Vluchtelingen in Hongarije versus Hongaarse vluchtelingen


7 oktober 2015

Den Haag

De moeizame omgang van Hongarije met de stroom aan vluchtelingen, roept internationaal veel kritiek op. Met hekken probeert Hongarije hen buiten de deur te houden. In 1956 zijn het echter de vluchtelingen uit Hongarije zelf die de gemoederen in Europa bezig houden.

Sovjetleger slaat opstand neer

In de nacht van 3 op 4 november 1956 valt het Sovjetleger Hongarije binnen om de Hongaarse strijd voor hervormingen een halt toe te roepen. De opstand wordt keihard neergeslagen door de Sovjetunie en vele duizenden Hongaren slaan op de vlucht. Sommigen sturen hun kinderen alleen weg met een
kaartje om de hals met opschriften als `Zorg voor onze kinderen, wij blijven vechten tot 't laatst'.

Nederlandse reactie op de Hongaarse opstand

Nederland reageert geschokt op het neerslaan van de Hongaarse opstand. De herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog en de angst voor het communisme leiden tot protestbijeenkomsten en acties tegen Nederlandse communisten. De empathie voor de duizenden gevluchte Hongaren is groot. Er wordt geld
ingezameld en er klinkt direct een roep om vluchtelingen op te nemen.

Hulp voor de vluchtelingen

De regering laat al snel van zich horen. Op 6 november 1956 spreekt minister-president Drees in de Tweede Kamer. Hij spreekt zijn afschuw uit over de gebeurtenissen in Hongarije en het lot van de duizenden vluchtelingen in Oostenrijk. Drees geeft aan dat `de regering zich bereid heeft
verklaard daarvan dadelijk een duizendtal naar Nederland te laten komen'.

Vluchtelingen naar Nederland

De ministerraad roept een Interdepartementale Commissie voor Hongaarse Vluchtelingen (ICH) in het leven, die de taak krijgt de regering te adviseren over de toelating en opvang van Hongaarse vluchtelingen. Al op 8 november zendt de ICH een selectieteam naar de vluchtelingenkampen in
Oostenrijk. Er mag door dit team geen daadwerkelijke selectie van vluchtelingen worden toegepast. Wel krijgen vluchtelingen die relaties hebben in Nederland voorrang, `communisten' en mensen met een criminele achtergrond worden geweerd.

Quotum Hongaarse vluchtelingen

Ondanks het aanvankelijke genereuze gebaar van Drees om 1000 vluchtelingen in Nederland op te nemen, worden inspanningen om dit quotum te verhogen door hem met weinig enthousiasme begroet. De toestroom van repatrianten uit Indie, het tekort aan woningen en de bevolkingsgroei, zijn argumenten
om de toestroom van vluchtelingen te beperken. Toch wordt het quotum al snel verhoogd tot 2000 en later nog tot 3000 vluchtelingen.

Selectie van mijnwerkers

Bij de toelating van de laatste 1000 vluchtelingen wordt echter wel degelijk een economische selectie toegepast. Omdat Nederland een tekort heeft aan mijnwerkers kiest het selectieteam vooral Hongaarse mijnwerkers uit. In december 1956 gaat de Ministerraad ook akkoord met het verzoek van de
Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg (GSL) om zelfstandig 600 Hongaarse mijnwerkers te werven. Het aantal geworven mijnwerkers komt uiteindelijk slechts uit op 171 mensen, omdat GSL zich niet aan de gestelde voorwaarden (alleen vrijgezelle mijnwerkers) houdt.

Ten slotte wordt nog een aantal van 2000 zogenaamde transit-vluchtelingen die op doorreis zijn naar Canada, in Nederland toegelaten. In totaal zijn dus ongeveer 5000 Hongaarse vluchtelingen (tijdelijk) in Nederland opgevangen.

Nationaal Archief

2.02.21.01 Archief Staten-Generaal Handelingen
2.02.05.02 Archief Ministerraad

J.W. Compaijen, Het Nederlandse asielbeleid inzake bijzondere Oosteuropese vluchtelingen, 1955-1983, (Groningen 1986) signatuur 170A 78