Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2015:294

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:294

Datum uitspraak: 03-11-2015

Datum publicatie: 04-11-2015

Zaaknummer(s): c2015.009

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager verwijt de arts dat hij ten onrechte hem een behandeling heeft geweigerd en niet heeft doorverwezen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de behandeling aan klager op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze is geweigerd. Uit de feiten volgt dat de beslissing klager geen behandelaanbod aan te doen op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en niet onredelijk is en dat ook de beslissing klager naar de huisarts terug te verwijzen de tuchtrechtelijke toetsing met vrucht kan doorstaan. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.009 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. C.C.J. Aarts,

tegen

C., arts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A. Overmars.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 24 februari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

19 november 2014, onder nummer 1449a heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak onder zaaknummer C2015.010 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 september 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. C.C.J. Aarts, advocaat te Schijndel en de arts, bijgestaan door mr. A. Overmars, advocaat te 's-Hertogenbosch. Mrs. Aarts en Overmars voornoemd hebben de standpunten van klager respectievelijk de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd:

"(...)2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder maakte (destijds) deel uit van de regionale indicatiecommissie van een instelling voor verslavingszorg. In deze functie raakte hij betrokken bij de intakeprocedure van klager bij die instelling, naar aanleiding van een verzoek tot inschrijving van klager d.d. 13 september 2012. Over het eerste intakegesprek -waarbij verweerder niet aanwezig was- is op 24 september 2012 in de verslaglegging vermeld:

[Betrokkene] is een 44-jarige man met een al lange verslavingsgeschiedenis met diverse opnames. Er speelt een hoge graad van comorbide problematiek gekenmerkt door krenking met daarbij steeds optredende gedachtenterugval naar de periode rond 1994 -de opname in kliniek E.- en daarna. Bij elke aan hem gestelde vraag komt er een herinnering aan een gebeurtenis uit de periode rond zijn klinische behandeling in E. en F., waarin hij zich onterecht bejegend heeft gevoeld. [Betrokkene] meent dat hem onrecht is aangedaan, en hij vindt dat [de instelling] -en met name de hulpverleners uit de gewraakte periode- hem eindelijk eens recht zouden moeten doen. [Betrokkene] vertelt zijn verhaal luid en duidelijk. Met [betrokkene] werd overeengekomen dat een deugdelijke vervolgbehandeling -vanwege deze gedachtenterugvallen- niet mogelijk is, daar een behandeling zich immers richt op het heden. Een aangeboden behandeling zou zich moeten beperken tot een klinische detox puur gericht op lichamelijke ontgifting.

Op 5 oktober 2012 hebben klager en verweerder telefonisch contact gehad over hetgeen in de indicatiecommissie is besproken. Naar aanleiding van dit telefonisch contact heeft verweerder tijdens een tweede bespreking met de indicatiecommissie op 9 oktober 2012 aangegeven dat een motiverend ambulant traject alsmede een aanvullend gesprek met klager hierover wenselijk leek. Een nader contact met klager is niet meer tot stand kunnen komen. Verweerder heeft op 16 november en

12 december 2012 nog telefonisch contact met de huisarts van klager gehad. Vervolgens is er een derde bespreking in de indicatiecommissie geweest, waarna in een brief van 20 december 2012, met een kopie aan de huisarts, aan klager is medegedeeld dat was besloten hem geen behandelaanbod te doen, hoewel een ambulante behandeling in de tweedelijnsverslavingszorg op zijn plaats zou zijn. Als reden van het, op dat moment, niet doen van een aanbod wordt aangevoerd dat het niet gelukt is met klager in gesprek te komen over zijn verslavingsproblematiek, omdat klager de focus steeds verlegt naar behandelcontacten die zich in het verleden hebben afgespeeld, waardoor de kans op een succesvolle behandeling minimaal wordt geacht. Vermeld wordt dat dit beleid is besproken met de huisarts. Bovendien staat in het dossier (zie laatste productie bij verweer) vermeld: `maakt afspraak met huisarts'.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij hem een behandeling weigert en hem ook niet doorverwijst naar een andere instelling die klager in behandeling kan nemen.

