde Reconstructieplan Beerze-Reusel waarin staat dat het niet wenselijk is dat de locatie zich verder ontwikkelt als kanoboerderij en dat de Reusel een ecologisch kwetsbare beek is waarop slechts een zeer lage vaarintensiteit acceptabel is.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling van een recreatief bedrijf zoals de Reuselhoeve passend is bij een recreatieve poort. Het Reconstructieplan Beerze-Reusel is vertaald en geactualiseerd in onder meer de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant. Volgens de raad voldoet de Reuselhoeve aan de omschrijving van een recreatieve poort in de Structuurvisie en in de StructuurvisiePlus van de gemeente.

4.2. Ten tijde van het bestreden besluit behoorden het Reconstructieplan Beerze-Reusel en de correctieve herziening hiervan tot het geldend provinciaal beleid, evenals de Structuurvisie. De raad is bij vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden aan provinciaal beleid. Hij dient met dit beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat hij dit beleid in de belangenafweging dient te betrekken.

In de nota van zienswijzen, onder punt 13 van de beantwoording van de zienswijze van BMF, staat dat het beleid uit de reconstructieplannen is vertaald en geactualiseerd in de Structuurvisie. De beoogde ontwikkeling is volgens de raad beleidsmatig niet in strijd met deze Structuurvisie, omdat een recreatieve poort in de Structuurvisie is gedefinieerd als toegang tot een natuur- en bosgebied met ruime parkeermogelijkheden, een horecavoorziening en informatie over het gebied. Voorts heeft de raad zich in reactie op het door BMF aangehaalde reconstructieplan op het standpunt gesteld dat niet een verdere ontwikkeling van de kanoboerderij, maar verbreding van de recreatieve activiteiten wordt voorgestaan met het plan. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende rekening gehouden met het provinciaal beleid. Het betoog faalt.

Kabel/tokkelbaan en kano-opstapplaats

5. BMF kan zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kabel/tokkelbaan en opstapplaats" en voert daartoe aan dat de kabel/tokkelbaan gedeeltelijk is voorzien op voor natuur bestemde gronden. Ter zitting is verder duidelijk geworden dat BMF zich met haar betoog over de opstapplaats in het bijzonder richt tegen kanovaart op de Reusel. Zij vreest dat oevers worden vernield en dat broedvogels, met name de Kleine Plevier en de Waterral, in hun broedgedrag worden verstoord indien de kanovaart toeneemt. Hiertoe wijst zij op een inventarisatieverslag uit 2013 "Broedvogels in de Moergestelse Gement", dat is uitgevoerd in opdracht van Staatsbosbeheer.

5.1. De raad stelt dat kanovaren op de Reusel is toegestaan ingevolge een verkeersbesluit vaarwegen van het waterschap De Dommel en dat, gelet op de herstructurering van de Reusel en het lage waterpeil, de mogelijkheid tot kanovaart afneemt. Verder worden kanovaarders er door middel van borden op gewezen dat zij de oevers niet mogen betreden en is het betreden van oevers feitelijk lastig vanwege modder en begroeiing. Voorts worden recreanten door de initiatiefnemer erop gewezen dat het opzettelijk verontrusten van vogels en het vernielen of verstoren van vogelnesten ingevolge de Flora- en faunawet verboden is, aldus de raad.

De raad stelt verder dat voor de bestemming "Natuur" waarbinnen de opstapplaats voor kanovaarders en de kabel/tokkelbaan zijn voorzien, in de planregels is opgenomen dat met aanwezige en potentiele natuurwaarden rekening moet worden gehouden. Ook stelt hij dat het plateau van de opstapplaats hoger ligt dan het omliggende gebied en het omringende gebied als moeraszone wordt ingericht, zodat deze grond rondom het plateau niet door recreanten zal worden betreden.

