Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZRZWO:2015:90

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2015:90

Datum uitspraak: 06-11-2015

Datum publicatie: 06-11-2015

Zaaknummer(s): 076/2015

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Gegrond, waarschuwing

Inhoudsindicatie: Arts heeft beroepsgeheim in 2014 niet geschonden bij het geven van informatie aan de Raad voor de Kinderbescherming nu de toestemmingsverklaring welke door klaagster was ondertekend toereikend was. Klachtonderdeel ongegrond. Machtiging moet wel duidelijk zijn. Tweede klacht dat verweerder zich niet had beperkt tot relevante en feitelijke informatie was gegrond. De verklaring bevatte waardeoordelen, oordelen zonder de vereiste deskundigheid en irrelevante opmerkingen. Derde klacht over het verstrekken van informatie in 2015 zonder toestemming ongegrond. Deze keer kon verweerder de door hem gegeven informatie noodzakelijk achten voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en gelet op artikel 7.3.11, lid 4 van de per 1 januari 2015 in werking getreden Jeugdwet behoefde verweerder dan ook niet over toestemming van klaagster te beschikken. Na de (terechte) klacht over de inhoud van zijn verklaring heeft de arts juist gehandeld door zijn verklaring te herroepen en door aanpassing van zijn werkwijze. WaarschuwingVolstaat.

-----------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 6 november 2015 naar aanleiding van de op 8 april 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C, huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. A. Tingen, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- een aanvullend verweerschrift met de bijlagen;

- een reactie op het verweerschrift van de zijde van klaagster;

- een brief van de zijde van klaagster van 18 juli 2015 met een bijlage;

- een reactie hierop van de zijde van verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 25 september 2015. Het verzoek van klaagster om de behandeling met gesloten deuren te laten plaatsvinden is niet gehonoreerd. Gewichtige redenen hiervoor zijn gesteld noch gebleken. Klaagster is niet verschenen hoewel zij daartoe behoorlijk is opgeroepen. Verweerder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, haar ex-echtgenoot en hun minderjarige kinderen waren allen patient in de huisartsenpraktijk van verweerder, die sinds 1986 huisarts is.

Op 16 december 2014 is verweerder telefonisch benaderd door een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna de Raad, in verband met een onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel (ondertoezichtstelling, OTS) en een onderzoek naar de omgangs- en gezagsregeling in het gezin van klaagster. Verweerder vernam desgevraagd dat klaagster een machtiging voor het opvragen van informatie had getekend welke machtiging na het telefoongesprek nog aan verweerder is toegestuurd per e-mail. Verweerder heeft informatie over klaagster verstrekt. De informatie van verweerder is door de Raad op schrift gesteld en, na goedkeuring door verweerder, op 18 december 2014 in een conceptrapport verwerkt.

Dit conceptrapport vermeldt, voor zover van belang:

"Bron: C, huisarts, d.d. 16 december 2014

C is huisarts van beide ouders. Tussen ouders is er sprake van een vechtscheiding. Wat betreft de kinderen geeft de huisarts aan dat moeder aangeeft dat er sprake is geweest van seksueel misbruik. Hiervan beschuldigt zij met name vader. De huisarts geeft aan vader niet goed te kennen, aangezien hij niet vaak op het spreekuur komt. De huisarts geeft aan geen concrete aanwijzingen te hebben om aan te nemen dat de beschuldigingen door moeder, waaronder die van seksueel misbruik, waar zijn. De

politie en kinderartsen zijn betrokken geweest, maar er is nooit vastgesteld dat er seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Het betreft enkel beschuldigingen van moeder en een veronderstelling van de kinderpsychiater. Bij vader is op zijn verzoek een verwijzing geweest voor een persoonlijkheidsonderzoek, de huisarts zag hier zelf geen aanleiding toe. De huisarts laat weten dat hij geen duidelijke aanwijzingen heeft dat het beeld dat moeder van vader schetst, overeenkomt met de werkelijkheid. De huisarts weet niet of er nog sprake is van een vertrouwensband tussen vader en de kinderen. De huisarts omschrijft moeder als een psychisch gekwetste, fel strijdende vrouw. Hij heeft moeder ooit geadviseerd een persoonlijkheidsonderzoek te laten doen, ook om hulp te krijgen om beter met de situatie om te gaan. Echter moeder houdt dit af. Over moeder geeft de huisarts aan dat haar gedrag, al voordat zij kinderen kreeg, hem bijzonder voorkwam. De huisarts geeft aan dat hij zorgen heeft over de kinderen, bij D is PDD-NOS gediagnosticeerd en E heeft grensoverschrijdend, seksualiserend gedrag vertoond. De huisarts vraagt zich af of moeder in de huidige situatie evenwichtig genoeg is om de kinderen tot zelfstandige goed functionerende volwassenen op te voeden. De huisarts was verwonderd over de instelling van moeder toen zij, in de periode dat de kinderen uit huis geplaatst waren, vertelde in haar nieuwe huis geen kinderkamer in te richten omdat zij ervan uit ging dat de kinderen tot hun 18^e niet meer thuis zouden komen. De kinderen hebben behandeling gehad bij F . Deze is inmiddels afgerond."

