Uitspraak 201307329/3/R3

Tegen: de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Brabant

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:1746

201307329/3/R3.

Datum uitspraak: 3 juni 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,

en

de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2013, kenmerk RB GM2013.0181, heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kuhn" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant] en anderen en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kuhn-Geldrop B.V. hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2014, waar [appellant] en anderen, van wie [gemachtigden], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door P.H.M. Verstraaten en mr. M.P.H. Gofers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Kuhn-Geldrop B.V., vertegenwoordigd door J.M.M. Brugel, bijgestaan door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, G.W.A. van Deursen en ir. M. van der Donk, als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 25 juni 2014 in zaak nr. 201307329/1/R3 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 24 juni 2013 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 1 september 2014, kenmerk GM2014.0402, heeft de raad het besluit van 24 juni 2013, kenmerk RB GM2013.0181, gewijzigd.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant] en anderen en Kuhn-Geldrop B.V. hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De raad, [appellant] en anderen en Kuhn-Geldrop B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 26 maart 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door P.H.M. Verstraaten, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting Kuhn-Geldrop B.V., vertegenwoordigd door J.M.M. Brugel, bijgestaan door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.

Overwegingen

Het besluit van 24 juni 2013

1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling als volgt overwogen. Omdat de raad zich, ook gelet op de ten gevolge van het plan optredende geluidbelasting, op het standpunt stelt dat het aanbrengen van het geluidscherm en de geluidwal en het beplanten daarvan in onderlinge samenhang noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de plaatsing en instandhouding van deze geluidwerende voorzieningen en de beplanting daarvan ten onrechte niet als voorwaardelijke verplichting in het plan opgenomen. Voorts heeft de raad ten onrechte nagelaten een voorwaardelijke verplichting op te nemen die ertoe strekt dat de bestaande bomen en de padenstructuur waar mogelijk worden gehandhaafd.

Voorts overwoog de Afdeling dat het plan meer mogelijk maakt dan de bedrijfsactiviteiten van Kuhn-Geldrop B.V. Zo is niet uitgesloten dat meer dan een bedrijf zich in het plangebied vestigt. De raad heeft niet onderzocht of bij de cumulatie van de geluidbelasting die ten gevolge daarvan te verwachten is, nog steeds een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen zal bestaan. Voorts voorziet het plan, zowel ingevolge de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - parkeren" in samenhang met artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 3, van de planregels als ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 8, in het gebruik van het oostelijk deel van het plangebied voor parkeren. Dit gebruik is niet in het akoestisch onderzoek betrokken.

Verder heeft de Afdeling overwogen dat uit de planregels niet volgt wat onder bedrijven in categorie 4.1 met SBI-code 27, 28 en 33-2 moet worden verstaan. Volgens de raad moet hiervoor worden aangesloten bij de bij het plan behorende staat van bedrijfsactiviteiten, maar dit volgt niet uit artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 1, van de planregels. Bovendien is de staat van bedrijfsactiviteiten niet als bijlage gevoegd bij het plan.

Ten slotte heeft de Afdeling over de afwijkingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.4, onder 3.4.1, van de planregels als volgt overwogen. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen nog aanvaardbaar zal zijn indien, nadat toepassing is gegeven aan deze bevoegdheid, in het plangebied bedrijven zich vestigen in de milieucategorieen 3.1 en 3.2, al dan niet in combinatie met de in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 2, toegestane productiegebonden detailhandel.

2. Gelet op de overwegingen 4.1, 5.3 en 5.4 van de tussenuitspraak is het beroep van [appellant] en anderen gegrond. Het besluit van 24 juni 2013, kenmerk RB GM2013.0181, dient te worden vernietigd voor zover:

a. in het plan niet een voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de plaatsing en instandhouding van het geluidscherm, de geluidwal en de beplanting daarvan en voor de handhaving van bestaande bomen en de padenstructuur waar mogelijk;

b. het betreft de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" voor het oostelijke deel van het plangebied;

c. parkeren ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied is toegestaan;

d. in artikel 3, lid 3.1, onder 1, van de planregels de vestiging van meer dan een bedrijf in het plangebied is toegestaan;

e. in artikel 3, lid 3.1, onder 1, van de planregels de zinsnede "zoals opgenomen in de als bijlage opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten" ontbreekt;

f. de staat van bedrijfsactiviteiten niet als bijlage bij het plan is opgenomen;

g. het betreft artikel 3, lid 3.4, onder 3.4.1, van de planregels.