5.2. Ingevolge artikel 1.2, derde lid, van de Verordening 2012 wordt waar in deze verordening gesproken wordt over een bestaande bebouwing, een bestaande planologische gebruiksactiviteit of een bestaande omvang, daaronder verstaan:

a. datgene wat het geldende bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, per 1 maart 2011 toestaat, met inbegrip van datgene wat nadien wordt toegestaan op grond van:

1. een uitwerking van het geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet;

2. een besluit van het gemeentebestuur als direct gevolg van een onherroepelijke uitspraak van een bestuursrechter;

b. datgene waarvan onherroepelijk vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.

5.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor:

a. bos, natuur, heidevelden en vennen;

b. behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiele natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;

d. extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen;

e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kabel/tokkelbaan en opstapplaats" tevens voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kabel/tokkelbaan en een op- en uitstapplaats ten behoeve van kanovaren, waarbij rekening wordt gehouden met de in sub b genoemde waarden.

Ingevolge lid 3.2, onder c, mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kabel/tokkelbaan en opstapplaats" maximaal een kabel/tokkelbaan worden gebouwd (...).

5.4. De aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kabel/tokkelbaan en opstapplaats" is gedeeltelijk voorzien ter plaatse van gronden die voor "Natuur" zijn bestemd. Niet in geschil is dat deze gronden als EHS zijn aangewezen.

In het "Natuurcompensatieplan EHS Reuselhoeve, Moergestel" van 22 oktober 2013 van bureau BRO, dat aan het plan ten grondslag ligt, is uiteengezet op welke locatie binnen het plangebied bestaande natuur aanwezig is. Hieruit volgt dat de EHS ter plaatse van de voorziene kabel/tokkelbaan en kano-opstapplaats niet gerealiseerd is. In de plantoelichting wordt dit bevestigd. BMF heeft met haar enkele verwijzing naar de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan van de provincie, niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

In het voorheen geldende plan, dat op 29 juni 2011 is vastgesteld, waren aan de als EHS aangewezen gronden de bestemmingen "Recreatie" en "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 2" toegekend. Ingevolge deze bestemmingen waren bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en dagrecreatief gebruik toegestaan. Gelet hierop betreffen de voorziene kabel/tokkelbaan en kano-opstapplaats bestaande bebouwing en bestaand planologisch gebruik als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2012 en mag het bestemmingsplan dit gebruik ingevolge artikel 4.2, tweede lid, van de Verordening 2012 toestaan.

Gelet op het voorgaande zijn de voorziene kabel/tokkelbaan en kano-opstapplaats ter plaatse van de gronden met de bestemming "Natuur" niet in strijd met artikel 4.2, eerste lid, van de Verordening 2012.

Wat betreft het kanovaren op de Reusel, overweegt de Afdeling dat deze activiteit wordt geregeld in het verkeersbesluit vaarwegen 2010 van het waterschap De Dommel en dat het kanovaren ter plaatse op de Reusel, zoals de raad terecht heeft gesteld, ingevolge dit verkeersbesluit is toegestaan. Het plan heeft geen betrekking op het kanovaren op de Reusel. De Reusel ligt buiten het plangebied.

Het betoog faalt.

Verstoring door bouwhoogte

6. BMF betoogt voorts dat de raad het plandeel met de bestemming "Recreatie" ten onrechte heeft vastgesteld. Hiertoe voert zij aan dat een te grote maximale bouwhoogte is toegestaan, die negatieve effecten heeft op het weidevogelgebied De Moergestelse Broek. De hoge gebouwen tasten de openheid aan en kunnen als uitkijkpunt voor roofvogels fungeren, aldus BMF.

6.1. De raad stelt dat de maximaal toegestane bouwhoogte voor gebouwen gelijk is aan die voor andere percelen in het buitengebied en dat niet aannemelijk is dat roofvogels de voorziene uitkijktoren als uitkijkpunt zullen gebruiken. In verband met dit laatste wijst de raad op de constructie van de uitkijktoren en de aanwezigheid van bezoekers en bomen in de omgeving.

6.2. Ingevolge artikel 4.2, vierde lid, van de Verordening 2012 strekt een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de EHS en dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken bedoeld in artikel 4.11.