Klaagster heeft naar aanleiding van het conceptverslag op 21 januari 2015 aan verweerder laten weten ontstemd te zijn over zijn bijdrage. Verweerder heeft na advies van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) aan de Raad laten weten dat hij zijn eerdere bijdrage wenste te herroepen. Hij heeft een aangepaste versie aan de Raad aangeleverd. De Raad heeft de aanpassingen verwerkt in het definitieve verslag, het raadsrapport van 27 januari 2015. Dit heeft een rol gespeeld in een latere procedure omtrent de kinderbeschermingsmaatregel.

In het definitieve verslag, is de verklaring van verweerder als volgt weergegeven:

"Bron: C, huisarts, d.d. 16 december 2014

C is huisarts van beide ouders. Tussen ouders is er sprake van een vechtscheiding. Wat betreft de kinderen geeft de huisarts aan dat moeder aangeeft dat er sprake is geweest van seksueel misbruik. Hiervan beschuldigt zij met name vader. De huisarts geeft aan vader niet goed te kennen, aangezien hij niet vaak op het spreekuur komt. De huisarts geeft aan geen concrete aanwijzingen te hebben om aan te nemen dat de beschuldigingen door moeder, waaronder die van seksueel misbruik, waar zijn. De

politie en kinderartsen zijn betrokken geweest, waarbij niet is vastgesteld dat er seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Bij vader is op zijn verzoek een verwijzing geweest voor een persoonlijkheidsonderzoek. De huisarts weet niet of er nog sprake is van een vertrouwensband tussen vader en de kinderen. De huisarts omschrijft moeder als een fel strijdende vrouw. Hij heeft moeder ooit geadviseerd psychologische hulp te krijgen om beter met de situatie om te gaan. Echter moeder hield dit af. De huisarts geeft aan dat hij zorgen heeft over de kinderen, bij D is PDD-NOS gediagnosticeerd en E heeft grensoverschrijdend, seksualiserend gedrag vertoond. De kinderen hebben behandeling gehad bij F."

Op 7 februari 2015 heeft klaagster schriftelijk aan verweerder laten weten over te willen stappen naar een andere huisarts.

Met ingang van 31 maart 2015 heeft de rechtbank Gelderland een OTS uitgesproken tot 31 maart 2016. Er is tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing (UHP) voor de duur van de OTS van de twee minderjarige kinderen die bij moeder woonden. De kinderen zijn vervolgens op 1 april 2015 uit huis geplaatst.

Op 3 april 2015 heeft klaagster telefonisch contact gehad met een assistente van de praktijk van verweerder. Zij heeft verteld van de UHP en dat het niet goed met de kinderen ging. Ze heeft gevraagd of de huisarts naar de kinderen wilde kijken. De huisarts heeft vernomen van dit telefoontje maar hij was niet op de hoogte van de verblijfplaats van de kinderen.

Later op deze dag heeft een medewerker van G, belast met de gezinsvoogdij over de kinderen, verweerder telefonisch op de hoogte gesteld van de OTS van de kinderen. Verweerder heeft ter sprake gebracht dat klaagster eerder die dag verzocht had om naar de kinderen te kijken omdat het niet goed met hen zou gaan en hij heeft gevraagd naar de toestand van de kinderen. De kinderen zijn nog patient bij verweerder. Zonder toestemming van verweerder is in het "Plan van Aanpak bij aanvang OTS", opgesteld in juli 2015, het volgende opgenomen:

"Moeder is volgens de huisarts, twee dagen na de uithuisplaatsing, bij de huisarts binnengekomen met de mededeling dat hij mee moest naar huis omdat de kinderen een "zwarte" blik in hun ogen hadden."

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij bij het verstrekken van informatie aan de Raad in december 2014 zijn beroepsgeheim jegens haar heeft geschonden. Verweerder heeft bovendien geen objectieve informatie gegeven en zich gebaseerd op oude informatie over de kinderen die hij al sinds april 2013 niet had gezien. Klaagster had uitsluitend toestemming gegeven om informatie over de kinderen op te vragen en niet om gegevens over haarzelf uit te wisselen. Zij heeft geen begeleidende brief gezien zoals is overgelegd. Vader had het conceptverslag al (verspreid) voor verweerder zijn verklaring had aangepast. De Raad had het al gebruikt in het multidisciplinair overleg.