Het besluit van 1 september 2014

3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de gebreken in het besluit van 24 juni 2013 te herstellen door:

a. een voorwaardelijke verplichting op te nemen voor de plaatsing en instandhouding van het geluidscherm, de geluidwal en de beplanting daarvan en voor de handhaving van bestaande bomen en de padenstructuur waar mogelijk;

b. de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" te verwijderen van het oostelijke deel van het plangebied;

c. te bepalen dat parkeren ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied niet is toegestaan;

d. hetzij artikel 3, lid 3.1, onder 1, van de planregels zodanig aan te passen dat de vestiging van meer dan een bedrijf in het plangebied niet is toegestaan, hetzij te motiveren dat ook bij de vestiging van meer bedrijven, gelet op de te verwachten geluidcumulatie, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen kan worden gewaarborgd;

e. aan artikel 3, lid 3.1, onder 1, van de planregels de zinsnede "zoals opgenomen in de als bijlage opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten" toe te voegen;

f. de staat van bedrijfsactiviteiten als bijlage bij het plan op te nemen;

g. artikel 3, lid 3.4, onder 3.4.1, van de planregels zodanig aan te passen dat is uitgesloten dat bedrijven in de milieucategorieen 3.1 en 3.2, al dan niet in combinatie met productiegebonden detailhandel, tot meer milieuhinder zullen leiden dan de ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 1, van de planregels toegestane soorten bedrijven, hetzij inzichtelijk te maken dat indien in het plangebied bedrijven zich vestigen in de categorieen 3.1 en 3.2, het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen nog aanvaardbaar zal zijn.

4. Bij besluit van 1 september 2014 heeft de raad het besluit van 24 juni 2013 op onderdelen gewijzigd.

5. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 24 juni 2013 van rechtswege mede betrekking op het besluit van 1 september 2014.

Voorwaardelijke verplichtingen

6. [appellant] en anderen betogen dat niet duidelijk is wat met de zinsnede "gebruik ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf" in artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels wordt bedoeld. Volgens hen is uit de planregels en de verbeelding niet af te leiden wanneer sprake is van een uitbreiding van het bedrijf en is het dan ook niet duidelijk wanneer aan de voorwaardelijke verplichtingen in deze bepaling moet worden voldaan. Artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels is daarmee volgens hen niet handhaafbaar.

Voorts betogen [appellant] en anderen dat in de planregels ten onrechte niet is opgenomen aan welke eisen het geluidscherm en de geluidwal dienen te voldoen. Zij vrezen dat een geluidscherm en geluidwal worden gerealiseerd die de geluidbelasting ter plaatse van hun woningen onvoldoende zullen reduceren.

6.1. Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder bestaande situatie verstaan:

a. ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

Ingevolge artikel 3, lid 3.4.1, mogen de gronden binnen de bestemming "Bedrijventerrein" pas worden gebruikt ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf, nadat:

1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - geluidscherm" een geluidscherm wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;

2. ter plaatse van de aanduiding "geluidwal" binnen de bestemming "Groen" een geluidwal met beplanting wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;

3. de bestaande bomen en padenstructuur waar mogelijk worden gehandhaafd.

6.2. De raad heeft toegelicht dat een uitbreiding van het bedrijf een wijziging van de bestaande situatie betreft en in de begrippenlijst in artikel 1 van de planregels staat wat onder de bestaande situatie moet worden verstaan. Volgens de raad is dan ook voldoende duidelijk wat onder uitbreiding moet worden verstaan. De door de raad gegeven uitleg over de zinsnede "gebruik ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf" acht Afdeling juist. Het is dan ook voldoende duidelijk wanneer aan de voorwaardelijke verplichtingen in artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels moet worden voldaan. Het betoog faalt.

6.3. Ten tijde van het besluit van 1 september 2014 waren het geluidscherm en de geluidwal reeds gerealiseerd. De raad stelt dat deze zijn gerealiseerd in overeenstemming met de uitgangspunten in het onderzoeksrapport "Akoestisch onderzoek Industrielawaai" van 5 maart 2013, versie 2, van het onderzoeksbureau Tritium, hetgeen door [appellant] en anderen niet is weersproken. Voorts is de instandhouding van het geluidscherm en de geluidwal in artikel 3, lid 3.4.1, aanhef en onder 1 en 2, van de planregels gewaarborgd. Onder deze omstandigheden en gelet op de aard van deze voorzieningen acht de Afdeling de voorwaardelijke verplichtingen voldoende om te waarborgen dat een zodanig geluidscherm en een zodanige geluidwal in stand worden gehouden dat de ingebruikname van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen. Het betoog faalt.

Parkeren

7. [appellant] en anderen betogen dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" ten onrechte is toegekend aan een deel van de gronden ten oosten van het bouwvlak. Gelet hierop kan volgens hen nog steeds niet worden uitgesloten dat de geluidnormen ter plaatse van hun woningen ten gevolge van het plan worden overschreden.

[appellant] en anderen betogen voorts dat in de planregels ten onrechte niet is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" geen andere bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

7.1. De raad stelt met het besluit van 1 september 2014 volledig te hebben willen voldoen aan de in de tussenuitspraak door de Afdeling gegeven opdracht, hetgeen ook blijkt uit het raadsbesluit.

7.2. Aan het oostelijk deel van het plangebied is deels de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 8, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor:

parkeervoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren".

