Uitspraak 201410415/1/A3

Datum van uitspraak: woensdag 23 september 2015

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Wet openbaarheid van bestuur

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2958

201410415/1/A3.

Datum uitspraak: 23 september 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RTL Nederland B.V., gevestigd te Hilversum,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2014 in zaak nr. 14/178 in het geding tussen:

RTL

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij brief van 21 december 2012 heeft het college het verzoek van RTL om haar krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) een deel van de in het Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg (hierna: het DD JGZ) opgenomen gegevens te verstrekken (hierna: het verzoek), afgewezen.

Bij besluit van 27 november 2013 heeft het college het door RTL daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 november 2014 heeft de rechtbank het door RTL daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft RTL hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2015, waar RTL, vertegenwoordigd door F.A. Tieskens, werkzaam bij RTL, en R.J.E. Vleugels, juridisch adviseur, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lagrand en mr. J.T.A. Bos, beiden werkzaam bij de gemeente, vergezeld door mr. E.B. van Veen, werkzaam bij de stichting CJG Rijnmond, zijn verschenen.

Ambtshalve overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel 7:454, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) richt de hulpverlener een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patient. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patient en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is.

Ingevolge artikel 7:457, eerste lid, draagt de hulpverlener, onverminderd het bepaalde in artikel 448, derde lid, tweede volzin, zorg dat aan anderen dan de patient geen inlichtingen over de patient dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt dan met toestemming van de patient. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder in achtneming van de beperkingen, bedoeld in de voorgaande volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.

Ingevolge artikel 7:458, eerste lid, kunnen in afwijking van het bepaalde in artikel 457, eerste lid, zonder toestemming van de patient ten behoeve van statistiek of wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de volksgezondheid aan een ander desgevraagd inlichtingen over de patient of inzage in de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt indien:

a. het vragen van toestemming in redelijkheid niet mogelijk is en met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek is voorzien in zodanige waarborgen, dat de persoonlijke levenssfeer van de patient niet onevenredig wordt geschaad, of

b. het vragen van toestemming, gelet op de aard en het doel van het onderzoek, in redelijkheid niet kan worden verlangd en de hulpverlener zorg heeft gedragen dat de gegevens in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen.

Ingevolge het tweede lid is verstrekking overeenkomstig het eerste lid slechts mogelijk indien:

a. het onderzoek een algemeen belang dient,

b. het onderzoek niet zonder de desbetreffende gegevens kan worden uitgevoerd, en

c. voor zover de betrokken patient tegen een verstrekking niet uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt.

Ingevolge het derde lid wordt bij een verstrekking overeenkomstig het eerste lid daarvan aantekening gehouden in het dossier.

2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 juni 2015 in zaak nr. 201403105/1/A3) wijkt de Wob als algemene openbaarmakingsregeling voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en indien de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Voorts heeft zij overwogen dat het DD JGZ een dossier is, bedoeld in artikel 7:454 van het BW, waaruit krachtens de artikelen 7:457 en 7:458 inlichtingen kunnen worden verstrekt en dat de artikelen 7:457 en 7:458 een bijzondere openbaarmakingsregeling bevatten met een uitputtend karakter, die, ook ingeval alleen om openbaarmaking van geanonimiseerde en niet tot personen herleidbare gegevens uit het DD JGZ wordt verzocht, voorgaat op de Wob.

3. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college ten onrechte de Wob van toepassing heeft geacht. De afwijzing van het verzoek vindt zijn grond in de bijzondere openbaarmakingsregeling in het BW en is geen besluit, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Derhalve had het college het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.

4. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen RTL tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Deze uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 november 2013 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, het bezwaar van RTL niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2014 in zaak nr. 14/178;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 27 november 2013, kenmerk A.B.2013.4.01365/JHA;

V. verklaart het tegen de brief van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 21 december 2012, kenmerk 1962, door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RTL Nederland B.V. gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder IV vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RTL Nederland B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RTL Nederland B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 811,00 (zegge: achthonderdelf euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

w.g. Borman w.g. Robben

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015

610.