Ook op 3 april 2015 heeft de huisarts, zonder toestemming, niet objectieve informatie doorgegeven aan de gezinsvoogd en de ex-echtgenoot van klaagster.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij, nu er voor het opvragen van informatie toestemming van klaagster bestond, zijn beroepsgeheim niet heeft geschonden. Hij verzoekt die klacht ongegrond te verklaren. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel stelt hij zich toetsbaar op. Hij heeft ingezien dat hij, uit zorg voor het gezin, teveel waardeoordelen heeft gegeven. Na aanpassing van de conceptverklaring zijn deze opmerkingen in het definitieve verslag (grotendeels) verdwenen en ze hebben derhalve geen rol gespeeld in de gerechtelijke procedure. Verweerder heeft hiervoor ook nog zijn verontschuldigingen aangeboden ter zitting. Verweerder heeft zijn werkwijze aangepast. Hij neemt meer tijd, antwoordt uitsluitend op schriftelijke vragen en hij zal zich in de toekomst bij het verschaffen van informatie beperken tot de feitelijkheden. Verweerder heeft op 3 april 2015 gemeend vanuit zijn zorgplicht voor de kinderen, die zijn patienten waren op dat moment, over het telefoontje van de moeder te moeten vertellen aan de gezinsvoogd. Hij heeft vader geen informatie verschaft. Hij heeft geen toestemming gegeven om deze informatie, die hij ten dele ook niet herkent, op te schrijven en weet uit het enkele citaat niet of deze informatie ook daadwerkelijk in een plan staat.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college is van oordeel dat verweerder zijn beroepsgeheim niet heeft geschonden bij het geven van informatie op 16 december 2014, nu de toestemming van klaagster hiervoor niet ontbrak. De - strikt genomen niet vereiste schriftelijke - toestemmingsverklaring welke door klaagster was ondertekend, was toereikend. Dat klaagster voor ondertekening geen informatie zou hebben ontvangen over de reikwijdte van de machtiging is niet aannemelijk. Enerzijds omdat de toestemmingsverklaring op pagina 2 staat waardoor het waarschijnlijk is dat de bijgaande brief op pagina 1 ook door klaagster is gezien en anderzijds omdat het vast gebruik is bij de Raad, zoals ook is vermeld in de rapportage, om vooraf te informeren over een onderzoek en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd. Dat onderzoek strekt zich ook uit tot de gezinssituatie en de ouders worden derhalve in het onderzoek (en bij het inwinnen van informatie) meegenomen. Dit klachtonderdeel zal dan ook als ongegrond worden afgewezen. Overigens verdient het aanbeveling, om ieder misverstand te voorkomen, dat de Raad zich van een op dit punt duidelijker machtiging bedient.

5.3

Verweerder heeft zich bij de gegevensverstrekking in december 2014 echter niet beperkt tot relevante en feitelijke informatie waartoe hij als behandelend arts was gehouden. Opmerkingen als "vechtscheiding", "fel strijdende vrouw", "haar gedrag..hem bijzonder voorkwam", behelzen waardeoordelen en daar waar de huisarts zich afvraagt of moeder "evenwichtig genoeg is" om de kinderen op te voeden ontbreekt de vereiste deskundigheid voor het geven van een dergelijk oordeel. Tenslotte ziet het college niet wat de relevantie is van het "verwonderd" zijn over de instelling van moeder bij de inrichting van haar nieuwe huis. Enkele van deze niet-objectieve oordelen zijn ook in de tweede verklaring blijven staan. De klacht is op dit punt dan ook gegrond.

5.4

De klacht met betrekking tot het zonder toestemming van klaagster verstrekken van informatie aan de gezinsvoogd in april 2015 acht het college ongegrond. Er is op grond van het over en weer verklaarde, slechts vast te stellen dat verweerder de gezinsvoogd heeft verteld dat moeder gebeld had met de praktijk omdat ze bezorgd was over de kinderen en dat verweerder naar het welzijn van de kinderen heeft geinformeerd. Naar het oordeel van het college heeft verweerder hier juist gehandeld. Verweerder kon de door hem gegeven informatie noodzakelijk achten voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en gelet op artikel 7.3.11, lid 4 van de per 1 januari 2015 in werking getreden Jeugdwet behoefde verweerder dan ook niet over toestemming van klaagster te beschikken.

5.5

Nu een klachtonderdeel gegrond is zal het college een maatregel opleggen. Hoewel verweerder niet kon voorkomen dat zijn eerdere verklaring al bekend was geworden heeft hij na de klacht onmiddellijk en op gepaste wijze gereageerd door zich te informeren bij de KNMG en daarop zijn aanvankelijke verklaring te herroepen en te wijzigen. Ten slotte heeft verweerder er, door het aanpassen van zijn werkwijze maar ook overigens, uitdrukkelijk blijk van gegeven inzicht te hebben in de gemaakte fout. Alles bij elkaar kan dan ook worden volstaan met een waarschuwing.

6. DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, en

M.J. Tijkotte , P. Buis en J.M. Komen leden-artsen, in tegenwoordigheid van

mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

6 november 2015 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg