Uitspraak 201303953/4/R2

Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Natuurbescherming

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:3186

201303953/4/R2.

Datum uitspraak: 14 oktober 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging IVN Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling Asten-Someren, gevestigd te Asten, en anderen (hierna: IVN en anderen),

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2013, kenmerk C2054174/3354317, heeft het college aan [vergunninghouder] krachtens de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) een vergunning verleend voor de uitbreiding van een pluimveehouderij aan de [locatie 1] te Someren.

Tegen dit besluit hebben IVN en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2013, waar IVN en anderen, vertegenwoordigd door P.J.H. Claessens, bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door ing. V. Bax, werkzaam bij de provincie, en mr. M. Uittenbosch, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, gehoord.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben partijen nadere stukken ingediend. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Bij tussenuitspraak van 9 april 2014 in zaak nr. 201303953/1/R2 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen een termijn van zestien weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 19 maart 2013 te herstellen.

Bij besluit van 23 juli 2014, kenmerk C2054174/3618231, heeft het college een besluit genomen waarbij opnieuw op de aanvraag is beslist.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben IVN en anderen een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben het college en IVN en anderen nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Bij tussenuitspraak van 1 april 2015 in zaak nr. 201303953/3/R2 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen een termijn van zes weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 23 juli 2014 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 29 april 2015 heeft het college laten weten dat het de motivering van het besluit van 23 juli 2014 heeft herzien.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben IVN en anderen een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben het college en IVN en anderen nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het besluit van 19 maart 2013

1. Gelet op rechtsoverweging 12.1 van de tussenuitspraak van 9 april 2014 is het beroep tegen het besluit van 19 maart 2013 gegrond. Voor zover bij dit besluit een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 is verleend, komt het wegens strijd met artikel 19g van de Nbw 1998 voor vernietiging in aanmerking.

Het besluit van 23 juli 2014

2. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het besluit van 23 juli 2014.

3. In de tussenuitspraak van 1 april 2015 heeft de Afdeling overwogen dat het college ervan uitgaande dat de veehouderij aan de [locatie 2] te Someren op de referentiedatum een ammoniakemissie had van 814,88 kg per jaar nieuwe salderingsberekeningen dient uit te voeren teneinde toereikend te kunnen motiveren dat is verzekerd dat als gevolg van stikstofdepositie veroorzaakt door uitbreiding van de pluimveehouderij aan de [locatie 1] te Someren de natuurlijke kenmerken van betrokken Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.

4. Gelet op rechtsoverweging 6.1 van de tussenuitspraak van 1 april 2015 is het beroep tegen het besluit van 23 juli 2014 gegrond.

Voor zover bij dit besluit een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 is verleend, komt het wegens strijd met artikel 19g van de Nbw 1998 voor vernietiging in aanmerking.

5. Het college heeft in zijn herziene motivering van 29 april 2015 naar voren gebracht dat de gegevens met betrekking tot de veehouderij aan de [locatie 2] zoals opgenomen in het Bestand Veehouderij Bedrijven (hierna: BVB) onjuist bleken te zijn. Het BVB heeft volgens het college geen juridische status en wordt niet betrokken bij de beoordeling van aanvragen. De onjuiste gegevens in het BVB zijn naar aanleiding van de tussenuitspraak door de gemeente Someren gecorrigeerd, aldus het college.

6. IVN en anderen brengen in hun zienswijze naar voren dat de opdracht om nieuwe salderingsberekeningen te maken niet is uitgevoerd.

7. De Afdeling constateert dat het college de in de tussenuitspraak van 1 april 2015 gegeven opdracht niet heeft uitgevoerd.

In plaats daarvan stelt het college zich op het standpunt dat het terecht is uitgegaan van hetgeen in de bij besluit van 1 juli 2010 ingetrokken milieuvergunning van 18 februari 2000 is vermeld omtrent de op 17 november 1986 verleende oprichtingsvergunning ingevolge de Hinderwet, te weten dat deze vergunning betrekking had op 1.760 vleeskuikenouderdieren (met een emissiefactor van 0,580) en niet, zoals in het BVB was vermeld, op 1.760 legkippen (met een emissiefactor van 0,463).

Daarbij gaat het college eraan voorbij dat de Afdeling in de tussenuitspraak van 1 april 2015 heeft overwogen dat het college de door IVN en anderen naar voren gebrachte gegevens uit het BVB niet gemotiveerd heeft betwist, en dat, teneinde de ingevolge artikel 19g van de Nbw 1998 vereiste zekerheid te verkrijgen, in de passende beoordeling dient te worden uitgegaan van hetgeen in het BVB is vermeld.

Het standpunt van het college komt er dan ook op neer dat de Afdeling van haar in de tussenuitspraak gegeven oordeel zou moeten terugkomen.

8. De Afdeling overweegt dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.

9. Nu het college de in tussenuitspraak gegeven opdracht niet heeft uitgevoerd, is het geconstateerde gebrek niet hersteld.

10. Ook voor zover IVN en anderen zich keren tegen overwegingen 5 en 5.1 van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.

Slotoverwegingen

11. Op 1 juli 2015 zijn de wet tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof), het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof en de Regeling programmatische aanpak stikstof (hierna: Regeling pas) in werking getreden. Het college dient mede gelet op het overgangsrecht dat in de Nbw 1998 en de Regeling pas is opgenomen te bezien of en in hoeverre de Nbw 1998 zoals die vanaf 1 juli 2015 luidt van toepassing is op het nieuw te nemen besluit. De Afdeling ziet hierin aanleiding de termijn voor het nieuw te nemen besluit op zes maanden te bepalen.

12. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 19 maart 2013 gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 19 maart 2013, kenmerk C2054174/3354317, voor zover daarbij een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend;

III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 23 juli 2014 gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 23 juli 2014, kenmerk C2054174/3618231, voor zover daarbij een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend;

V. bepaalt de termijn voor het nieuw te nemen besluit op zes maanden;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de vereniging IVN Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling Asten-Someren, en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 1.872,92 (zegge: achttienhonderdtweeenzeventig euro en tweeennegentig cent), waarvan EUR 1.715,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat vergoeding aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de vereniging IVN Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling Asten-Someren en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat vergoeding aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Baaren

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015

579.