Uitspraak 201400991/1/A3

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Verordeningen

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:1884

201400991/1/A3.

Datum uitspraak: 17 juni 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2013 in zaak nr. 13/229 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn.

Procesverloop

Bij brief van 3 juli 2012 heeft het college de melding van ZININ Theater & Cultuur voor het houden van zeven activiteiten in het openluchttheater te Nijverdal in de periode van 20 juli tot en met 7 september 2012 bevestigd.

[appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij brief van 15 augustus 2012 is het college teruggekomen op de in de brief van 3 juli 2012 opgenomen bevestiging van de melding en heeft het de bevestiging beperkt tot twee activiteiten op 24 en 26 augustus 2012.

Het college heeft het bezwaar van [appellant] geacht mede te zijn gericht tegen die brief en heeft bij besluit van 18 januari 2013 het bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door A.D.H. Punt en A.J. ten Hove, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en partijen de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 12 november 2014, uitgebracht in de zaken 201303069/2/A3 en 201304895/1/A3, ter kennisneming toegezonden.

Er zijn nog stukken ontvangen van [appellant] en het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4:3, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Hellendoorn 2009 (hierna: Apv), is het een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de geluidnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college van de festiviteit in kennis heeft gesteld en het college hiervan een bevestiging aan de houder van de inrichting heeft verzonden.

Ingevolge het tweede lid wordt de kennisgeving geacht te zijn gedaan wanneer 2 weken voor aanvang van de festiviteit telefonisch, schriftelijk of digitaal aan het college de volgende gegevens zijn doorgegeven:

a. adresgegevens van de inrichting;

b. datum festiviteit;

c. tijdstip festiviteit;

d. inhoud festiviteit.

Ingevolge het derde lid wordt de kennisgeving tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Ingevolge het vierde lid wordt op de dagen als bedoeld in het eerste lid het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer - uiterlijk om 01.00 uur beeindigd, met dien verstande dat voor buitenruimten een eindtijd geldt van 23.30 uur.

Ingevolge het vijfde lid blijven bij het ten gehore brengen van muziekgeluid ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Ingevolge het zesde lid kan het college aan de gemelde incidentele festiviteiten nadere voorschriften en/of beperkingen verbinden overeenkomstig artikel 2.21 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

2. Ambtshalve ligt de vraag voor of de brief van 3 juli 2012 en de brief van 15 augustus 2012 besluiten zijn.

Ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van het bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Het stelsel zoals opgenomen in artikel 4:3, eerste lid, van de Apv voorziet in een melding in verband met algemene regels, zoals door de staatsraad advocaat-generaal in paragraaf 4.2. tot en met 4.7. van zijn conclusie is omschreven. In dit meldingenstelsel vloeit het rechtsgevolg voort uit de wet omdat de melding geen voorwaarde is voor de gelding van de algemene regels. Deze regels zijn zonder nader afwegingsmoment van toepassing. De melding heeft tot doel het bestuursorgaan in kennis te stellen van de voorgenomen activiteiten in verband met het houden van toezicht op de naleving van de algemene regels. De bevestiging van de melding van het college verschaft de melder het bewijs dat de melding heeft plaatsgevonden maar brengt geen rechtsgevolg met zich. Gelet hierop zijn de brief van 3 juli 2012 en de brief van 15 augustus 2012 geen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

Voor zover [appellant] stelt dat op deze wijze rechtsbescherming ontbreekt in het geval het college zijn eigen regels overtreedt en bijvoorbeeld meldingen accepteert die in strijd zijn met de regels overweegt de Afdeling dat de in artikel 4:3, eerste lid, van de Apv opgenomen algemene regels door het college dienen te worden gehandhaafd en dat belanghebbenden bij overtreding van deze algemene regels een verzoek om handhaving kunnen indienen.

3. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 18 januari 2013 vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het tegen de brief van 3 juli 2012 en de brief van 15 augustus 2012 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

4. Het college dient op navolgende wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2013 in zaak nr. 13/229;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn van 18 januari 2013, kenmerk 13UIT00832;

V. verklaart het tegen de brieven van 3 juli 2012 en 15 augustus 2012 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 1960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Langeveld-Mak

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015

317.