7.3. De Afdeling stelt voorop dat het besluit van 1 september 2014 zoals vastgesteld door de raad ter toets voorligt. Zoals door de raad ter zitting is erkend, komt aan de brief van het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (hierna: het college) van 29 september 2014 waarin staat dat het college twee planonderdelen heeft gewijzigd geen betekenis toe. Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening is immers de raad het bevoegde bestuursorgaan bij de vaststelling van een bestemmingsplan.

7.4. In het raadsbesluit van 1 september 2014 staat dat het plan zoals vastgesteld bij het raadsbesluit van 24 juni 2013 onder meer wordt gewijzigd door de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied te vervangen door de aanduiding "opslag". Niet is gebleken dat niet het gehele oostelijke deel is bedoeld. In de verbeelding is echter de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" aan een deel van het oostelijke deel van het plangebied toegekend. De aanduiding "opslag" is alleen aan het overige deel van het oostelijke deel van het plangebied toegekend.

Voorts staat in het raadsbesluit dat het besluit van 24 juni 2013 onder meer wordt gewijzigd door te bepalen dat parkeren ter plaatse van de aanduiding "opslag", die aan het oostelijk deel van het plangebied is toegekend, niet is toegestaan. Hiertoe is artikel 3, lid 3.1, van de planregels inhoudelijk gewijzigd en vernummerd. Ten gevolge van deze wijziging volgt uit artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 8, niet dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" uitsluitend parkeren is toegestaan. Uit de planregels volgt alleen dat parkeren uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding is toegestaan. Het is derhalve ook toegestaan ter plaatse bedrijfsactiviteiten te verrichten. Het plan is in dit opzicht gewijzigd ten opzichte van het plan zoals vastgesteld bij het besluit van 24 juni 2013. Uit het raadsbesluit volgt niet dat deze wijziging is beoogd.

De Afdeling stelt vast dat genoemde wijzigingen zijn opgenomen in het vaststellingsbesluit, maar niet volledig zijn verwerkt in de planregels en op de verbeelding die door de raad zijn gewaarmerkt als behorend bij zijn besluit van 1 september 2014 en ter inzage zijn gelegd. Ter zitting heeft de raad dit erkend. De planregels en de verbeelding stemmen in zoverre niet overeen met het vaststellingsbesluit. Gelet hierop zijn het besluit van 1 september 2014 en het plan in onderlinge samenhang in zoverre vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Het betoog slaagt.

8. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 1 september 2014 voor zover dat ziet op de vaststelling van aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" voor het oostelijk deel van het plangebied, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 1 september 2014 voor zover dat ziet op de vaststelling van en artikel 3, lid 3.1, onder 8, van de planregels is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

9. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden daardoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van deze planonderdelen in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit op deze punten is vernietigd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat Kuhn-Geldrop B.V., voor wiens uitbreiding het plan een planologisch kader biedt, hiermee kan instemmen en het plan in zoverre tot minder geluidoverlast voor omwonenden zal leiden.

10. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo van 24 juni 2013, kenmerk RB GM2013.0181, gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo van 24 juni 2013, kenmerk RB GM2013.0181, voor zover:

a. in het plan niet een voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de plaatsing en instandhouding van het geluidscherm, de geluidwal en de beplanting daarvan en voor de handhaving van bestaande bomen en de padenstructuur waar mogelijk;

b. het betreft de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" voor het oostelijke deel van het plangebied;

c. parkeren ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied is toegestaan;

d. in artikel 3, lid 3.1, onder 1, van de planregels de vestiging van meer dan een bedrijf in het plangebied is toegestaan;

e. in artikel 3, lid 3.1, onder 1, van de planregels de zinsnede "zoals opgenomen in de als bijlage opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten" ontbreekt;

f. de staat van bedrijfsactiviteiten niet als bijlage bij het plan is opgenomen;

g. het betreft artikel 3, lid 3.4, onder 3.4.1, van de planregels;

III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo van 1 september 2014, kenmerk GM2014.0402, gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo van 1 september 2014, kenmerk GM2014.0402, voor zover het betreft:

a. de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" voor een gedeelte van het oostelijk deel van het plangebied;

b. artikel 3, lid 3.1, onder 8, van de planregels;

V. bepaalt dat:

a. aan het gedeelte van het oostelijke deel van het plangebied zoals hierboven onder II, onder b, omschreven, de aanduiding "opslag" wordt toegekend;

c. artikel 3, lid 3.1, onder 8, van de planregels als volgt komt te luiden: "ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" uitsluitend parkeervoorzieningen";

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de onder IV vernietigde onderdelen van het besluit van de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo van 1 september 2014, kenmerk GM2014.0402;

VII. draagt de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen onder IV en V worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 1.269,92 (zegge: twaalfhonderdnegenenzestig euro en tweeennegentig cent), waarvan EUR 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

IX. gelast dat de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Vletter

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015

653.