Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZRAMS:2015:96

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2015:96

Datum uitspraak: 10-11-2015

Datum publicatie: 10-11-2015

Zaaknummer(s): 2015/039

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster, een bedrijfsarts, dat zij niets deed toen klager tijdens het spreekuur in elkaar zakte met pijn op de borst. De begeleidster van klager heeft uiteindelijk zelf een ambulance gebeld. Klager is door de ambulance afgevoerd. Verweerster betwist dat er sprake was van een levensbedreigende situatie. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag binnengekomen en vervolgens naar dit college doorgestuurde en op 5 februari 2015 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,,

bedrijfsarts,

wonende te D,

werkzaam te E,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. M.M. van Gelderen-Hol, advocaat te Maarssen.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlage;

- de door klager toegezonden aanvullende stukken (ingekomen bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag op 30 december 2014 en 13 januari 2015);

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 20 april 2015 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek.

De klacht is op 29 september 2015 ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Klager heeft de heer F meegebracht als getuige. Verweerster werd bijgestaan door mr. F.J.T van Gelderen, advocaat te Maarssen, kantoorgenoot van mr. M. van Gelderen-Hol.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager, geboren op juni 1973, heeft in maart 2013 een klepsparende aortawortelvervanging ondergaan in het G wegens een acute type A-dissectie. Het postoperatief beloop werd gecompliceerd door onder andere een compartimentsyndroom van het linkerbeen, waarvoor klager meerdere operatieve ingegrepen en behandelingen heeft ondergaan. Sinds maart 2013 heeft klager verzuimd voor zijn werkzaamheden.

2.2. Tussen juli 2013 en januari 2014 is klager begonnen met re-integreren in gedoseerd passend werk, opbouwend tot maximaal tien uur per week. In december 2013 is een niet-significante stenose gevonden, waarvoor klager medicatie heeft gekregen. In januari 2014 is de re-integratie in overleg met de cardioloog gestaakt, vanwege hartkloppingen en black-outs.

2.3. Tussen februari en juli 2014 heeft hartrevalidatie plaatsgevonden in het H, inclusief psychologische begeleiding. Daarna hebben de (toenmalige) bedrijfsarts en verzekeringsarts van het I geoordeeld dat de belastbaarheid in werk in korte tijd toe zal kunnen nemen.

2.4. In september 2014 heeft verweerster, die als bedrijfsarts werkzaam is bij arbodienst J, de integratiebegeleiding van klager overgenomen van haar voorganger. Verweerster komt na dossierstudie en een eerste spreekuur met klager, evenals de eerdere bedrijfsarts, tot de conclusie dat de belastbaarheid van klager zal kunnen toenemen. Verweerster achtte een specialistische behandeling bij verwerking van rouw en traumatische ervaringen nodig, eventueel met aanvullende training bij werkhervatting. Verweerster vroeg in dit kader - via klager - op 2 oktober 2014 informatie op bij behandelaren van klager.

2.5. Op 10 november 2014 was een (lang) spreekuur bij verweerster ingepland ter voorbereiding van de WIA-aanvraag. Klager kwam samen met zijn oom F op het spreekuur. Verweerster deelde tijdens dit gesprek aan klager haar conclusie mee dat zij mogelijkheden zag voor re-integratie. Klager is tijdens het gesprek onwel geworden en door een ambulance meegenomen uit de spreekkamer van verweerster. In het ritverslag van de ambulance staat hierover:

"(...) Past: dissectie ok 13-03-2013. af en toe hart op hol, soms hvs; Event: hr. Zat in een lastig gesprek met bedrijfsarts. Dit liep erg stroef. nhr kreeg last van palpitaties en gaf dit aan. Echter werd hierop niet ingegaan door de art.hr. nam extra selokeen, voelde zich angstig en slap bij onze aankomst, hr. ligt op de grond, hyperventilerend, op de behandeltafel geholpen. hr. is qua ademhaling goed te corrigeren, heeft geen SVT (meer). Ecg wel wat anders dan doorsnee. Gezien verleden even mee vor checkup. Overigens heeft hij geen klachten van pijn op de borst. Soort ongeval (overig);

(...)"

Klager is meegenomen naar het K, alwaar hij werd onderzocht op de afdeling cardiologie.

