Uitspraak 201406975/1/A4

Tegen: de minister van Infrastructuur en Milieu

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Algemene kamer - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:1725

201406975/1/A4.

Datum uitspraak: 3 juni 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de minister van Infrastructuur en Milieu,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2013 heeft de minister het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden wegens geluidhinder van het verkeer op de rijksweg A2 's-Hertogenbosch-Eindhoven afgewezen.

Bij besluit van 12 mei 2014 heeft de minister het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 19 december 2013 onder wijziging van de motivering in stand gelaten.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep bij de rechtbank Oost-Brabant ingesteld. De rechtbank heeft het beroep aan de Afdeling doorgezonden.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, en de minister, vertegenwoordigd door A.H.A. Lucas en mr. S. de Bruin, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] betoogt dat de minister ten onrechte zijn verzoek om handhavend optreden wegens geluidhinder vanwege het wegverkeer op de rijksweg A2 heeft afgewezen. Anders dan hij mocht verwachten, is de geluidbelasting op zijn woning aan de [locatie] te Boxtel vanwege het wegverkeer van de A2 na verbreding van het trace 's-Hertogenbosch-Eindhoven en ondanks het treffen van maatregelen, aanzienlijk toegenomen, aldus [appellant]. Hij voert aan dat de minister ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of de geluidproductieplafonds, gesteld voor referentiepunten nabij zijn woning, worden nageleefd. Volgens [appellant] kan de naleving van de geluidproductieplafonds ook naar aanleiding van tussentijds onderzoek worden beoordeeld en hoeft niet te worden gewacht tot een verslag als bedoeld in artikel 11.22 van de Wet milieubeheer (hierna: het nalevingsverslag) is opgesteld.

1.1. De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat handhaving van de geluidproductieplafonds langs de A2 ter hoogte van de woning van [appellant] slechts kan plaatsvinden naar aanleiding van het nalevingsverslag over, in dit geval, het jaar 2013. Aangezien dat verslag ten tijde van het bestreden besluit nog niet beschikbaar was, kon reeds daarom niet handhavend worden opgetreden, aldus de minister.

1.2. Ingevolge artikel 11.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer is titel 11.3, waartoe de artikelen 11.17 tot en met 11.45 behoren, van toepassing op de wegen in het beheer van het Rijk en de hoofdspoorwegen, alsmede de aan te leggen wegen in het beheer van het Rijk en hoofdspoorwegen, die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart.

Ingevolge artikel 11.19, eerste lid, bevinden zich aan weerszijden van een weg referentiepunten.

Ingevolge het tweede lid geldt op elk referentiepunt een geluidproductieplafond:

a. dat tot stand gekomen is met toepassing van artikel 11.45;

b. dat vastgesteld is op grond van artikel 11.27, of

c. dat gewijzigd is op grond van artikel 11.28.

Ingevolge artikel 11.20 draagt de beheerder zorg voor de naleving van de geluidproductieplafonds.

Ingevolge artikel 11.45, eerste lid, zijn de geluidproductieplafonds voor de wegen of spoorwegen, bedoeld in artikel 11.44, de over de door de minister aangewezen referentieperiode door hem berekende heersende geluidproducties op de daartoe door hem aangegeven referentiepunten, vermeerderd met 1,5 dB.

Ingevolge het tweede lid zijn, in afwijking van het eerste lid, de geluidproductieplafonds voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen wegen of spoorwegen de in die maatregel aangegeven, of de op basis van de in de maatregel aangegeven gegevens door de minister berekende, geluidproducties op de desbetreffende referentiepunten.

Ingevolge het zesde lid geldt een vrijstelling van artikel 11.20 voor geluidproductieplafonds die op grond van het tweede lid zijn bepaald met inachtneming van het effect van nog te treffen maatregelen. De vrijstelling geldt tot het moment waarop de maatregelen zijn uitgevoerd, of uiterlijk tot het moment waarop de maatregelen moeten zijn uitgevoerd ingevolge het besluit op grond waarvan zij moeten worden getroffen.

Ingevolge artikel 11.22, eerste lid, zendt de beheerder voor 1 oktober van het kalenderjaar, volgend op het eerste kalenderjaar waarin dit hoofdstuk het gehele jaar van toepassing is, en vervolgens elk kalenderjaar voor 1 oktober, aan de minister een verslag met betrekking tot de naleving van de geluidproductieplafonds in het voorafgaande kalenderjaar.

Ingevolge artikel 38, eerste lid, van het Besluit geluid milieubeheer geldt als geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.45, tweede lid, van de wet voor zover het betreft in tabel 1, 2 of 3 van bijlage 2 genoemde geprojecteerde delen van wegen en spoorwegen, of in tabel 1, 2 of 3 van bijlage 2 genoemde andere delen van wegen en spoorwegen, de berekende geluidproductie op de referentiepunten zoals bepaald op basis van de brongegevens afkomstig uit het betrokken besluit, mits dat is vastgesteld voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

1.3. De rijksweg A2 is aangegeven op de geluidplafondkaart, die is te raadplegen op de website www.rijkswaterstaat.nl. Aan weerszijden van de weg liggen derhalve referentiepunten. Niet in geschil is dat de referentiepunten 26108 en 26109 het dichtst bij de woning van [appellant] liggen. Volgens de minister gelden op deze referentiepunten geluidproductieplafonds van 55,3 respectievelijk 55,7 Lden, hetgeen [appellant] niet heeft betwist.

