Uitspraak 201408537/1/R1

Tegen: de raad van de gemeente Graft-de Rijp, thans gemeente Alkmaar

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2398

201408537/1/R1.

Datum uitspraak: 29 juli 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te De Rijp, gemeente Alkmaar,

en

de raad van de gemeente Graft-de Rijp, thans gemeente Alkmaar,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Benzineverkooppunt Zuiddijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. A. Glijnis, advocaat te Alkmaar, en de raad, vertegenwoordigd door R.S. van Diepen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een bemand benzineverkooppunt met bijbehorende voorzieningen waaronder wasboxen en een winkel op bedrijventerrein De Volger te De Rijp. Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern De Rijp ten zuiden van de provinciale weg N244. Kadastraal staat de locatie bekend als gemeente Graft-De Rijp, thans gemeente Alkmaar, sectie G, nummer 451 (hierna: perceel G451).

Het beroep

Formeel

3. [appellante] voert aan dat haar zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan en de reactienota van het gemeentebestuur op 27 mei 2014 in de openbare vergadering van de raadscommissie Ruimtelijke Ordening en Milieu en op 12 juni 2014 door de raad zijn behandeld, zonder dat zij hiervan op de hoogte was gesteld. [appellante] is hierdoor volgens haar ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld haar zienswijze nader toe te lichten.

3.1. Ter zitting is komen vast te staan dat het gemeentebestuur op 12 mei 2014 ten onrechte aan de voormalige gemachtigde van [appellante] een brief heeft gezonden met daarin de mededeling dat het ontwerpbestemmingsplan en de reactienota zouden worden besproken in een vergadering van de commissie Ruimtelijke Ordening en Milieu.

3.2. De Afdeling overweegt dat er geen wettelijke verplichting bestaat de indieners van zienswijzen in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Niet is gebleken dat de informatievoorziening omtrent het ontwerpbestemmingsplan en het plan niet op de door de wet voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. [appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij gedurende de procedure betreffende de vaststelling van het bestemmingsplan niet alle punten naar voren heeft kunnen brengen op grond waarvan zij zich niet met het plan kan verenigen.

Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit in zoverre is voorbereid in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het betoog faalt.

Inhoudelijk

4. [appellante] kan zich niet verenigen met het plan. Zij drijft op bedrijventerrein De Volger, op perceel [locatie], de groene onderneming "[bedrijf]". Haar onderneming past volgens [appellante] in een groene omgeving en het belang van een goede ruimtelijke ordening verzet zich er tegen dat op perceel G451, dat naast haar perceel is gelegen, een benzineverkooppunt is voorzien.

[appellante] wijst erop dat perceel [locatie] door het gemeentebestuur aan haar is verkocht als zijnde een A- en zichtlocatie. Het gemeentebestuur heeft haar destijds desgevraagd bevestigd dat de groenstrook, waaronder perceel G451, groen zou blijven. Perceel G451 was eigendom van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het hoogheemraadschap). Ten tijde van de verkoop van perceel [locatie] was het gemeentebestuur volgens [appellante] echter reeds doende om perceel G451 in eigendom te verkrijgen ten behoeve van de realisatie van het benzineverkooppunt. Het gemeentebestuur heeft [appellante] ten onrechte niet geinformeerd omtrent deze ontwikkelingen.

4.1. Aan perceel G451 is de bestemming "Bedrijf - Tankstation" toegekend.

Het bedrijf van [appellante] is gevestigd op een bedrijventerrein langs de N244 waarop met name percelen zijn gelegen waaraan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" is toegekend.

Uit de door [appellante] overgelegde koopakte van 2 juli 2009 blijkt naar het oordeel van de Afdeling niet dat het gemeentebestuur het bedrijfspand met ondergrond als blijvende A- of zichtlocatie aan [appellante] heeft verkocht. [appellante] kan op dit punt evenmin aanspraken ontlenen aan de verkoopbrochure van [makelaar], waarin [locatie] wordt omschreven als een zichtlocatie. De Afdeling overweegt in dit verband dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, aangezien in een brief van 6 juni 2008 van het college van burgemeester en wethouders aan het hoogheemraadschap is vermeld dat het ongewenst wordt geacht om af te wijken van de groenbestemming van perceel G451, overweegt de Afdeling dat uit de tekst van die brief niet blijkt dat sprake is van een toezegging. Daar komt bij dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Het betoog van [appellante] dat het gemeentebestuur ten tijde van de verkoop van het perceel [locatie] reeds bezig was om perceel G451 in eigendom te verkrijgen ten behoeve van de realisatie van een benzineverkooppunt ter plaatse, volgt de Afdeling niet. Zoals hiervoor reeds is uiteengezet, heeft de verkoop van [locatie] plaatsgevonden op 2 juli 2009. Uit de door [appellante] overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de Afdeling dat eerst op 29 september 2010 overleg heeft plaatsgevonden tussen het hoogheemraadschap en het gemeentebestuur omtrent de verkoop van perceel G451 ten behoeve van een gewenste maatschappelijke ontwikkeling. Voorts is in een e-mail van 11 januari 2011 van de gemeentesecretaris aan het hoogheemraadschap voor het eerst melding gemaakt van een bestemmingswijziging ten behoeve van een benzineverkooppunt. De verwijzing naar een brief van 8 september 2008 van [belanghebbende], eigenaar van het te verplaatsen benzineverkooppunt in Graft, aan het gemeentebestuur maakt dit niet anders. Uit die brief in samenhang bezien met andere door [appellante] overgelegde stukken blijkt dat het gemeentebestuur destijds nog voornemens was het perceel G451 aan te kopen ten behoeve van een groenvoorziening. In die stukken ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor de conclusie dat op dat moment reeds van een voornemen voor realisatie van een benzineverkooppunt sprake was.

Voor het oordeel dat het gemeentebestuur ten tijde van de verkoop van het perceel [locatie] onjuiste informatie heeft verstrekt aan [appellante], dan wel informatie heeft achtergehouden, bestaat gelet op het vorenstaande naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen grond.

Hetgeen voor het overige door [appellante] is aangevoerd in het kader van de belangenafweging komt in rechtsoverwegingen 12 en 12.1. aan de orde.

Het betoog faalt.

5. [appellante] voert voorts aan dat de raad niet heeft onderbouwd welke belangen zijn gediend bij verplaatsing van het benzineverkooppunt aan de Grafterbaan te Graft naar perceel G451 op bedrijventerrein De Volger te De Rijp.

Indien al sprake zou zijn van een belang bij verplaatsing van het benzineverkooppunt, dan zijn volgens [appellante] de locaties op bedrijventerrein De Volger waaraan reeds de bestemming "Bedrijventerrein" is toegekend hiervoor geschikter. Bovendien zijn er andere locaties gelegen binnen de gemeente en langs de N244 waar een benzineverkooppunt kan worden gerealiseerd. [appellante] wijst in dit verband in het bijzonder op leegstaande panden op het bedrijventerrein en op het perceel De Volger 35b, waar thans het onbemande benzineverkooppunt Amigo is gevestigd.

5.1. De Afdeling volgt [appellante] niet in haar betoog dat niet is onderbouwd welke belangen zijn gediend bij verplaatsing van het benzineverkooppunt. De raad heeft in dit verband toegelicht dat de reden van verplaatsing is gelegen in de ongunstige ligging van het benzineverkooppunt in de woonkern van Graft. Hierbij heeft de raad betrokken dat zich in de directe omgeving van het benzineverkooppunt in Graft meerdere woningen bevinden en het benzineverkooppunt moeilijk bereikbaar is vanwege de ligging aan het relatief smalle historische lint van Graft. De raad heeft in dit verband voorts in aanmerking genomen dat het onwenselijk is dat zwaar verkeer met gevaarlijke stoffen door de woonkernen van De Rijp en Graft rijdt. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet wenselijk is de huidige situering van het benzineverkooppunt in Graft in stand te laten.

Met betrekking tot de keuze voor de nieuwe locatie van het benzineverkooppunt heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bedrijf van [belanghebbende] past op bedrijventerrein De Volger, aangezien dit bedrijventerrein is ontwikkeld om dergelijke milieuhinderlijke bedrijven te kunnen plaatsen en daarmee de kernen te ontlasten. De raad heeft ter zitting op dit punt toegelicht dat het realiseren van een benzineverkooppunt op het bedrijventerrein wordt gezien als inbreiding. Voorts heeft de raad bij het bepalen van de nieuwe locatie voor het benzineverkooppunt betrokken dat [belanghebbende] heeft aangegeven dat het gezien de hoge investeringskosten voor haar uitsluitend rendabel is om naar perceel G451 te verhuizen. Hierbij is van belang dat perceel G541 is gelegen langs een doorgaande weg. De raad achtte het perceel De Volger 35b niet een alternatieve locatie omdat het ter plaatse gevestigde benzineverkooppunt Amigo nog in bedrijf is.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding hoeven zien om andere mogelijke locaties voor het benzineverkooppunt te onderzoeken.

Het betoog faalt.

6. [appellante] voert voorts aan dat de realisatie van het benzineverkooppunt in stedenbouwkundig opzicht afbreuk doet aan het bedrijventerrein De Volger. [appellante] wijst erop dat perceel G451 als groenstrook een entree van De Rijp vormt. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan "De Volger" is er veel aandacht geweest voor de groene inrichting en het belang van de groenstrook. Omdat met het onderhavige plan de groene inrichting teniet wordt gedaan, had het volgens [appellante] op de weg van het gemeentebestuur gelegen om een stedenbouwkundige visie of een beeldkwaliteitsplan te laten opstellen die de keuze voor een benzineverkooppunt op perceel G451 kan verantwoorden. Voorts wijst [appellante] erop dat de stichting Stichting Welstandszorg Noord-Holland, commissie Noord-Holland Midden, zich bij de vaststelling van bestemmingsplan "De Volger" heeft uitgelaten over het grote belang van de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein. De raad heeft volgens [appellante] bij de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan ten onrechte geen advies ingewonnen bij deze stichting.

6.1. De Afdeling stelt vast dat het onderhavige plan is voorgelegd aan de stichting Stichting Welstandszorg Noord-Holland. In het welstandsadvies van 18 juni 2012 is vermeld dat de stichting akkoord gaat met de aanvraag voor de bouw van het benzineverkooppunt met voorzieningen. De raad heeft zich gelet hierop naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de beeldkwaliteit is gewaarborgd en heeft geen aanleiding hoeven zien voor het laten opstellen van een aanvullende stedenbouwkundige visie of een beeldkwaliteitsplan.

Het betoog faalt.

7. Voorts is volgens [appellante] de te verwachten parkeerproblematiek als gevolg van de realisatie van het benzineverkooppunt onvoldoende onderzocht. Het plan voorziet in 14 parkeerplaatsen op eigen terrein. [appellante] voert aan dat naast het benzineverkooppunt ter plaatse ook een bijbehorende winkel zal worden gerealiseerd die bezoekers zal trekken. Met deze bezoekers is volgens [appellante] ten onrechte geen rekening gehouden nu het benzineverkooppunt uitsluitend is aangemerkt als garagebedrijf.

Voorts is ten onrechte geen rekening gehouden met parkeergelegenheid voor vrachtwagens. Daarnaast is onduidelijk hoe tankauto's tijdens het lossen dienen te parkeren. De ondergrondse tanks bevinden zich aan de voorzijde van het terrein. Dit is op de plek waar de auto's het terrein opkomen maar ook verlaten. Indien een tankauto komt lossen wordt het terrein volgens [appellante] volledig geblokkeerd.

7.1. De Afdeling stelt vast dat uit de plantoelichting volgt dat het te realiseren benzineverkooppunt op basis van de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen 2004 (hierna: ASVV) wordt gekwalificeerd als "arbeidsintensieve/bezoekersintensieve bedrijven; stedelijke zone: "sterk stedelijk". Hiervoor geldt volgens de plantoelichting een ondergrens van 2,8 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlak (hierna; bvo), waarvan 5% voor bezoekers. De toename van het bvo aan kantoorruimte bedraagt 9 m2, winkelruimte 100 m2 en opslagruimte/washal/techniek 138 m2. Het aantal benodigde parkeerplaatsen bedraagt dan 7.

