Uitspraak 201408901/1/R1

Tegen: de raad van de gemeente Haarlem

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:1889

201408901/1/R1.

Datum uitspraak: 17 juni 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Haarlem,

en

de raad van de gemeente Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Zijlweg e.o." vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2015, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door J.A. Polman, G. Ruijterman en H.J.M. Rots, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Veiligheidsregio Kennemerland (hierna: de veiligheidsregio), vertegenwoordigd door ing. J.R. van Lieshout, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het gebied Zijlweg en omgeving.

Intrekking

3. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond met betrekking tot de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het perceel [locatie 1] ingetrokken.

Zienswijze

4. [appellant] betoogt dat de raad zijn zienswijze niet op ieder punt afzonderlijk heeft beantwoord, maar op sommige punten heeft verwezen naar een algemene beantwoording in de zienswijzenota. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is daardoor onvoldoende gemotiveerd, aldus [appellant].

4.1. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft en beantwoord. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.

Geluid

5. [appellant] kan zich niet verenigen met de bestemmingsregeling voor het perceel aan de [locatie 2] waar een brandweerkazerne met ambulancedienst van de veiligheidsregio is gevestigd. Hij betoogt dat hij ernstige geluidoverlast ervaart als gevolg van het uitrukken van de brandweerwagens en ambulances met sirenes naast zijn woning. Volgens [appellant] wordt de bestaande verkeersregelinstallatie, waarmee uitrukken zonder sirene mogelijk is, niet langer gebruikt. [appellant] vreest voorts voor een toename van geluidoverlast van regulier verkeer van en naar de brandweerkazerne langs zijn woning. In dat verband voert hij aan dat in het plan ten onrechte niet is vastgelegd dat de uitrit naast zijn woning uitsluitend mag worden gebruikt als uitruklocatie voor de brandweerwagens en ambulances en niet als reguliere in- en uitrit.

5.1. De raad stelt dat de aanwezigheid van de brandweerkazerne op het perceel een bestaande, legale situatie betreft die als zodanig is bestemd en dat geen reden bestaat om aan te nemen dat geen goed woon- en leefklimaat kan worden verzekerd. Verder is niet aannemelijk dat de uitruklocatie naast de woning van [appellant] als reguliere in- en uitrit zal worden gebruikt, aldus de raad.

5.2. Aan het perceel van de brandweerkazerne is de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "brandweerkazerne" opgenomen. Aan de woning van [appellant] is de bestemming "Gemengd - 1" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Gemengd - 1" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen.

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. religieuze doeleinden, educatieve voorzieningen, praktijkruimte, welzijnsvoorzieningen;

b. in afwijking van het bepaalde onder a is ter plaatse van de aanduiding "brandweerkazerne" uitsluitend een brandweerkazerne ten behoeve van de hulpdiensten en gezondheidsdiensten met bijbehorende voorzieningen, waaronder kantoren, opleidingsfaciliteiten, logiesvoorzieningen, oefenruimtes, sportvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.

5.3. De vestiging van de brandweerkazerne is mogelijk gemaakt in het voorheen geldende bestemmingsplan "Zijlweg - westelijke randweg oost", vastgesteld door de raad op 10 juni 1987 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 9 februari 1988. Bij de ingebruikneming van de brandweerkazerne is ten noorden van de woning van [appellant] een verkeersregelinstallatie geplaatst die bij het uitrukken van brandweerwagens optische waarschuwingssignalen afgeeft aan de weggebruikers op de Zijlweg. Vaststaat dat behalve de brandweerkazerne thans op het perceel tevens een meldkamer, een ambulancedienst en kantoorruimten zijn gevestigd. Niet is in geschil dat de bebouwing en het gebruik op het perceel een bestaande legale situatie betreft.

5.4. Anders dan de raad betoogt, betekent het enkele gegeven dat een bestaande legale situatie aan de orde is, niet dat in het geheel geen betekenis behoeft te worden toegekend aan de gevolgen van de brandweerkazerne voor de omgeving. Het laten voortbestaan van een bestaande, historisch gegroeide situatie kan onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, indien blijkt dat de nadelige gevolgen hiervan zo groot zijn dat dit in redelijkheid niet aanvaardbaar kan worden geacht.