1.4. Alvorens in te kunnen gaan op de vraag die partijen verdeeld houdt, dient te worden nagegaan of ten tijde hier van belang voor de wegbeheerder een verplichting bestond om zorg te dragen voor de naleving van de geluidproductieplafonds. Ingevolge artikel 11.45, zesde lid, van de Wet milieubeheer geldt immers een vrijstelling van de ingevolge artikel 11.20 op de beheerder rustende verplichting tot zorgdraging voor de naleving van de geluidproductieplafonds, voor geluidproductieplafonds die op grond van artikel 11.45, tweede lid, zijn bepaald met inachtneming van het effect van nog te treffen maatregelen. De vrijstelling geldt tot het moment waarop de maatregelen zijn uitgevoerd, of uiterlijk tot het moment waarop de maatregelen moeten zijn uitgevoerd ingevolge het besluit op grond waarvan zij moeten worden getroffen.

1.5. Bij besluit van 6 juni 2011, gewijzigd bij besluit van 25 januari 2012, heeft de minister het tracebesluit "A2 's-Hertogenbosch-Eindhoven" (hierna: het tracebesluit) vastgesteld. Het tracebesluit voorziet onder meer in de verbreding van de A2 van twee naar drie rijstroken per richting en het treffen van overdrachtsmaatregelen ter beperking van de door het wegverkeer veroorzaakte geluidhinder.

De A2 is genoemd in tabel 1 van bijlage 2 van het Besluit geluid milieubeheer. De geluidproductieplafonds van de referentiepunten langs de A2 zijn derhalve de berekende geluidproducties op basis van brongegevens uit het tracebesluit, zo volgt uit artikel 11.45, tweede lid, van de Wet milieubeheer gelezen in verbinding met artikel 38, eerste lid, van het Besluit geluid milieubeheer. Ingevolge artikel 11.45, zesde lid, van de Wet milieubeheer geldt tot het moment waarop de maatregelen zijn uitgevoerd of uiterlijk tot het moment waarop ze hadden moeten zijn uitgevoerd, voor de wegbeheerder de verplichting van artikel 11.20 niet.

Vaststaat dat de weggedeelten van de A2 tussen 's-Hertogenbosch en Eindhoven die ter uitvoering van het tracebesluit zijn verbreed, niet tegelijkertijd zijn opengesteld voor het wegverkeer. Anders dan [appellant] stelt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de verplichting van artikel 11.20 geldt voor een weggedeelte vanaf het moment dat dat is open gesteld en de voor dat weggedeelte in het tracebesluit voorziene maatregelen zijn getroffen. Immers, eerst toen de in het tracebesluit voorziene verbreding van de A2 geheel was afgerond, konden de te verwachten toename van het wegverkeer en de daardoor veroorzaakte geluidemissie zich voordoen. De minister heeft ter zitting onbetwist gesteld dat in september 2013 het project van verbreding van de A2 in zijn geheel was afgerond.

Gelet op het voorgaande gold vanaf dat moment voor de wegbeheerder de verplichting tot het zorg dragen voor de naleving van het gestelde geluidproductieplafond op de referentiepunten nabij de woning van [appellant].

1.6. De geluidproductieplafonds betreffen de toegestane geluidwaarde in Lden, in dit geval vanwege de A2. Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is Lden een maat ter bepaling van geluidbelasting of een andere geluidwaarde op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 07.00-19.00 uur, 19.00-23.00 uur en van 23.00-07.00 uur van een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189). Hierin staat een jaar omschreven als een voor de geluidemissie relevant en voor de meteorologische omstandigheden gemiddeld jaar. Omdat Lden de geluidbelasting als een gemiddelde over een periode van een jaar uitdrukt, kan slechts beoordeeld worden of voldaan wordt aan de gestelde geluidproductieplafonds door de gemiddelde geluidbelasting over een jaar te berekenen. Dit betekent dat als tijdelijk een vrijstelling gold, hetgeen hier het geval was, de vraag of een geluidproductieplafond wordt overschreden in ieder geval niet eerder kan worden beantwoord dan op het moment dat de verplichting om aan dit geluidproductieplafond te voldoen een jaar geldt. Het gelden van een vrijstelling zou anders immers zonder betekenis zijn.

De minister heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat uit het systeem van de wet voortvloeit dat naleving slechts onderzocht kan worden indien gedurende een geheel kalenderjaar de verplichting tot naleving bestond. In dit geval zou dan eerst over het gehele kalenderjaar 2014 de naleving van de geluidproductieplafonds kunnen worden beoordeeld. Wat daar ook van zij, de Afdeling stelt vast dat ten tijde van het primaire besluit van 19 december 2013 noch ten tijde van het bestreden besluit van 12 mei 2014, een jaar dan wel een vol kalenderjaar was verstreken sinds de afronding van de verbreding van de A2 tussen 's-Hertogenbosch en Eindhoven in september 2013. De Afdeling is van oordeel dat reeds daarom de minister terecht bij het bestreden besluit de weigering tot handhavend optreden heeft gehandhaafd.

Gelet op het voorgaande komt de Afdeling niet toe aan de behandeling van het betoog van de minister dat handhaving enkel plaats kan vinden naar aanleiding van het nalevingsverslag.

Het betoog faalt.

2. Voor zover [appellant] betoogt dat het tracebesluit, voor zover daarbij is besloten tot het nemen van bepaalde geluidreducerende maatregelen ter compensatie van de geluidbelasting door de verbreding van de A2, op onjuiste gegevens is gebaseerd, overweegt de Afdeling dat de rechtmatigheid van dat besluit niet in deze procedure aan de orde is.

Het betoog faalt.

3. Het beroep is ongegrond.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Heusden

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015

163-811.