Uitspraak 201308664/2/R4

Tegen: de raad van de gemeente Oegstgeest

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Zuid-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2163

201308664/2/R4.

Datum uitspraak: 8 juli 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Oegstgeest,

2. [appellant sub 2], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Oegstgeest, en anderen (hierna: [appellant sub 2] en anderen),

3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Oegstgeest,

4. [appellant sub 4] en anderen, allen wonend te Oegstgeest,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Oegstgeest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Vaartweg" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2014, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [appellant sub 2] en anderen, in de persoon van [gemachtigde B], bijgestaan door mr. E. Kronemeijer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. A.M.H. Dellaert, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, [appellant sub 4] en anderen, in de persoon van [appellant sub 4], en de raad, vertegenwoordigd door J. van Doorn en K.F.L. Troost, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is ter zitting gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [twee gemachtigden].

Bij tussenuitspraak van 10 december 2014, in zaak nr. 201308664/1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de gebreken in het besluit van 27 juni 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 11 februari 2015, in zaak nr. 201308664/3/R4, heeft de Afdeling de termijn verlengd tot 29 april 2015.

Bij besluit van 23 april 2015 heeft de raad artikel 7, lid 7.3, onder 7.3.2, aan de planregels toegevoegd. Bij brief van 24 april 2015 heeft de raad een nadere motivering van zijn besluit van 27 juni 2013 ingediend.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld. [appellant sub 2] en anderen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het besluit van 27 juni 2013

1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 12.4 overwogen dat de raad geen inzicht heeft verschaft in hoeverre in de onder 12.3 beschreven behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins. Voorts zijn in de plantoelichting geen mogelijkheden beschreven om ter compensatie elders kantoorruimte te beperken door sloop of functieverandering van bestaande kantoren of het wijzigen van de bestemming van nog niet gerealiseerde kantoren. Gelet hierop heeft de Afdeling in de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 27 juni 2013, wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf - uit te werken" is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en artikel 2, tweede lid, van de door provinciale staten vastgestelde Verordening Ruimte, actualisering 2012 (hierna: Verordening Ruimte). Voorts heeft de Afdeling in de tussenuitspraak, onder 18.4, overwogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bepaling waaruit volgt dat het dempen van water binnen de bestemming "Bedrijf - uit te werken" uitsluitend is toegestaan in overeenstemming met een uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dit uitwerkingsplan opgenomen regels. Het besluit van 27 juni 2013 is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

2. Gelet op de overwegingen 12.4 en 18.4 van de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen tegen het besluit van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oude Vaartweg" gegrond. Het besluit van 27 juni 2013 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro en artikel 2, tweede lid, van de Verordening Ruimte, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf - uit te werken".

Het beroep van [appellante sub 1] tegen het besluit van 27 juni 2013 is ongegrond, gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.

Het besluit van 23 april 2015

3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in 18.4 is overwogen, het besluit te wijzigen door het vaststellen van een planregeling, die erin voorziet dat binnen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - uit te werken" alleen oppervlaktewateren mogen worden gedempt in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.

4. Bij besluit van 23 april 2015 heeft de raad het besluit van 27 juni 2013 aldus gewijzigd dat artikel 7, lid 7.3, onder 7.3.2, aan de planregels is toegevoegd.

5. Ingevolge artikel 7, lid 7.3, onder 7.3.2, van de planregels mogen op de gronden met de bestemming "Bedrijf - uit te werken" de oppervlaktewateren alleen worden gedempt in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.

6. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb hebben de beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen van rechtswege betrekking op het besluit van 23 april 2015.

[appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen hebben over artikel 7, lid 7.3, onder 7.3.2, van de planregels geen zienswijzen naar voren gebracht. De Afdeling leidt hieruit af dat zij geen bezwaren hebben tegen het besluit van 23 april 2015. De van rechtswege ontstane beroepen zijn ongegrond.

De brief van 24 april 2015

7. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in 12.4 is overwogen, alsnog inzichtelijk te maken dat, wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf - uit te werken", de beoogde ontwikkelingen niet kunnen worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins, alsmede of, en zo ja, welke mogelijkheden er zijn om ter compensatie elders kantoorruimte te beperken door sloop of functieverandering van bestaande kantoren of het wijzigen van de bestemming van nog niet gerealiseerde kantoren, dan wel een andere planregeling vast te stellen voor het plandeel met de bestemming "Bedrijf - uit te werken".

8. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad onder verwijzing naar het door Companen opgestelde rapport "Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking Oude Vaartweg" van 11 maart 2015 (hierna: de ladderonderbouwing), het besluit van 27 juni 2013 nader gemotiveerd. In de ladderonderbouwing wordt geconcludeerd dat aan de behoefte aan de voorziene kantoorruimte niet kan worden voldaan binnen bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins. Verder staat in de ladderonderbouwing dat er mogelijkheden zijn voor compensatie van de beoogde ontwikkeling.

9. [appellant sub 2] en anderen kunnen zich blijkens hun zienswijze niet verenigen met de ladderonderbouwing. Zij betogen dat in de ladderonderbouwing ten onrechte alleen kantoren met een oppervlakte kleiner dan 1000 m2 zijn betrokken, terwijl volgens [appellant sub 2] en anderen het beoogde Tauroconcept ook in grotere kantoren kan worden gerealiseerd. Verder stellen zij dat de voorziene kantoorruimtes ook gerealiseerd kunnen worden op het naastgelegen bedrijventerrein MEOB, terwijl dit bedrijventerrein buiten beschouwing is gelaten in de ladderonderbouwing. Ook voeren zij aan dat in de ladderonderbouwing de mogelijkheden tot transformatie te veel afhankelijk worden gemaakt van de initiatieven van de markt. Volgens [appellant sub 2] en anderen is met de ladderonderbouwing dan ook niet aangetoond dat de voorziene ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

9.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de voorwaarde dat, indien blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, er wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen een bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

9.2. In de ladderonderbouwing is bezien of binnen de regio's Leiden en Duin- en Bollenstreek kleinschalige, zelfstandige bedrijfsruimten tot 1000 m2 kunnen worden gerealiseerd door transformatie, herstructurering of anderszins. Hiervoor is gekozen, omdat de in het plan voorziene bedrijfsruimten ook kleinschalig en zelfstandig zullen zijn. In de omstandigheid dat het beoogde Tauroconcept ook binnen grotere bedrijfsruimten kan worden gerealiseerd, ziet de Afdeling, wat daar verder ook van zij, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad reeds hierom niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de ladderonderbouwing. Wat betreft het buiten beschouwing laten van het voorziene bedrijventerrein MEOB in de ladderonderbouwing, overweegt de Afdeling dat in overweging 12.3 van de tussenuitspraak is geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het thans voorziene bedrijventerrein een aanvulling op het voorziene bedrijventerrein MEOB betreft. Reeds hierom kon het voorziene bedrijventerrein MEOB buiten beschouwing worden gelaten in de ladderonderbouwing.

In de ladderonderbouwing staat dat in Leiderdorp een onderzoek wordt uitgevoerd naar de haalbaarheid van een voornemen om op twee locaties een combinatie van wonen en werken te realiseren en dat in Katwijk een voormalig glastuinbouwgebied wordt getransformeerd in een bedrijventerrein. Voor het overige zijn er bij de gemeenten in de regio Leiden en Duin en Bollenstreek geen concrete plannen of verzoeken bekend voor transformatie of herstructurering van locaties binnen het bestaand stedelijk gebied naar locaties voor kleinschalige, zelfstandige bedrijfsruimten. Voorts staat in de ladderonderbouwing dat, gelet op het huidige economische klimaat, veel transformatie- of herstructureringslocaties geen volwaardig alternatief zullen zijn voor de in het onderhavige plan voorziene bedrijfsbebouwing. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de uitkomsten van de ladderonderbouwing. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling thans in voldoende mate beschreven dat de voorziene ontwikkelingen niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio kunnen worden gerealiseerd door transformatie, herstructurering of anderszins.

Het betoog faalt.

10. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen hebben naar aanleiding van de brief van 24 april 2015 geen zienswijzen naar voren gebracht. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de motivering in de brief ontoereikend is.

11. Gelet op het vorenoverwogene ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 27 juni 2013, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf - uit te werken", in stand blijven.

Proceskosten

12. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], handelend onder de naam [bedrijf], en anderen, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Oegstgeest van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oude Vaartweg" gegrond;

II. vernietigt dat besluit, voor zover het betref het plandeel met de bestemming "Bedrijf - uit te werken";

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven;

IV. verklaart het beroep van [appellante sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Oegstgeest van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oude Vaartweg" en de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Oegstgeest van 23 april 2015 tot wijziging van het bestemmingsplan "Oude Vaartweg" ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Oegstgeest tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

a. EUR 1.239,44 (zegge: twaalfhonderdnegenendertig euro en vierenveertig cent), waarvan EUR 1.225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, aan [appellant sub 2], handelend onder de naam [bedrijf], en anderen, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

b. EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, aan [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. EUR 14,44 (zegge: veertien euro en vierenveertig cent) aan [appellant sub 4] en anderen, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Oegstgeest aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:

a. EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2], handelend onder de naam [bedrijf], en anderen, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

b. EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro) [appellant sub 4] en anderen, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.

w.g. Mondt-Schouten w.g. Oudenaarden

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015

568-767.