6.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor:

[...]

c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kabel/tokkelbaan en opstapplaats" tevens voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kabel/tokkelbaan en een op- en uitstapplaats ten behoeve van kanovaren;

d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - klimparcours" tevens een klimparcours;

e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren" tevens een uitkijktoren.

6.4. Ter zitting heeft BMF toegelicht dat het broedvogelgebied De Moergestelse Gement grenst aan de oost- en noordzijde van het plangebied. Het weidevogelgebied Helsbroek is gelegen ten noorden van het trace A58, op een afstand van meer dan 1 km tot het plangebied. Ingevolge de bij de Verordening 2012 behorende kaart zijn beide gebieden aangewezen als EHS. Voor zover BMF met haar betoog over weidevogelgebied De Moergestelse Broek doelt op De Moergestelse Gement en Helsbroek, heeft BMF niet aannemelijk gemaakt dat de maximaal toegestane bouwhoogten waarin het plan binnen de bestemming "Recreatie" voorziet, negatieve effecten hebben op de ecologische waarden en kenmerken van de EHS ter plaatse van deze gebieden dan wel de openheid van deze gebieden ernstig aantasten. Het betoog faalt.

Waterhuishouding, waterberging en watersystemen

7. BMF betoogt voorts dat het plan in strijd is met de artikelen 4.4, 5.3 en 5.7 van de Verordening 2012. Hiertoe voert zij aan dat niet inzichtelijk is gemaakt welke gevolgen een vergroting van het verhardingsoppervlak en de bebouwingsmogelijkheden hebben op de waterhuishouding van de EHS, ondanks de ontstening van de gronden langs de beek.

7.1. De raad stelt onder verwijzing naar paragraaf 4.4 van de plantoelichting dat het plan geen fysieke ingrepen mogelijk maakt met een negatief gevolg op de waterhuishouding binnen de EHS en dat voldoende bergingscapaciteit voorhanden is voor hemelwaterinfiltratie. Voorts stelt hij dat bepalingen in de planregels zijn opgenomen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen en dat de bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van het vorige plan zijn beperkt. Verder stelt de raad dat herstructurering van de Reusel een daling van het waterpeil met zich brengt, als gevolg waarvan het plangebied verdroogt. Dit staat volgens de raad los van het voorliggend bestemmingsplan.

7.2. De Afdeling stelt vast dat uit de kaartbijlage die onderdeel uitmaakt van de Verordening 2012 volgt dat het plangebied dat ziet op het perceel aan de Heizenschedijk, is gelegen in het attentiegebied EHS, het zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen en het reserveringsgebied waterberging.

7.3. Ingevolge artikel 4.4, eerste lid, van de Verordening 2012 wijst een bestemmingsplan dat is gelegen in een attentiegebied EHS geen bestemmingen aan of stelt geen regels vast die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen EHS.

Ingevolge artikel 5.3, eerste lid, strekt een bestemmingsplan dat is gelegen in een reserveringsgebied voor waterberging mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

Ingevolge artikel 5.7, eerste lid, strekt een bestemmingsplan dat is gelegen in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen waarbij dat zoekgebied een breedte heeft van ten minste 25 m aan weerszijden van de waterloop.

Ingevolge het tweede lid stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen beperkingen en regels, voor zover zulks nodig is om te voorkomen dat dit gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.

7.4. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor water en (natuurvriendelijke) oevers.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder g, zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Ingevolge lid 4.4.1 is het gebruik van nieuwe verhardingen uitsluitend toegestaan indien voldoende waterberging is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, wat in ieder geval betekent dat de aanleg van nieuwe verhardingen hydrologisch neutraal dient te geschieden.

Gelet op de verbeelding, is de aanduiding "Waarde - Natuur - Attentiegebied" voor het gehele plangebied vastgesteld.

Ingevolge artikel 11, lid 11.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Natuur - Attentiegebied" aangewezen gronden - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de natte natuurparel.

Ingevolge lid 11.2 mag op deze gronden worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels.