2.6. In het verslag van de spoedeisende hulp (SEH) van 10 november 2014 staat onder meer:

"(...)

Lichamelijk onderzoek : Niet zieke, niet pijnlijke, niet dysnoeische man

Pols: 81 p/min, Tensie 162/74 mm/Hg, (..) SaO2:98%

HH: geen gestuwde halsvenen

Thorax: st na sternotomie

Cor: S1s2 geen souffles

Pulm: VAG geen bijgeluiden

Abd: slank, NP, WT, soepel, geen drukpijn

Extr: bdz slank

Aanvullend onderzoek ECG: SR 80 bpm reg, intermediaire hartas, normale geleidingstijden, geen ST-afw, normale repolarisatie. Geen eerder ECG ter vergelijking. Conclusie: normaal ECG.

(...)

Differtiaal Diagnose Hartritmestoornis: AF?

Hyperventilatie syndroom

Werkdiagnose Palpitaties eci

Behandeling (...), Cardioloog

- Geruststelling

- Poliklinisch controle 4-6 weken, voorafgaand Holter

(...)"

3. De klacht en het standpunt van klager

3.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet te helpen terwijl hij op de grond lag in haar spreekkamer. Zij heeft niet geluisterd naar zijn signalen, heeft geweigerd zelf de ambulance te bellen en werd boos op de begeleider van klager, toen deze wel de ambulance belde. Dit alles terwijl klager een angstige patient is met onder andere een aortaboogscheur thoracaal met operatief prothese, hartinfarct, herseninfarct en nierfalen.

3.2. Ter toelichting stelt klager dat verweerster tijdens het gesprek van 10 november 2014 `prikkelende' vragen aan hem stelde en daarbij suggereerde dat hij niet wilde werken, hetgeen volgens klager geenszins het geval is. Klager voelde hierdoor zijn hartslag stijgen en hij gaf aan dat hij even rust nodig had. Verweerster ging desondanks door met vragen stellen. Klager is naar de behandeltafel gelopen en is daar op gaan liggen. Verweerster heeft volgens klager toen tegen hem gezegd dat hij beter naar zijn huisarts kon gaan. Klager stelt dat hij daarna is opgestaan en op de grond is gevallen. Zijn oom heeft water gehaald en medicijnen gepakt en de ambulance gebeld. Klager had op dat moment het gevoel dat hij dood ging. Zijn hart bonkte en zijn hele lichaam tintelde. Verweerster hielp hem helemaal niet. Zijn oom heeft een foto van deze situatie gemaakt, waarop te zien is dat klager op de grond ligt en verweerster achter haar bureau zit. Door de hectiek zijn collega's van verweerster erbij gekomen. De ambulance heeft klager vervolgens meegenomen naar het ziekenhuis. Volgens de cardioloog kan klager een hartritmestoornis hebben gehad. Klager heeft tevens een klacht ingediend over verweerster bij J. Verweerster heeft hierna geen contact meer met klager opgenomen en ook niet haar excuses aangeboden, aldus steeds klager.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1. Ter beoordeling staat of verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht en - binnen dat kader -meer in het bijzonder of door verweerster aan klager wel voldoende bijstand is verleend in de door hem gestelde noodsituatie.

5.2. Verweerster heeft aangevoerd dat er volgens haar geen sprake was van een levensbedreigende situatie, maar dat klager last had van stress en hyperventilatie. Zij heeft dit zo ingeschat mede op basis van haar ervaring als arts op de eerste hulp. Verweerster stelt klagers pols beiderzijds te hebben gevoeld en verder te hebben gelet op de kleur van zijn gelaat - die goed bleef - en de ademhalingsfrequentie, die hoog was. Hij gaf daarbij aan tintelingen te ervaren in de handen en rond de mond. Klager had geen pijn op de borst, en de pols was beiderzijds goed gevuld zodat zij de mogelijkheid van een aneurysma heeft verworpen. Klager bleef ook aanspreekbaar. Tevens wist zij uit het dossier dat klager bekend was met hartkloppingen en catastrofale gedachten in stressvolle situaties. Omdat er volgens haar geen levensbedreigende situatie was, heeft verweerster besloten geen ambulance te bellen, maar is zij op zoek gegaan naar een collega om een niet-spoedinterventie aan te vragen. In de spreekkamer was geen telefoon, zodat zij de kamer moest verlaten. Toen zij terugkwam had de oom van klager de ambulance al gebeld.

