Uitspraak 201500484/1/R2

Tegen: de raad van de gemeente Elburg

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Gelderland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:3045

201500484/1/R2.

Datum uitspraak: 30 september 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Elburg,

en

de raad van de gemeente Elburg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Woonwagencentrum De Giek" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Nagtegaal, advocaat te Breukelen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Bloemert en P.R. van Oene, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een uniforme regeling voor alle woonwagenstandplaatsen op de Giek in Elburg. Het plangebied beslaat het gehele woonwagenpark en voorziet in vijf standplaatsen.

3. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte geen maximale bouwhoogte van 5,3 meter toestaat en dat daardoor het plan onnodig belemmert dat hij een tweede bouwlaag op zijn woonwagen mag bouwen. Volgens [appellant] dient artikel 5, lid 5.2.1, onder b, van de planregels te worden gewijzigd. Daarin is bepaald dat het peil voor woonwagens zich moet bevinden op minimaal 0,20 meter en maximaal 1,00 meter ten opzichte van de hoogte van de weg, welke direct gelegen is aan de standplaats. Als de hoogte van het peil in deze planregel wordt verlaagd tot het maaiveld, kan een tweede bouwlaag worden gerealiseerd op zijn huidige woonwagen zonder dat de maximale bouwhoogte van 4,3 meter wordt overschreden, aldus [appellant].

3.1. In de uitspraak van 18 december 2013 in zaak nr. 201305357/1/R2 over het voorheen geldende bestemmingsplan "Elburg & Oostendorp" heeft de Afdeling overwogen dat de raad niet in redelijkheid voorbij heeft kunnen gaan aan de omgevingsvergunning die in 2011 is verleend aan [appellant] voor de plaatsing van een woonwagen met een hoogte van 4,25 meter op het perceel [locatie 1]. In het voorliggende plan is die vergunde situatie als zodanig bestemd.

3.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de realisering van een tweede bouwlaag de ruimtelijke uitstraling van de woonwagen wijzigt en niet passend is op de huidige locatie, zodat geen medewerking wordt verleend aan verdere verruiming van de bouwmogelijkheden. Daarbij wijst de raad op de kleinschaligheid van het woonwagencentrum aan de Giek, de beperkte oppervlakte van de woonwagenstandplaatsen en de uitstraling van het woonwagencentrum op de omgeving. Voorts stelt de raad dat de bepaling in artikel 5, lid 5.2.1, onder b, van de planregels met betrekking tot het peil is opgenomen om het verplaatsbare karakter van woonwagens te benadrukken en vanwege de hoogteverschillen op de standplaatsen. Op basis van het plan mag [appellant] een woonwagen van maximaal 132 m2 realiseren, wat volgens de raad wat betreft ruimte voldoende is voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor oordeel dat de door raad gegeven motivering voor de gehanteerde hoogte van het peil voor woonwagens het bestreden besluit niet kan dragen. De raad heeft derhalve in redelijkheid kunnen afzien van het verlagen van het peil voor woonwagens tot het maaiveld. Dit betoog faalt.

4. [appellant] voert aan dat de in het plan opgenomen beperking dat zijn woonwagen maar een bewoonbare bouwlaag mag hebben in strijd is met artikel 7a van de Algemene wet gelijke behandeling (hierna: Awgb). Deze beperking in het plan leidt ertoe dat het woonoppervlak van woonwagenbewoners veel beperkter is dan van bewoners van reguliere woningen. Daarbij verwijst [appellant] naar de wetsgeschiedenis van artikel 7a van de Awgb, waarin is vermeld dat sociale bescherming een ruim begrip is en mede betrekking heeft op huisvesting.

4.1. Ingevolge artikel 7a, eerste lid, van de Awgb is onverminderd artikel 7 onderscheid op grond van ras verboden bij sociale bescherming, daaronder begrepen sociale zekerheid, en sociale voordelen.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder a, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Wonen - Woonwagencentrum" mede bestemd voor woonwagenstandplaatsen.