Ingevolge lid 11.3.1 is het verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde - Natuur - Attentiegebied" zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m^2;

b. het uitvoeren van grondbewerkingen -afgraven en ontginnen- tot een diepte van meer dan 0,60 m;

c. het aanbrengen van drainage tenzij ter vervanging van reeds bestaande drainage;

d. het verlagen van de waterstand - anders dan door het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen - met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

Ingevolge lid 11.3.3 zijn de werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in 11.3.1 slechts toelaatbaar indien daardoor de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. Alvorens over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in bij de waterbeheerder.

7.5. In de plantoelichting staat dat het plan het waterbergende vermogen van het gebied niet mag belemmeren en dat het plan in samenwerking met het waterschap dusdanig is ingericht dat het een positieve invloed heeft op de waterhuishouding. In de waterparagraaf van de plantoelichting staat verder dat de sloten en zijarmen van de Reusel ruim voldoende bergings- en afvoercapaciteit hebben om de bestaande en de toenemende waterafvoer door het grotere verharde wateroppervlak te kunnen bufferen. Binnen het plangebied is dus voldoende ruimte om waterberging te realiseren in de onverharde delen. Voorts wordt het water via het slotensysteem vertraagd afgevoerd op basis van de landelijke afvoernormen naar de Hageloop. Er is volgens deze paragraaf sprake van een hydrolisch neutrale situatie.

7.6. Gelet op de hierboven aangehaalde planregels en de hierboven aangehaalde tekst uit de plantoelichting, met name de conclusie dat sprake is van een hydrolisch neutrale situatie in het plangebied, is het plan niet in strijd met de artikelen 4.4, 5.3 en 5.7 van de Verordening 2012. Het betoog faalt.

Geurhinder

8. BMF betoogt dat het recreatiebedrijf de Reuselhoeve een geurgevoelig object is waardoor agrarische bedrijven in het nabijgelegen Landbouw Ontwikkelingsgebied Molenakkers (hierna: LOG) mogelijkerwijs in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Voorts heeft zij ter zitting betoogd dat recreanten op hun beurt mogelijk geurhinder ondervinden van deze agrarische bedrijven.

8.1. De raad stelt dat het relativiteitsvereiste aan vernietiging van het plan in de weg staat. Subsidiair stelt de raad onder verwijzing naar paragraaf 4.8 van de plantoelichting dat de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

8.2. Uit de plantoelichting volgt dat de Reuselhoeve een geurgevoelig object is en dat het LOG op ongeveer 100 m van het plangebied is gelegen. Verder volgt uit de toelichting dat bij de evaluatie van de gebiedsvisie geur in 2011 de voor- en achtergrondbelasting vanwege bedrijven in dat LOG is gemeten. Met deze evaluatie is ook beoordeeld welke locaties voor het aspect geur een knelpunt vormen. Gelet op de gebiedsvisie is het plangebied geen knelpunt, aldus de raad. Gelet op het voorgaande en gezien de afstand tussen de Reuselhoeve en de dichtstbijzijnde bedrijven in het LOG, ziet de Afdeling in het niet onderbouwde betoog van BMF geen aanleiding voor het oordeel dat bedrijven in het LOG in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt of dat geen aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd ter plaatse van de Reuselhoeve. Het betoog faalt. Gelet hierop gaat de Afdeling niet in op het betoog van de raad dat artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het vaststellingsbesluit op deze grond in de weg staat.

Uitvoerbaarheid

9. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Uit het rapport "Toets Natuurwetgeving Reuselhoeve, Moergestel" van 7 februari 2013 van adviesbureau BRO, dat aan het plan ten grondslag is gelegd, volgt dat overtreding van de Ffw kan worden uitgesloten indien de vijver en de poel voordat zij worden gedempt, worden gecontroleerd op de aanwezigheid van vissen en amfibieen die in dat geval overgezet dienen te worden naar geschikte wateren in de omgeving. BMF heeft de conclusies in dit rapport niet betwist.

Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Kooijman

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015

177-813.