Klager stelt dat er aan de lopende band mensen worden geweigerd bij de betrokken verslavingszorginstelling. Inmiddels heeft klager contact met een andere instelling waar hij drie jaar op de wachtlijst heeft gestaan. Daar is men van plan hem steun en zorg te bieden.

Verweerder is hoofdverantwoordelijke voor de besluitvorming binnen de indicatiecommissie.

4. Het standpunt van verweerder

Dat klager niet in behandeling werd genomen, was niet zijn mening maar de (unanieme) mening van de indicatiecommissie.

Er is destijds voldoende over de mogelijkheden gesproken. De commissie heeft niet verwezen naar een andere ambulante hulpverlener omdat er eigenlijk geen alternatieven waren. Binnen de provincie had klager alle alternatieven al aangesproken en deze waren mislukt. Klager kwam nergens tot een behandeling. Op dat moment was het dan ook weinig zinvol om klager door te verwijzen. Feitelijk heeft verweerder klager terugverwezen naar de huisarts.

5. De overwegingen van het college

Voor zover het verweer is bedoeld om de ontvankelijkheid van de klacht te betwisten, faalt het. Het onderhavige handelen van verweerder als lid van de indicatiecommissie heeft betrekking op de individuele gezondheidszorg en kan ook niet los worden gezien van zijn hoedanigheid van arts.

Het college is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat op een tuchtrechtelijk aan verweerder toe te rekenen verwijtbare wijze een behandeling aan klager is geweigerd. Weliswaar is het uiteindelijk niet tot een behandeling van klager bij de verslavingszorginstelling gekomen en dat valt te betreuren, maar de overwegingen van de commissie (waaraan verweerder zich heeft gecommitteerd) kunnen in de gegeven omstandigheden niet als onredelijk worden aangemerkt.

Voor het college is voldoende aannemelijk gemaakt dat het op dat moment moeilijk was een tweedelijnsverwijzing tot stand te brengen; dat neemt niet weg dat het verwijtbaar zou kunnen zijn als er geen enkele nadere actie zou zijn genomen, maar in dit geval is er over (de onmogelijkheid van) een verwijzing van klager wel contact geweest met de huisarts, naar wie klager in feite is terugverwezen. Het college acht deze handelwijze, gelet op de onder de feiten weergegeven omstandigheden, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

De klacht zal daarom worden afgewezen.

(...)"

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1 In hoger beroep staan, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, dan wel op grond van de - in zoverre niet bestreden - inhoud van de overgelegde stukken, de volgende feiten vast.

3.2 De arts is sinds 1 juli 2005 in dienst van een instelling voor verslavingszorg (hierna: de instelling). In de periode tot 31 december 2012 maakte de arts deel uit van de indicatiecommissie van de instelling. Taak van deze commissie was voorafgaand aan de totstandkoming van een behandelingsovereenkomst multidisciplinair te beoordelen of aangemelde clienten al dan niet een passende behandeling kon worden aangeboden.

3.3 Klager is op 13 september 2012 bij de instelling aangemeld in verband met een alcohol- en drugsprobleem.

3.4 Op 19 september 2012 heeft een eerste intakegesprek tussen klager en een medewerker van de instelling plaatsgevonden. De arts was niet bij dit gesprek aanwezig. In het verslag van dit gesprek, gedateerd op 24 september 2012, is, voor zover hier van belang, vermeld dat een deugdelijke vervolgbehandeling - vanwege de gedachtenterugvallen van klager naar een onterechte bejegening tijdens een eerdere opname - niet mogelijk is, daar een behandeling zich richt op het heden.

3.5 Op 2 oktober 2012 is de situatie van klager besproken tijdens een vergadering van de indicatiecommissie. De arts was als lid van de commissie bij deze vergadering aanwezig. Tijdens de vergadering is de volgende indicatiestelling afgegeven:

"IC indiceert zorgprogramma 4 klinisch cure traject, indien client hier een klinische detox wil zal hij voor een verwijzing vanuit zijn huidige behandelaar G. dienen te zorgen. Na een eventuele klinische detox bij NK, voortzetting ambulante behandeling bij G.."