De Afdeling is van oordeel dat de raad in dit geval nader onderzoek had moeten verrichten naar de gevolgen van de brandweerkazerne voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en inzichtelijk had moeten maken wat de geluidbelasting vanwege het uitrukken met sirenes op de woning van [appellant] is. Hiertoe wordt overwogen dat de woning van [appellant] op korte afstand van de brandweerkazerne is gelegen en dat de brandweerwagens en ambulances direct naast zijn woning uitrukken. Daarbij is niet onaannemelijk dat zich, ook in de avond- en nachtperiode, zeer hoge geluidwaarden voordoen op de gevel van de woning. Voorts is van belang dat de bestaande verkeersregelinstallatie niet langer in gebruik is omdat, zo heeft de veiligheidsregio ter zitting toegelicht, de verkeersveiligheid op de Zijlweg onvoldoende kan worden gewaarborgd. Mede in verband daarmee worden sirenes thans onmiddellijk bij het verlaten van het gebouw van de kazerne ingeschakeld, en niet pas nadat het voertuig de openbare weg heeft bereikt. De raad heeft verder erkend dat het aantal keer dat met sirene wordt uitgerukt sinds de vaststelling van het vorige plan is toegenomen vanwege de vestiging van de ambulancedienst op het perceel nadien. Ter zitting heeft de raad de schatting van de veiligheidsregio dat gemiddeld 15 keer per dag met sirene wordt uitgerukt onderschreven. De raad heeft evenwel naar de exacte frequentie waarmee de brandweerwagens en ambulances dagelijks met sirene uitrukken ten onrechte geen onderzoek gedaan. Voorts betoogt [appellant] terecht dat het plan zich niet verzet tegen een reguliere in- en uitrit naast zijn woning. Niet is gebleken dat de raad zich bij de vaststelling van het plan heeft vergewist van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant] wat betreft geluid door de mogelijke toename van ander verkeer dan uitrukkende brandweerwagens en ambulances langs zijn woning.

De conclusie is dat de raad er niet in redelijkheid van heeft mogen uitgaan dat ter plaatse van de woning van [appellant] wat betreft het geluid vanwege de brandweerkazerne een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden verzekerd. Het besluit is in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen en berust niet op een deugdelijk motivering. Het betoog slaagt.

Beplanting

6. [appellant] betoogt dat de bestaande beplanting tussen zijn woning en de brandweerkazerne ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Volgens [appellant] is hierdoor niet gewaarborgd dat de bestaande beplanting tussen zijn woning en de brandweerkazerne in stand blijft. Hij vreest voor een aantasting van zijn privacy wanneer de beplanting wordt verwijderd en wenst dat het zicht op de bebouwing van de brandweerkazerne wordt beperkt.

6.1. Op het perceel van de brandweerkazerne is tegen de achterzijde van de tuin van [appellant] beplanting aanwezig.

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, onder i, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor bij de bestemming behorende groenvoorzieningen.

6.2. De Afdeling overweegt dat de aanwezige beplanting op het perceel van de brandweerkazerne als zodanig is bestemd, nu de bestemming "Maatschappelijk" voorziet in groenvoorzieningen. Het als zodanig bestemmen van de beplanting heeft, anders dan [appellant] veronderstelt, niet tot gevolg dat de beplanting in stand dient te worden gehouden. De raad heeft weliswaar de mogelijkheid in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemen indien hij dit in het kader van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. De raad heeft hiertoe evenwel in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien. Hierbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat de woning van [appellant] in binnenstedelijk gebied is gelegen waar een woonsituatie vrij van enige inkijk niet kan worden gegarandeerd. Voorts heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat [appellant] de mogelijkheid heeft om op eigen terrein een afschermende voorziening te plaatsen indien hij het zicht op en vanaf het perceel van de brandweerkazerne wenst te beperken. Het betoog faalt.

Conclusie

7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de aanduiding "brandweerkazerne" ter plaatse van het perceel [locatie 2] is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

8. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haarlem van 11 september 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zijlweg e.o", voor zover het betreft de aanduiding "brandweerkazerne" ter plaatse van het perceel [locatie 2];

III. draagt de raad van de gemeente Haarlem op om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van het planonderdeel genoemd onder II;

IV. draagt de raad van de gemeente Haarlem op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V. gelast dat de raad van de gemeente Haarlem aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Sparreboom

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015

195-821.