5.3. Verweerster betwist verder dat zij de signalen van klager heeft genegeerd. Zij voert aan het gesprek over de WIA-aanvraag onderbroken te hebben om klager gerust te stellen. Vervolgens heeft zij besloten wat afstand te nemen, omdat zij merkte dat haar aanwezigheid meer onrust bij klager veroorzaakte. Verweerster betwist dat ze klager de kamer heeft willen uitsturen. Volgens verweerster heeft ze voorgesteld samen naar buiten te gaan om de aanval te doorbreken. Wel heeft ze de oom gevraagd de behandelkamer te verlaten, omdat zijn aanwezigheid voor extra onrust bij klager zorgde. Verweerster heeft toegelicht dat zij daarbij in eerste plaats als arts heeft gehandeld en rustig is gebleven om niet meer onrust te veroorzaken en de mogelijkheden af te wegen. De reden dat zij op de door de oom van klager gemaakte foto achter haar bureau zit en naar haar handen kijkt, heeft te maken met het feit dat zij zich geintimideerd voelde door het handelen van de oom van klager op dat moment.

5.4. Verweerster betwist ten slotte dat klager door haar toedoen een traumatische ervaring heeft meegemaakt. Klager loopt in stressvolle situaties het risico aanvallen te krijgen. Klager heeft hiervoor specialistische behandeling nodig. Het was uiteraard niet het doel van verweerster om stress te veroorzaken bij klager, maar zij kon dit ook niet helemaal voorkomen, gelet op haar voor klager kennelijk onwelgevallige boodschap. Het was die dag de laatste dag dat de gegevens voor de WIA konden worden ingevuld en het verdiende volgens verweerster de voorkeur dat zij dit op die dag in overleg met klager deed.

5.5. Klager heeft ter zitting nog verklaard dat het weliswaar juist is dat verweerster zijn pols heeft gevoeld, maar dit was volgens hem pas vlak voordat de ambulance arriveerde. Klager blijft van mening dat verweerster hem had moeten kalmeren en hem zijn medicijnen had moeten geven. Klager voelt zich onmenselijk behandeld door verweerster en wil voorkomen dat dit iemand anders ook overkomt.

5.6. Het college overweegt als volgt.

Het verhaal van klager over wat zich precies heeft afgespeeld in de behandelkamer staat op veel punten recht tegenover het verhaal van verweerster hierover. Uitgaande echter van hetgeen verweerster ten tijde van of vlak na het voorval heeft waargenomen, de punten waarop de verhalen van partijen wel overeenstemmen, het ritverslag van de ambulance en het verslag van de spoedeisende hulp, is aannemelijk geworden dat verweerster de situatie terecht als niet levensbedreigend heeft ingeschat en voorts adequaat en weloverwogen heeft gehandeld. Zij heeft er bewust voor gekozen op sommige momenten afstand van klager te nemen (hetgeen door klager kennelijk is ervaren als `onmenselijk') en een afwachtende houding aan te nemen. Zij heeft klager daarbij echter wel steeds in de gaten gehouden en heeft tenminste eenmaal de pols van klager gevoeld en ook vragen aan hem gesteld (onder andere of hij pijn in de borst had). Daarbij heeft ze te maken gehad met de nadrukkelijke aanwezigheid van de oom van klager, die de situatie veel ernstiger inschatte, vond dat verweerster onvoldoende deed en gedrag jegens haar vertoonde, dat zij als intimiderend heeft ervaren, ondermeer door een foto te maken tijdens deze voor klager en verweerster onaangename situatie. Al met al is het college van oordeel dat verweerster onder moeilijke omstandigheden de juiste keuzes heeft gemaakt en zo zorgvuldig mogelijk heeft gehandeld. Het college hecht er in dit verband aan om op te merken het kwalijk te vinden dat verweerster in haar werkkamer kennelijk niet de beschikking had over een vaste telefoonaansluiting en een bloeddrukmeter.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege:

wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 29 september 2015 door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

P.G.J. Koch, J.C. van der Molen en dr. A.N.H. Weel, leden-arts,

mr. A.M. Koene, lid-jurist,

mr. C. Neve, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 10 november 2015 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. E.A. Messer, voorzitter

w.g. C. Neve, secretaris