3.6 De arts heeft klager op 5 oktober 2012 telefonisch van de conclusie van de indicatiecommissie op de hoogte gesteld. In het verslag dat de arts van dit gesprek heeft gemaakt, is, voor zover hier van belang, vermeld: "(...) Het blijkt dat het niet klopt dat patient in zorg is bij G., heeft hier wel een intake gehad. Zag het niet zitten om naar J. te gaan voor een klinische opname, mede ivm zijn dieren (honden) (...)" Tevens is in het verslag opgenomen dat de arts met klager heeft gesproken over zijn behandelverleden, het overlijden van zijn moeder, zijn middelgebruik en zijn behandelvraag. De arts noteert: "(...) B/inbrengen in IC; een motiverend ambulant traject (met de mogelijkheid van een klinisch detoxstuk) lijkt wenselijk. Profiel VB: klinisch psycholoog/psychotherapeut?zorgprogramma 4 (onderliggende persoonlijkheidsproblematiekcluster B, mogelijk ook autistiforme trekken? Evt. contact met verwijzer (huisarts)"

3.7 Op 9 oktober 2012 heeft de arts zijn standpunt dat "een motiverend ambulant traject (met de mogelijkheid van een klinisch detoxstuk)" wenselijk lijkt aan de overige leden van de indicatiecommissie voorgelegd. Daarop is besloten tot een verlengde intakeprocedure om de vraagstelling en de motivatie voor een behandeling te verhelderen.

3.8 Op 11 oktober 2012 heeft de arts in overleg met de eerste geneeskundige afgesproken dat een gesprek tussen deze eerste geneeskundige en klager zal gaan plaatsvinden om de behandelmogelijkheden te bezien.

3.9 Vervolgens heeft een medewerker van de administratie van de instelling per abuis niet een uitnodiging voor de verlengde intake, maar de standaardbrief voor het ondertekenen van een behandelovereenkomst aan klager verzonden. De arts heeft op 15 oktober 2012, nadat de instelling eerder die dag door telefonische vragen van klager van de vergissing op de hoogte was geraakt, aan klager later weten dat bedoeld is klager voor te stellen de mogelijkheden voor een behandelaanbod te onderzoeken. In dit gesprek heeft de arts klager over het voorgenomen gesprek met de eerste geneeskundige geinformeerd.

3.10 Op 25 oktober 2012 heeft in het kader van een verlengde intakeprocedure een gesprek tussen de arts en klager plaatsgevonden. De arts heeft getracht informatie over de verslavingsproblematiek van klager te verkrijgen, maar klager wenste niet over zijn behandelverleden te praten. Afgesproken is dat de arts de inhoud van het gesprek zou terugkoppelen aan de eerste geneeskundige, overleg zou voeren met de huisarts en een en ander daarna aan de indicatiecommissie zou voorleggen.

3.11 Op 12 november 2012 is klager niet op het gesprek met de eerste geneeskundige verschenen.

3.12 Op 16 november 2012 heeft de arts overleg met de huisarts van klager gevoerd. De arts heeft in het "Overzicht voortgang/contacten" ten aanzien van dit gesprek, genoteerd:

"overleg huisarts H.:

NK is de laatste kans voor patient, heeft overal elders al zijn neus gestoten. Ook G. wilde hem niet meer in zorg nemen naar ik begrijp. Vanuit de huisartsenpraktijk is er veel werk gestopt in doorverwijzen, wat door de opstelling van patient uiteindelijk niet leid tot een echte behandeling, ook niet bij de GGZ. Op zich is er voor de verslavingsproblematiek wel behandeling geindiceerd. "

3.13 Op 20 november 2012 heeft de indicatiecommissie besloten klager geen behandelaanbod te doen.

3.14 Bij brief van 20 december 2012 heeft de arts namens de indicatiecommissie de beslissing van de indicatie aan klager doorgegeven en toegelicht. In de brief is vermeld: "(...) Reden waarom u uiteindelijk op dit moment geen behandelaanbod is gedaan is omdat het niet gelukt is, ondanks het uittrekken van extra tijd, om met u daadwerkelijk in gesprek te komen over de verslavingsproblematiek in het hier en nu; steeds wordt door u de focus verlegd naar behandelcontacten die zich in het verleden hebben afgespeeld. Kans op een succesvolle behandeling bij NK wordt momenteel minimaal geacht; terwijl de kans op het opdoen van nieuwe negatieve ervaringen door u aannemelijk geacht moet worden. Beleid is besproken met uw verwijzer, huisarts H..

