Uitspraak 201500913/1/A1

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2916

201500913/1/A1.

Datum uitspraak: 16 september 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Elst,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 december 2014 in zaak nr. 14/3704 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe.

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2013 heeft het college het verzoek van [appellant A] en [appellant B] om een nieuw besluit te nemen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2012 in zaak nr. 201107360/1/A1, afgewezen.

Bij besluit van 29 april 2014 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2015, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door A.M. van Laar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]), bijgestaan door mr. D.H. Pols, gehoord.

Overwegingen

1. Bij besluit van 1 juni 2010 heeft het college [partij] onder oplegging van een dwangsom gelast hetgeen zonder bouwvergunning in, op en/of aan het pand aan de [locatie] te Elst (hierna: het pand) is gerealiseerd, uiterlijk op 1 januari 2012 te slopen en gesloopt te houden, alsmede uiterlijk op 1 januari 2012 het pand in de oorspronkelijke staat te herstellen en hersteld te houden en daarnaast om het illegale gebruik van het pand als woning met ingang van 1 januari 2012 te beeindigen en beeindigd te houden. Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, alsmede het besluit van 1 juni 2010 onder aanvulling van de motivering ervan in stand gelaten.

Bij de voormelde uitspraak van 6 juni 2012 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2011 in zaak nr. 11/21 vernietigd, voor zover daarbij het beroep van [partij] tegen het besluit van 16 november 2010, voor zover daarbij is gelast om met ingang van 1 januari 2012 de illegale verbouwingen te slopen en gesloopt te houden en het pand terug te brengen in de oorspronkelijke toestand, ongegrond is verklaard. De Afdeling heeft het door [partij] bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond verklaard, en het besluit van 16 november 2010 in zoverre vernietigd.

2. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen nieuw besluit heeft genomen naar aanleiding van voormelde uitspraak van 6 juni 2012. Zij voeren daartoe aan dat het besluit van 16 november 2010 na de gedeeltelijke vernietiging door de Afdeling niet meer volledig is. Omdat de Afdeling het besluit van 1 juni 2010 niet heeft herroepen, haar uitspraak niet in de plaats heeft gesteld van het vernietigde gedeelte van het besluit van 16 november 2010 en het verzoek om handhaving van [appellant A] en [appellant B] ook betrekking had op de illegale verbouwing van het pand, is volgens hen een nieuw besluit op bezwaar nodig dat ziet op de illegale verbouwing. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college, nu het ten onrechte geen nieuw besluit heeft genomen, dwangsommen wegens niet tijdig beslissen heeft verbeurd als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.1. Na de vernietiging door de Afdeling van het gedeelte van het besluit van 16 november 2010 dat betrekking had op de last voor zover deze zag op het slopen van de illegale verbouwingen en het terugbrengen van het pand in de oorspronkelijke staat, resteert een besluit op bezwaar dat betrekking heeft op het gebruik van het pand als woning. Uit de uitspraak van 6 juni 2012 volgt dat het college wat dit deel van de last betreft, terecht van zijn bevoegdheid tot handhaving gebruik heeft gemaakt. Ten aanzien van de last om het pand te slopen en gesloopt te houden, alsmede het pand in de oorspronkelijke staat terug te brengen, heeft de Afdeling geoordeeld dat die onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, zodat het college in zoverre van handhavend optreden had moeten afzien. De Afdeling heeft het college in die uitspraak geen opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen. De overwegingen van de Afdeling in die uitspraak impliceren dat met de voormelde vernietiging een eindsituatie is bereikt. Uit de uitspraak van 6 juni 2012 kan daarom niet de verplichting voor het college worden afgeleid dat een nieuw besluit op bezwaar wordt genomen. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen [appellant A] en [appellant B] voor het overige hebben betoogd, geen bespreking.

De betogen falen.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Fransen

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015

407-619.