Uitspraak 201501561/1/A4

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:3220

201501561/1/A4.

Datum uitspraak: 21 oktober 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Belt-Schutsloot, gemeente Steenwijkerland,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 januari 2015 in zaak nr. 14/2296 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de ijsvogelwand op het perceel nabij [locatie] te Belt-Schutsloot (hierna: het perceel) toegewezen. Daarbij heeft het college tevens besloten een handhavingstraject op te starten.

Bij besluit van 23 december 2013 heeft het college het besluit van 23 juli 2013 ingetrokken en het verzoek om handhaving alsnog afgewezen.

Tegen beide besluiten heeft [appellant] bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 28 juli 2014 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2013 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 23 december 2013 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door P. Kleine en G.D. Klaren, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende A], bijgestaan door mr. R. Scholten, gehoord.

Overwegingen

1. Op het perceel is aan de oever van een vaart als broedplaats voor ijsvogels een ijsvogelwand geconstrueerd. Deze ijsvogelwand bestond ten tijde van het nemen van het besluit van 28 juli 2014 uit een heuvel van aarde met twee steile kanten aan de zijde van het water (de eigenlijke ijsvogelwand) met daaromheen - ter voorkoming van instorting - een constructie van palen. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of voor de constructie van palen (hierna: de ijsvogelwandconstructie) een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is vereist.

2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht in samenhang gelezen met artikel 2, aanhef en dertiende lid, van bijlage II is een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet vereist, indien dit betrekking heeft op een constructie voor het overbruggen van een terreinhoogteverschil van niet meer dan 1 m die niet hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein.

3. De rechtbank heeft met het college geoordeeld dat de ijsvogelwandconstructie een keerwand is die is bedoeld voor het overbruggen van terreinhoogteverschil en dat de hoogte van de constructie moet worden gemeten vanaf het aangrenzend terrein. Nu niet is gebleken dat de ijsvogelwandconstructie hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein en niet is gesteld of aangetoond dat de constructie dient ter overbrugging van een terreinhoogteverschil van meer dan 1 m, is geen omgevingsvergunning vereist, aldus de rechtbank.

4. [appellant] betoogt dat de voor de ijsvogelwandconstructie wel een vergunning is vereist. De constructie is direct achter de beschoeiing geplaatst en functioneert daarmee feitelijk als een (gezamenlijke) keermuur of keerwand die direct grenst aan water. De constructie en de beschoeiing vormen tezamen de begrenzing tussen de grond en het water. Daarom moet worden gemeten vanaf de waterbodem, aldus [appellant]. Hij verwijst hierbij naar Nijmeijer, T&C Wabo, art. 2 van bijlage II Besluit omgevingsrecht, aantekening 2, onder m.

4.1. In de nota van toelichting op artikel 2, dertiende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, die ook is aangehaald in de onder 4 genoemde aantekening, is het volgende opgemerkt:

"Bouwwerken in dit dertiende onderdeel worden ook wel keermuur, walmuur of kademuur genoemd. Het gaat om constructies die terreinhoogteverschillen opvangen en dus grond tegenhouden. Deze categorie bouwwerken (hierna: keermuur) is ten opzichte van het Besluit bouwvergunningvrij en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken toegevoegd en wordt daarmee derhalve vergunningvrij. Het terreinhoogteverschil dat ermee mag worden ondervangen mag maximaal 1 m zijn. Gemeten vanaf het niveau waar de grond het laagst is, mag de keermuur niet hoger zijn dan 1 m. Indien sprake is van een kademuur naar een water dient ook het grondpeil (de bodem van de rivier, sloot of andere watergang) te worden aangehouden. Verder geldt dat de keermuur niet boven de grond van het hoogst gelegen terreingedeelte mag uitsteken." (Stb. 2010, 143, p. 151).

4.2. Volgens de nota van toelichting moeten constructies die terreinhoogteverschillen opvangen worden gemeten vanaf het niveau waar de aangrenzende grond het laagst is. Grenst de constructie aan het water, dan moet worden gemeten vanaf de waterbodem.

Uit de overgelegde foto's en tekeningen van de ijsvogelwandconstructie blijkt dat tussen de constructie en het water beschoeiing zit en dat de constructie en de beschoeiing niet een geheel vormen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de ijsvogelwandconstructie niet aan het water grenst en de hoogte van de constructie daarom niet vanaf de waterbodem maar vanaf het aangrenzend terrein moet worden gemeten. Niet in geschil is dat de ijsvogelwandconstructie, vanaf het aangrenzend terrein gemeten, niet hoger is dan 1 m en ook niet hoger is dan de ijsvogelwand. De ijsvogelwandconstructie valt dan ook onder artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat voor het bouwen daarvan geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is vereist.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Sorgdrager w.g. Van der Maesen de Sombreff

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015

190-811.