Het feit dat u momenteel geen behandelaanbod wordt gedaan betekent niet dat u in de toekomst niet opnieuw aangemeld kan worden door uw huisarts (...)"

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht dat de arts ten onrechte hem een behandeling heeft geweigerd en niet heeft doorverwezen, herhaald en nader toegelicht. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.2 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen wordt beoordeeld of het handelen van de beroepsbeoefenaar is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat niet is komen vast te staan dat op een tuchtrechtelijke aan de arts toe te rekenen verwijtbare wijze de behandeling aan klager is geweigerd. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.4 De arts heeft, nadat in het telefoongesprek met klager op 5 oktober 2012 naar voren was gekomen dat de informatie waar de indicatiecommissie in de reguliere intakeprocedure vanuit was gegaan, niet correct was, de behandelingsaanvraag van klager opnieuw ter beoordeling aan de indicatiecommissie voorgelegd. Dat de indicatiecommissie het voorstel van de arts tot behandeling in twee fases (een motiverend ambulant traject met de mogelijkheid van een klinisch detoxstuk) niet heeft overgenomen, kan de arts niet worden verweten. Op basis van de door de arts verkregen informatie is tot een verlengde intakeprocedure besloten.

4.5 In het kader van de (verlengde) intakeprocedure is op 19 september 2012 door een medewerker van de instelling en op 11, 15 en 25 oktober 2012 door de arts met klager gesproken. Op 16 november 2012 heeft de arts met de huisarts over klager gesproken. Uit al deze gesprekken is naar voren gekomen dat behandeling van klager wegens zijn verslavingsproblematiek was geindiceerd, maar dat deze gelet op de onvrede van klager over zijn behandelingsgeschiedenis niet tot stand kon komen. Dat de indicatiecommissie op basis daarvan heeft besloten klager geen behandelaanbod te doen, is niet onredelijk en niet onzorgvuldig. Dit geldt temeer nu klager niet is verschenen op het gesprek met de eerste geneeskundige, welke geneeskundige buiten de indicatiecommissie om zou beoordelen of behandeling al dan niet mogelijk was.

4.6 Anders dan klager heeft gesteld, is niet aannemelijk dat klager door het handelen van de arts gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat een behandelovereenkomst tot stand zou komen. Uit voornoemde feiten volgt dat de arts steeds aan klager heeft laten weten dat het doel van de gesprekken was te onderzoeken of behandelmogelijkheden aanwezig waren. De onder 3.9 vermelde brief, waarin klager een behandelovereenkomst is aangeboden, vormt weliswaar daarop een uitzondering, maar de arts heeft onweersproken gesteld dat het versturen van deze brief op een vergissing berustte en dat hij klager zo spoedig mogelijk van deze vergissing op de hoogte heeft gesteld.

4.7 Ook de beslissing van de indicatiecommissie klager naar de huisarts terug te verwijzen, aan welke beslissing de arts zich heeft gecommitteerd, kan de toetsing aan de onder 4.2 vermelde maatstaf met vrucht doorstaan. De beslissing is genomen nadat in de verlengde intakeprocedure voldoende was gebleken dat een behandeling van klager gezien diens opstelling bij instellingen in de regio, waaronder de GGZ, niet van de grond heeft kunnen komen. Het Centraal Tuchtcollege neemt bovendien in aanmerking dat klager in de brief van 20 december 2012 de mogelijkheid van een hernieuwde aanmelding is geboden. De continuiteit van de zorg was daarmee voldoende gewaarborgd.

4.8 De conclusie is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en

mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. M. Drost, leden-beroepsgenoten en mr. A. Mul, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

3 november 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.