Ingevolge artikel 1, lid 1.40, van de planregels wordt onder een woonwagen verstaan: "voor de bewoning en/of huisvesting van een huishouden bestemd, niet in de grond gefundeerd en met slechts een voor bewoning bestemde bouwlaag, gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst".

4.2. Het betoog van [appellant] komt erop neer dat hij als gevolg van de door hem gekozen woonvorm wordt gediscrimineerd. Artikel 7a, eerste lid, van de Awgb ziet onder meer op discriminatie op grond van ras ten aanzien van de toegang tot en het aanbod van huisvesting. Dit is te lezen in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot invoering van onder andere artikel 7a van de Awgb (Kamerstukken II, 2002/03, 28 770, nr. 3, p. 2). De Afdeling stelt vast dat de bestreden planregels voor woonwagens geen bepalingen bevatten die reguleren wie voor het innemen van een standplaats met een woonwagen in aanmerking komt noch reguleren de bestreden planregels de toegang tot en het aanbod van huisvesting. Gelet hierop mist artikel 7a, eerste lid, van de Awgb toepassing in dit geval en treft dit betoog reeds hierom geen doel.

5. [appellant] betoogt dat aan het plandeel dat ziet op de voormalige woonwagenstandplaats op [locatie 2] ten onrechte de bestemming "Tuin" is toegekend. Deze bestemmingswijziging is volgens [appellant] het gevolg van het ontmoedigingsbeleid voor woonwagens dat het gemeentebestuur sinds 2008 voert. Dit beleid is volgens hem in strijd is met artikel 7a, eerste lid, van de Awgb. Daartoe verwijst hij naar het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens van 19 december 2014, nr. 2014-165, over het uitsterfbeleid voor woonwagens van de gemeente Oss.

5.1. In de plantoelichting is vermeld dat in 2008 het college van burgemeester en wethouders van Elburg heeft besloten dat vrijkomende standplaatsen niet opnieuw worden verhuurd en dat daarom de standplaats op [locatie 2] een andere bestemming heeft gekregen. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat aan dit ontmoedigingbeleid - dat inmiddels is ingetrokken en dat erop was gericht om alle standplaatsen op de Giek op termijn op te heffen - een ruimtelijke afweging ten grondslag ligt. Gelet hierop betoogt [appellant] met juistheid dat de raad de keuze om de woonwagenstandplaats op [locatie 2] niet als zodanig te bestemmen niet in redelijkheid op dit ontmoedigingsbeleid heeft kunnen baseren. Het betoog dat het ontmoedigingsbeleid in strijd is met artikel 7a, eerste lid, van de Awgb behoeft hierdoor geen bespreking meer.

Dat de woonwagen op [locatie 2] al enkele jaren niet meer werd bewoond, dat daarin recent een hennepkwekerij is aangetroffen en dat daarna de leegstaande woonwagen is verwijderd, is niet in geschil. Dit neemt niet weg dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het - afgezien van het uitsterfbeleid - ook uit ruimtelijk oogpunt niet langer aanvaardbaar is om de voormalige standplaats op [locatie 2] in het voorliggende plan opnieuw als zodanig te bestemmen. Daarbij heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt waarom in verband met het tegengaan van ongewenste activiteiten op het bewuste perceel niet kon worden volstaan met enkel het verwijderen van de leegstaande woonwagen. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Dit betoog treft derhalve doel.

6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Tuin", is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Als gevolg van deze gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit geldt voor het perceel [locatie 2] opnieuw het bestemmingsplan "Elburg & Oostendorp", waarin aan dit plandeel de bestemming "Wonen - woonwagencentrum" is toegekend. Binnen deze bestemming is een standplaats voor een woonwagen toegestaan.

Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Elburg van 24 november 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Woonwagencentrum De Giek", voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Tuin";

III. draagt de raad van de gemeente Elburg op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Elburg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Elburg aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Vreugdenhil

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015

571.