Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZREIN:2015:91

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2015:91

Datum uitspraak: 09-11-2015

Datum publicatie: 09-11-2015

Zaaknummer(s): 1504

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Huisarts wordt ondeugdelijk onderzoek in verband arbeidsongeschiktheid verweten, onkundigheid en het niet begaan zijn met welzijn en gezondheid van haar patient. Beoordeling van arbeidsongeschiktheid binnen detentie is van een andere orde dan buiten detentie. Ongegrond.

Uitspraak: 9 november 2015

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 januari 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

huisarts

destijds werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. drs. P.A. de Zeeuw te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek en de aanvulling daarop

- de dupliek en de aanvulling daarop

- de brief d.d. 10 september 2015 van de gemachtigde van verweerster

- de brieven d.d. 26 augustus en 9 september 2015 van de secretaris aan klager.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 30 september 2015 behandeld. Verweerster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Klager is, ondanks een correcte oproep, niet verschenen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 18 september 2014 werd klager van de Penitentiaire Inrichting [E] overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting te [D], waar verweerster sinds 1 augustus 2014 gedurende een dag in de week werkzaam was als huisarts. Klager heeft al vele jaren een volledige WAO-uitkering. In de PI te [E] hoefde hij van de arts aldaar niet te werken. Kort na aankomst in de PI te [D] heeft verweerster bij klager lichamelijk onderzoek verricht ter beoordeling van de vraag of verweerder in de PI arbeid zou kunnen verrichten. Verweerster kwam tot de conclusie dat er geen belemmeringen waren om (aangepaste) arbeid te verrichten. In de periode daarna heeft verweerster klager meermalen gezien, zonder dat zij lichamelijke belemmeringen kon vinden voor het verrichten van arbeid in de PI. Toen klager op 8 oktober 2014 melding maakte van een psychische component (hij zei dat hij niet tegen drukte kon) heeft verweerster hem verwezen naar een psycholoog. Na overleg met de psycholoog werd besloten klager apart op een cel te plaatsen. Verder heeft verweerster klager toestemming gevraagd zijn huisartsendossier op te vragen, met de bedoeling hem daarna te verwijzen naar het PMO (Penitentiair medisch overleg). Klager heeft deze toestemming niet verleend.

Klager is, ondanks strafmaatregelen, blijven weigeren om arbeid te verrichten, waarna verweerster hem uiteindelijk uit zijn arbeidsplicht heeft ontheven om reden dat de hele procedure bij klager zoveel lichamelijke en psychische klachten gaf dat het niet verantwoord leek dat nog langer te laten voortduren.

De Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming heeft op 17 maart 2015 beslist dat het handelen van verweerster dient te worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van het Besluit Penitentiaire maatregel neergelegde norm.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager heeft al 16 jaar een volledige WAO-uitkering. In de PI in [E] werd hij arbeidsongeschikt verklaard omdat hij daar niet kon werken wegens zijn ziekte en zijn angst voor drukte. Verweerster heeft zijn bloeddruk gemeten en naar hart en longen geluisterd. Een paar dagen later werd klager medegedeeld dat hij arbeidsgeschikt was. Toen klager bleef weigeren om te werken kreeg hij straf waardoor hij extra lichamelijke en ook psychische klachten kreeg.

Klager verwijt verweerster dat zij geen deugdelijk onderzoek heeft verricht en dat zij niet begaan is met het welzijn en de gezondheid van klager. Uit het dossier van klager had zij kunnen opmaken dat klager niet tegen drukte kan. Verweerster negeert ook de keuringsartsen van UWV.

4. Het standpunt van verweerster

De keren dat verweerster klager heeft gezien op haar spreekuur had hij geen lichamelijke klachten. Hij had wel psoriasis, maar dat gaf geen belemmeringen. Hij gaf enkel aan dat hij wel fysieke klachten zou kunnen krijgen als hij binnen de PI aan het werk zou gaan. Gezien de afwezigheid van symptomen was klager naar de mening van verweerster arbeidsgeschikt voor werk in de inrichting. Dit werk moet meer als een bezigheidstherapie worden gezien dan als werk. Vanwege de klachten van klager over spanningen, slapeloosheid en slaapproblemen en omdat hij moeite had met drukte is hij na overleg met de psycholoog op enkele cel geplaatst. Om zijn psychische voorgeschiedenis beter in kaart te brengen heeft verweerster klager verzocht om toestemming te geven zijn medische gegevens op te vragen bij zijn huisarts. Klager heeft dit afgewezen.

Uiteindelijk heeft verweerster klager arbeidsongeschikt verklaard, omdat de hele procedure hem zoveel klachten gaf dat het niet verantwoord leek dit nog langer voort te laten duren.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat binnen detentie het verrichten van arbeid geldt als zinvolle dagbesteding en niet als een manier om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Ook wordt het gezien als een goede voorbereiding voor terugkeer in de samenleving en om structuur aan de dag te geven.

Dit betekent dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid binnen detentie van een heel andere orde is dan de beoordeling van arbeidsongeschiktheid buiten detentie. Het feit dat recht bestaat op een volledige WAO-uitkering betekent dan ook niet dat ook binnen detentie de betrokkene arbeidsongeschikt is. Daarmee staat ook vast dat het verwijt dat verweerster het oordeel van het UWV (met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van klager) heeft genegeerd geen doel treft.

Verder overweegt het college dat de huisarts in een PI vanwege de bijzondere aard van de arbeid binnen de PI in het algemeen in staat en ook bevoegd is om te oordelen over de geschiktheid om arbeid in detentie te verrichten.

Verweerster heeft uit haar eerste anamnese, uit het lichamelijk onderzoek, waartoe ook behoort de waarneming dat klager zich soepel bewoog, alsmede op grond van het haar ter beschikking staande dossier in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat voor klager geen lichamelijke belemmeringen bestonden om (minstens te proberen) enige, zo nodig aangepaste, arbeid in detentie te verrichten.

Dat zij tot dit oordeel is gekomen zonder haar collega in de PI [E] te raadplegen, kan haar niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. In dit verband overweegt het college dat uit het aan verweerster ter beschikking staande dossier over de periode dat klager in de PI te [E] verbleef niet viel op te maken dat haar collega klager arbeidsongeschikt had bevonden. In dat dossier wordt op de datum 26 maart 2014 vermeld dat klager op die dag te kennen gaf dat hij niet wilde werken omdat hij "buiten" arbeidsongeschikt was verklaard, waarop klager was uitgelegd dat werken in detentie niet met werk buiten detentie te vergelijken is. Vervolgens staat als diagnose vermeld: "arbeidsongeschikt???", waarop verder in het dossier niet wordt teruggekomen. Wel staat vast dat klager in de voorgaande PI feitelijk niet heeft gewerkt, maar dat biedt onvoldoende houvast voor het bestaan van een arbeidsongeschiktheidsoordeel door de collega in die PI.

Voorts overweegt het college dat verweerster klager voor de psychische component naar de psycholoog heeft verwezen en hem heeft gewezen op de mogelijkheid van werken in een aangepaste omgeving. Daarmee heeft zij aan deze psychische component voldoende recht gedaan.

Dat verweerster niet begaan is geweest met klager kan het college niet onderschrijven. In dit verband wijst het college er nog op dat verweerster in het belang van het welzijn van klager zich heeft neergelegd bij zijn weigering om arbeid te verrichten.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P. Hoekstra als lid-jurist, C.L.S.M. Stuurman, J.D.M. Schelfhout en H.C.Th. Maassen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

9 november 2015 in aanwezigheid van de secretaris.