Uit het vorenstaande kan worden afgeleid dat, anders dan [appellante] betoogt, bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen rekening is gehouden met bezoekers van de winkel. Voor het oordeel dat sprake is van onvoldoende parkeerplaatsen bestaat geen grond, nu is voorzien in 14 parkeerplaatsen terwijl volgens de ASVV 7 parkeerplaatsen zijn aanbevolen.

De raad heeft ter zitting toegelicht dat het terrein groot genoeg is om ruimte te bieden aan vracht-, tank- en bevoorradingsauto's. [appellante] heeft haar standpunt dat op het perceel onvoldoende ruimte bestaat niet met concrete gegevens onderbouwd, zodat het betoog in zoverre niet kan slagen.

Ten aanzien van het gebruik van het benzineverkooppunt door vrachtwagens is in de "Beoordeling verkeerssituatie benzinestation De Rijp" van Goudappel Coffeng van 30 januari 2014 uitgegaan van vier tankende vrachtwagens per dag. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens niet representatief zijn. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet behoeft te worden voorzien in extra parkeerruimte voor vrachtwagens.

De vrees van [appellante] dat als gevolg van de aanzuigende werking van het benzineverkooppunt vrachtwagens voor overlast zullen zorgen, aangezien bezoekende vrachtwagens elders op het bedrijventerrein langs de weg zullen worden geparkeerd om de wettelijk verplichte rusttijden in acht te nemen, betreft een aspect dat geen betrekking heeft op het plan zelf. Het plan voorziet niet in parkeergelegenheid voor vrachtwagens elders op het bedrijventerrein. Dit aspect kan derhalve in deze procedure niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

8. [appellante] stelt zich voorts op het standpunt dat de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) niet op de juiste wijze is nageleefd. [appellante] voert hiertoe aan dat tussen het benzineverkooppunt en de omliggende milieugevoelige bestemmingen volgens de VNG-brochure in ieder geval een afstand van 50 m dient te worden aangehouden. Nu sprake is van een "gemengd gebied" kan deze afstand met een afstandsstap worden gereduceerd tot 30 m. De afstand tussen het benzineverkooppunt en de bedrijfswoning aan de Zuiddijk is met 26 m gelet hierop volgens [appellante] te kort. Gelet op het vorenstaande had volgens [appellante] akoestisch onderzoek moeten plaatsvinden.

8.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

8.2. De normen waarop [appellante] zich beroept, te weten afstanden uit de VNG-brochure, strekken niet tot bescherming van haar belangen, nu de VNG-brochure een hulpmiddel vormt om bedrijven en woningen of andere milieugevoelige objecten te scheiden. De VNG-brochure ziet niet op hinder die bedrijven van elkaar kunnen ondervinden. Voor zover [appellante] aanvoert dat de afstand tussen het benzineverkooppunt en de milieugevoelige objecten aan de Zuiddijk te kort is, hebben de in zoverre naar voren gebrachte bezwaren geen betrekking op een eigen belang van [appellante]. Het belang van een goed woon- en leefklimaat in milieugevoelige objecten aan de Zuiddijk strekt daarom niet tot bescherming van de belangen van [appellante], zodat haar betoog, wat daar verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het besluit kan leiden.

9. [appellante] voert voorts aan dat de raad, in aanmerking genomen dat er dagelijks personeelsleden en klanten aanwezig zijn op haar perceel, bij de vaststelling van het plan onvoldoende aandacht heeft besteed aan het aspect veiligheid. [appellante] wijst er in dit verband op dat er in de omgeving slechts beperkte vluchtwegen zijn en dat de hulpdiensten zich direct tegenover de onderneming van [appellante] zullen opstellen in geval van een calamiteit. De afstand tussen het bedrijfspand van [appellante] tot aan het voorziene benzineverkooppunt bedraagt slechts 20 m. Voorts refereert [appellante] aan de "Kwantitatieve risicoanalyse (QRA) realisatie benzineverkooppunt aan de Zuiddijk te Graft - De Rijp" van Peutz B.V. van 29 mei 2013. Hierin wordt geadviseerd de regionale brandweer om advies te vragen in de procedure voor de wijziging van het bestemmingsplan. Niet is gebleken dat dit is gebeurd.

9.1. De Afdeling stelt vast dat ten aanzien van de veiligheid meerdere malen om advies is gevraagd bij de Veiligheidsregio Noord-Holland waarvan de regionale brandweer deel uitmaakt. De Veiligheidsregio Noord-Holland heeft op 28 november 2012 en 12 februari 2013 advies uitgebracht. In het advies van 12 februari 2013 is geconcludeerd dat is aangetoond dat het opstellen van een beperkte groepsrisicoberekening niet verplicht is aangezien geen sprake zal zijn van een significant groepsrisico. Voorts heeft de Milieudienst Regio Alkmaar in een memo van 11 februari 2013 geconcludeerd dat de verkoop van LPG uit de vergunningaanvraag is gehaald, waardoor het benzineverkooppunt geen inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is en het benzineverkooppunt geen externe veiligheidseffecten meer heeft naar de omgeving. Gelet op deze conclusie doet de vraag of de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing op het perceel van [appellante] in de onderzoeken al dan niet is meegenomen niet beslissend.

Gezien het vorenstaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het aspect veiligheid onvoldoende is onderzocht bij de vaststelling van het plan.

Voor zover ter zitting van de zijde van [appellante] is opgemerkt dat in een interne memo van de brandweer van Graft-De Rijp is geadviseerd eerst te laten onderzoeken of er geen geschiktere locatie voorhanden is, overweegt de Afdeling dat aan deze memo in dit verband geen betekenis kan worden toegekend nu deze memo dateert van 26 augustus 2010, derhalve van ruim voor de hiervoor vermelde adviezen van de Veiligheidsregio Noord-Holland en de Milieudienst Regio Alkmaar. Bovendien is in de desbetreffende memo uitgegaan van de realisatie van een LPG-pompstation terwijl daarvan in het onderhavige plan geen sprake is.

Overigens merkt de Afdeling op dat [belanghebbende] ter zitting heeft aangegeven dat hij voornemens is de vulpunten te realiseren op een aanzienlijke afstand van het perceel van [appellante].

Het betoog faalt.

10. [appellante] voert voorts aan dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op voorhand niet behoeft te worden getwijfeld aan de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het plan geeft volgens [appellante] evenmin inzage in de financiele uitvoerbaarheid ervan. Zo is niet inzichtelijk gemaakt welke investeringen moeten worden gedaan en is evenmin inzicht gegeven in de vraag of het project te financieren is. Voorts is onduidelijk wat de exploitatiekosten zijn en of de benodigde financieringen kunnen worden terugverdiend. [appellante] kan zich daarnaast niet verenigen met de inhoud van het bij het bestemmingsplan gevoegde marktonderzoek. De hierin opgenomen uitgangspunten zoals het actuele volume van [belanghebbende] en een doorzet van 5 miljoen liter brandstof zijn volgens [appellante] onjuist en niet onderbouwd. Voorts is er geen rekening mee gehouden dat de naam van het benzineverkooppunt wijzigt en dat het benzinestation wordt verplaatst, hetgeen afbreuk doet aan de naamsbekendheid. Ook is onvoldoende rekening gehouden met het Amigo benzineverkooppunt dat op slechts 300 m afstand van het perceel G451 is gelegen en goedkopere brandstof aanbiedt.

10.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiele uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

De raad heeft toegelicht dat het in dit geval gaat om een particulier initiatief waarvan de kosten geheel worden gedragen door de initiatiefnemer. Voorts heeft Bureau Star Line in opdracht van initiatiefnemer [belanghebbende] onderzoek gedaan naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Marktonderzoek tanklocatie Graft-De Rijp, semi quick scan onderzoek" van 18 december 2013. In het onderzoek is geconcludeerd dat er, gelet op het prijsbeleid in combinatie met full service en de omstandigheid dat het benzineverkooppunt bemand is, van mag worden uitgegaan dat de locatie een forse meerwaarde heeft ten opzichte van haar concurrenten zonder een al te groot prijsverschil. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat rekening is gehouden met het onbemande benzineverkooppunt Amigo. Voorts is rekening gehouden met overige concurrentie. Uit het onderzoek volgt verder dat de doorzet van 5 miljoen liter per jaar hoog, maar niet uitzonderlijk wordt genoemd, aangezien het een [naam] locatie betreft.

Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het plan op voorhand financieel en economisch niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

11. Voorts voert [appellante] aan dat de rugstreeppad in de nabije omgeving van het plangebied voorkomt. Gelet hierop staat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) aan de vaststelling van het plan in de weg.

11.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

11.2. In het flora- en faunaonderzoek van IDDS van 5 juli 2011 dat aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd is onder het kopje "amfibieen en reptielen" vermeld dat uitsluitend de middelste groene kikker en de kleine watersalamander zijn aangetroffen. Met betrekking tot de rugstreeppad is vermeld dat geschikt voortplantingswater en een landbiotoop ontbreken in het plangebied. [appellante] heeft geen gegevens overgelegd die een begin van bewijs leveren dat de rugstreeppad zich in het plangebied bevindt. De verwijzing naar de ontheffing in het kader van de Ffw die bij besluit van 16 januari 2013 door de staatssecretaris van Economische Zaken aan het hoogheemraadschap is verleend voor onder meer het verstoren van het leefgebied van de rugstreeppad in de aan het plangebied grenzende Eilandspolder, is hiervoor onvoldoende.

Nog daargelaten of artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een mogelijke vernietiging van het bestreden besluit op dit punt, faalt het betoog.

12. Voorts voert [appellante] aan dat haar belangen bij de vaststelling van het plan onvoldoende zijn betrokken.

Zij wijst er in dit verband op dat haar onderneming na realisatie van het benzineverkooppunt niet meer zichtbaar is vanaf de N244, hetgeen zal leiden tot klantenverlies. De komst van een brandgevaarlijk benzineverkooppunt zal volgens [appellante] bovendien leiden tot een stijging van haar verzekeringspremies.

De raad is er voorts ten onrechte aan voorbijgegaan dat de bedrijfsruimte van [appellante] als geluidgevoelig en geurgevoelig dient te worden aangemerkt. [appellante] wijst erop dat het een bedrijfsruimte betreft waar gedurende een langere periode van de dag werknemers en klanten verblijven die bescherming behoeven tegen geluid- en geurhinder afkomstig van het benzineverkooppunt. De afstand tussen het bedrijfspand van [appellante] tot het plangebied bedraagt slechts 20 m.

Volgens [appellante] heeft de raad de belangen van de initiatiefnemer te zwaar laten wegen. Het heeft het er volgens haar alle schijn van dat [belanghebbende] bij het zoeken van een nieuwe locatie voor haar benzineverkooppunt oneigenlijke druk heeft uitgeoefend jegens het gemeentebestuur.

12.1. De Afdeling stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bedrijfspand van [appellante] na realisatie van het benzineverkooppunt minder goed zichtbaar is vanaf de N244. Zoals eerder overwogen kunnen echter in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. Er bestaat derhalve geen recht op blijvende zichtbaarheid. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft het verplaatsen van een benzineverkooppunt uit de woonkern van Graft, in verband waarmee de bestemming voor perceel G451 is gewijzigd, zwaarder mogen laten wegen dan het behoud van zichtbaarheid van het bedrijfspand van [appellante].

Met betrekking tot de vrees van [appellante] voor geluid- en geurhinder ter plaatse van haar perceel acht de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat de bedrijfsvoering van [appellante] als gevolg van het voorziene benzineverkooppunt niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.

Voorts overweegt de Afdeling dat in de door [appellante] overgelegde, reeds in 4.1 van deze uitspraak genoemde, brief van 8 september 2008 van [belanghebbende] aan de raad uitsluitend het verzoek is opgenomen te bespreken of het perceel G451 mogelijk geschikt is als nieuwe locatie voor haar benzineverkooppunt. [appellante] heeft met deze brief dan wel anderszins niet aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] oneigenlijke druk heeft uitgeoefend op het gemeentebestuur bij de keuze voor een nieuwe locatie voor het benzineverkooppunt.

Het betoog faalt.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Mondt-Schouten

voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015

490.