Uitgaan van vertrouwen tussen overheden bij Omgevingswet

Op 8 juni werd vervolg gegeven aan het wetgevingsoverleg van de Omgevingswet met een 1^e termijn van de regering en een termijn van de Tweede Kamer. Minister Schultz- Van Haegen (IenM, VVD) liet in haar reactie om mondelinge vragen van de Kamer en op de vele ingediende amendementen weten dat de Omgevingswet in haar ogen om niets minder dan een `stelselwijziging' gaat: de Omgevingswet houdt wat haar betreft eerst en vooral een verandering in de bestuurlijke werkwijze en bestuurscultuur inhoudt.

De wenselijke bestuurlijke opstelling van aan de voorkant investeren in vertrouwen, ruimte latend voor privaat of publiek initiatief, bracht de minister er ook toe om in haar eerste termijn vele amendementen te ontraden, onder meer over participatie en de MER. Ook het amendement van het CDA over de toevoeging van het woord `aanmerkelijk' aan het provinciaal en nationaal belang kon niet op haar instemming rekenen. Ze gelooft niet in de toevoeging.

Over deze en twee amendementen van de coalitiebepalingen, gericht op het opnemen van gedragsbepalingen in de Wet, had het IPO de Kamerfracties en de minister eind vorige week een brief hadden gestuurd met het verzoek ze in te trekken. Volgens het IPO zorgen ze voor overbodige juridificering, gelet op de gemaakte afspraken tussen de verschillende overheden. Het oordeel over de twee amendementen van de coalitie laat de minister over aan het oordeel van de Kamer. Ze gelooft echter veel meer dat de combinatie van huidige wettekst met de afspraak van VNG en IPO in het Bestuursakkoord voldoende waarborgen bevat voor een terughoudende opstelling van provincies bij het inzetten van het provinciaal belang.

Daarom wees ze ook in een beweging van uitbreiding van het inpassingsplan af voor het wegbestemmen van functies. Ze onderwees de Kamer hoe provincies met instructiebesluiten hetzelfde effect te weeg kunnen brengen zonder dat de provincie het naar zich toetrekt. Met name Carla Dik-Faber (ChristenUnie) liet zich nog niet overtuigen en overweegt een amendement. Eric Smaling van de SP ging zelfs zover om Binnenlands Bestuur aan te halen over het gebrek aan provinciale urgentie bij de aanpak van leegstand van winkels en kantoren. De minister reageerde daarop dat ze het liefst ziet dat provincies tegelijkertijd hun verantwoordelijkheid nemen en terughoudend zijn het bij het gebruiken van het gebruiken van hun.

Ook over de gemeentelijke omgevingsvisie was de minister klip en klaar: geen wettelijke verplichting, maar naar mate het debat vorderde raakten meer en meer fracties er van overtuigd dat de minister wel voorstander was van een wettelijke verplichting. Bij de ladder van duurzame verstedelijking bood de minister de opening om deze te vereenvoudigen, door bij dit procesinstrument minder voor te schrijven, waarbij sturing op zorgvuldig ruimtegebruik voorop blijft staan. De minister niet onwelwillend tegen het concept van een koepelvergunning, die door meerdere fracties werd bepleit. Wat betreft de regels van grondexploitatie houdt de minister vast aan wat nu geregeld is in hoofdstuk 12 van de wet, maar ook zij bemerkte druk vanuit de Kamer over deze regels. In het najaar van 2015 bij de behandeling van grondeigendom keert deze discussie terug. Wat betreft routenetwerken was de minister volstrekt helder: na decentralisatie niet langer een Rijkstaak, dus ontraadde alle daarop betrekking hebben amendementen.

De minister heeft toegezegd de Kamer over alle nog niet behandelde amendementen, de teller staat nu op 58, schriftelijk te informeren over haar oordeel. Het wordt nu zoeken naar een datum voor een plenair debat, waarna een derde termijn volgt waarin moties worden ingediend en amendementen worden besproken. En dit alles moet nog voor het zomerreces gaan plaatsvinden...

Tweet Print