Uitspraak 201409891/1/R2

Tegen: de raad van de gemeente Soest

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Utrecht

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2397

201409891/1/R2.

Datum uitspraak: 29 juli 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BMU Groep B.V., gevestigd te Soest,

2. [appellante sub 2A], gevestigd te Soest en [appellante sub 2B], wonend te Soest,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BMU Bouwprojectmanagement B.V., gevestigd te Soest,

4. [appellante sub 4], gevestigd te Soest

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid STABU Beheer B.V., gevestigd te Soest,

(hierna gezamenlijk en in enkelvoud: BMU Groep),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Soest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Verdiepte ligging N237" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft BMU Groep met vijf gelijkluidende beroepschriften beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

BMU Groep en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2015, waar BMU Groep, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.H.J. Heutink, advocaat, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.F. Supusepa, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Utrecht, vertegenwoordigd door ing. B.J. van de Puttelaar, werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling om de N237 Amersfoort-Utrecht ter hoogte van Soesterberg verdiept aan te leggen met een overkluizing tussen de Postweg en de Veldmaarschalk Montgomeryweg. Het kruispunt bij de laatstgenoemde weg komt door het plan te vervallen. Het plangebied ligt ten noorden van de kern Soesterberg en ten zuiden van het bedrijventerrein Soesterberg Noord.

3. BMU Groep betoogt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gekozen begrenzing van het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voert zij - samengevat weergegeven - aan dat de verdiepte aanleg van de N237 en de herontwikkeling van het direct ten noorden daarvan liggende bedrijventerrein Soesterberg Noord onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Volgens BMU Groep kan de verdiepte aanleg van de N237 uitsluitend plaatsvinden indien ook vast staat dat de gronden in Soesterberg Noord volledig worden herontwikkeld tot een woon- en werkgebied, zoals voorzien in het zogenoemde Masterplan Soesterberg, omdat de bestaande functionaliteit van Soesterberg Noord als bedrijventerrein door de verdiepte aanleg van de N237 teniet wordt gedaan.

3.1. De raad betoogt dat de door BMU Groep tegen het ontwerp van het plan ingediende zienswijze geen zienswijze bevat met betrekking tot de begrenzing van het plan. Evenmin wordt daarin door BMU Groep een totaalvisie op de ontwikkeling van Soesterberg Noord in samenhang met de verdiepte aanleg van de N237 aan de orde gesteld. De raad stelt zich op het standpunt dat deze beroepsgrond daarom niet steunt op een bij haar tegen het ontwerp van het plan ingediende zienswijze en in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3.2. De Afdeling begrijpt het betoog zo, dat BMU Groep aanvoert dat de raad door de gronden van Soesterberg Noord niet in het plan op te nemen een begrenzing van het plan heeft vastgesteld die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens BMU Groep heeft de raad het plan niet kunnen vaststellen, zonder daarbij de gronden van het bedrijventerrein Soesterberg Noord te betrekken.

De Afdeling overweegt dat BMU Groep in haar zienswijzen tegen het ontwerp van het plan, door te stellen dat door de aanpassingen van de N237 haar zichtlocatie volledig teniet wordt gedaan, niet heeft betoogd dat de raad de gronden van het bedrijventerrein Soesterberg Noord ten onrechte niet in het plan heeft opgenomen. Voor zover BMU Groep betoogt dat zij heeft gewezen op het Masterplan Soesterberg, overweegt de Afdeling voorts dat BMU Groep in een nadere toelichting op haar zienswijze weliswaar stelt dat zij, vanaf het moment dat aan het Masterplan Soesterberg is begonnen, formeel bezwaar heeft aangetekend tegen de verdiepte ligging bij de gemeente en provincie, maar dat ook daarin geen betoog kan worden gelezen dat de gronden van het bedrijventerrein Soesterberg Noord ten onrechte geen deel uitmaken van het plan. Het beroep steunt daarom in zoverre niet op een bij de raad daartegen naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

BMU Groep heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die aanleiding geven voor het oordeel dat haar niet verweten kan worden geen zienswijzen over de begrenzing van het plan naar voren te hebben gebracht.

De beroepen van BMU Groep zijn in zoverre niet-ontvankelijk.

4. BMU Groep vreest dat haar bedrijfslocaties ten gevolge van de in het plan voorziene verdieping van de N237 minder goed toegankelijk worden. Daartoe voert zij aan dat haar bedrijfslocaties thans direct aan en in de nabijheid van de parallelweg van de N237 - de tussen de Postweg en de Veldmaarschalk Montgomeryweg liggende Amersfoortsestraat - zijn gesitueerd en daarmee vrijwel direct vanaf de N237 zijn ontsloten en dat daarom gesteld kan worden dat haar bedrijfslocaties vooraan het bedrijventerrein liggen. Met verwezenlijking van het plan komt die ontsluiting te vervallen en zal ontsluiting van het bedrijventerrein Soesterberg Noord plaatsvinden via de ten noorden daarvan gelegen Batenburgweg, waardoor haar bedrijfslocaties wat betreft bereikbaarheid achteraan dat bedrijventerrein komen te liggen.

BMU Groep betoogt voorts dat bij het ten uitvoer brengen van de geplande aanpassingen aan de N237 ernstige belemmeringen en vertragingen zullen ontstaan ten gevolge van omleidingen en of tijdelijke afsluitingen van de N237 en daarop aangesloten kruisingen. Het is zelfs denkbaar dat de desbetreffende toegangswegen voor korte of langere termijn geheel worden afgesloten, als gevolg van de geplande werkzaamheden, aldus BMU Groep. Voorts vreest zij dat door de werkzaamheden schade zal ontstaan aan de toegangshekken en afrasteringen van haar bedrijfslocaties.

4.1. Voor zover BMU Groep beoogt te betogen dat verwezenlijking van het plan ertoe zal leiden dat haar bedrijven en bedrijfslocaties minder goed toegankelijk zullen zijn, overweegt de Afdeling als volgt.

4.2. De bedrijven en bedrijfslocaties van BMU Groep zijn gevestigd onderscheidenlijk gelegen op het bedrijventerrein Soesterberg Noord direct ten noorden van de N237 tussen de Postweg en de Veldmaarschalk Montgomeryweg. Dat bedrijventerrein en de bedrijfslocaties van BMU Groep zijn in de huidige situatie direct op de N237 ontsloten via de kruising met de Postweg en de Veldmaarschalk Montgomeryweg. Niet in geschil is dat die ontsluitingen vanaf de N237 met de verwezenlijking van het plan komen te vervallen.

In de plantoelichting staat dat de gemeente Soest, voordat de aanleg van de verdieping van de N237 aanvangt, aan de oostzijde van Soesterberg Noord, ter hoogte van de Tammerrotonde een nieuwe ontsluiting op de N237 zal aanleggen, die aansluit op de Batenburgweg aan de noordzijde van het bedrijventerrein Soesterberg Noord. Vast staat dat het ten behoeve van die aanleg vastgestelde bestemmingsplan onherroepelijk is, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat die ontsluiting niet kan worden verwezenlijkt. In de plantoelichting staat voorts dat ook aan de westzijde wordt voorzien in een ontsluiting naar de voormelde Batenburgweg.

4.3. Niet in geschil is dat ten gevolge van het vervallen van de rechtstreekse ontsluitingen van Soesterberg Noord via de Postweg en de Veldmaarschalk Montgomeryweg, de af te leggen afstand en aanrijtijd vanaf de N237 naar de bedrijven en bedrijfslocaties van BMU Groep in Soesterberg Noord via de voormelde ontsluiting op de Tammerrotonde en die aan de westzijde groter wordt, nu de aanrijroute daarvan zal gaan via de aan de noordzijde van Soesterberg gelegen Batenburgweg. De raad heeft zich evenwel, gelet op nieuwe wijze van ontsluiten naar het bedrijventerrein Soesterberg Noord, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bedrijven en bedrijfslocaties van BMU Groep voldoende bereikbaar blijven. De raad heeft gelet hierop voorts in redelijkheid het met het plan gediende belang, om de barriere die de N237 thans vormt tussen Soesterberg Noord en de dorpskern van Soesterberg op te heffen, zwaarder mogen laten wegen dan het belang van BMU Groep bij het behoud van de bestaande ontsluitingen van Soesterberg Noord op de N237.

Het betoog faalt in zoverre.

4.4. Voor zover BMU Groep heeft beoogd te betogen dat tijdens de met de verdiepte aanleg van de N237 gepaard gaande werkzaamheden en de ten gevolge daarvan bestaande verkeersmaatregelen en wegafsluitingen haar bedrijf slecht bereikbaar zal zijn en mogelijk schade zal ontstaan aan toegangshekken en afrasteringen van haar bedrijfslocaties, wordt overwogen dat dit geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering hiervan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.

5. BMU Groep betoogt voorts dat ten gevolge van de aanpassingen aan de N237 haar zichtlocatie volledig teniet wordt gedaan. Zij vreest ten gevolge hiervan voor schade door waardevermindering van haar panden en gederfde (huur)inkomsten. Zij betoogt dat de gemeente Soest aansprakelijk is voor de door haar geleden schade.

5.1. BMU Groep heeft de gestelde schade niet inzichtelijk gemaakt. Wat de gestelde nadelige invloed van het plan op de waarde van panden van BMU Groep betreft, bestaat in hetgeen BMU Groep heeft aangevoerd geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Voor zover BMU Groep heeft beoogd te verzoeken om een tegemoetkoming in de schade die zij stelt te zullen lijden als gevolg van het plan overweegt de Afdeling dat in deze procedure niet ter beoordeling staat of de raad BMU Groep een tegemoetkoming moet toekennen in de schade die zij mogelijk zal lijden als gevolg van het plan. Dit kan aan de orde komen in het kader van een aanvraag op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om tegemoetkoming voor schade als gevolg van het plan. BMU Groep heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de schade zodanig zal zijn dat het plan in dit geval niet kon worden vastgesteld.

Het betoog faalt.

6. BMU Groep betoogt verder dat door oprukkende woningbouw de kans op bezwaar door bewoners tegen transportbewegingen, geluid of geuroverlast van haar bedrijven toeneemt.

6.1. Het plan voorziet niet in woningbouw, zodat het betoog in zoverre feitelijk grondslag mist. Voor zover BMU Groep heeft beoogd te betogen dat ten gevolge van de verdiepte ligging van de N237 in de toekomst mogelijk woningbouw dichter bij haar bedrijf wordt toegestaan, wordt overwogen dat dit een zodanig onzekere toekomstige gebeurtenis betreft, dat de raad hiermee bij het vaststellen van het plan in redelijkheid geen rekening behoefde te houden.

Het betoog faalt.

7. De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de begrenzing van het plan;

II. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.

w.g. Kramer w.g. Taal

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015

325-823.