Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2015:300

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:300

Datum uitspraak: 10-11-2015

Datum publicatie: 10-11-2015

Zaaknummer(s): C2015.127

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde in eerste aanleg afgewezen. Het dossier bevatgeen concrete aanwijzingen die de veronderstellingen van klager over de overlijdensoorzaken van zijn vader en zijn wantrouwen ter zake rechtvaardigen. Beroep verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.127 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

Tegen

C., specialist ouderengeneeskunde, destijds werkzaam te B.,

verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. C.A. Jonkers, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A.-hierna klager-heeft op 15 september 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen specialist ouderengeneeskunde C.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 januari 2015, onder nummer 14/318 heeft dat College de klacht (in alle onderdelen) afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Nadien is een brief van klager van 18 juni 2015 aan het dossier toegevoegd.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.126 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 oktober 2015, waar zijn verschenen de arts en de arts in de zaak C2015.126, bijgestaan door hun beider gemachtigde.

De zaak is van de zijde van de arts kort toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager is de zoon van de heer A., geboren in 1930 (hierna: de patient). De patient is na een doorgemaakt lacunair infarct in de rechter hemisfeer op 28 september 2012 ter revalidatie opgenomen op locatie `D.' van de zorginstelling Stichting E. te B.. Op 8 oktober 2012 is de patient aldaar overleden.

2.2. Verweerster is als specialist ouderengeneeskunde werkzaam bij E. en was werkzaam op de `D.'. In 2012 was verweerster als arts in opleiding tot specialist ouderengeneeskunde werkzaam op locatie Overvecht.

Van 6 oktober 2012 tot zondagochtend 7 oktober 2012 had zij oproep- / bereikbaarheidsdienst. Verweerster was telefonisch bereikbaar voor vragen van het verzorgend personeel en

- zo nodig - zou zij naar het verpleegtehuis toe kunnen komen.

2.3. Op 6 oktober 2012 heeft de patient tot driemaal toe zijn sonde eruit getrokken. Een verpleegkundige heeft verweerster over het terugplaatsen van de sonde geraadpleegd. Verweerster heeft de verzorgende opgedragen de sonde niet terug te plaatsen en over te gaan op volledige intake. In het zorgdossier is daarover het volgende genoteerd, voor zover hier van belang:

`(..)

02-10-2012

Rapporteur: F.

(Specialist Ouderengeneeskunde)

(..)

Tav sondevoeding:

Dhr krijgt sondevoeding via neus/maag sonde. dit wordt per portie toegediend. Daarnaast 3 keer daags 10 happen verdikte vloeibare voeding (appelmoes,yoghurt,vla) eten. Logo 2/10: dhr mag dik koud vloeibaar eten; uitbreiden. Dhr heeft in de ochtend zijn neussonde eruit gehaald. Hij wil deze niet meer in hebben. (..)

Overleg logopediste: dhr. mag inderdaad voorzichtig uitbreiden met voeding, maar dit moet gecontroleerd gaan. Zijn slik is nog niet voldoende om enkel per os beleid te voeren. Hij zal dus nog bijgevoed moeten worden middels sondevoeding. Als dhr. enkel per os beleid voert, heeft hij een verhoogd risico op aspiratie etc. Logopediste heeft dit ook zo met dhr. besproken en hij leek dat te begrijpen. (..)

Dhr. vertelt graag water te drinken. (..) Dhr. mag nu kleine porties dik vloeibaar eten. Als dit goed gaat zal de logopediste dit verder uitbreiden. Dit heeft tijd nodig.

(..)

06-10-2012

Rapporteur: C.

(..)

overleg vp.

dhr heeft nu tot 3x toe sonde uitgetrokken, weigert terugplaatsing.

afgelopen week veel overleg geweest tussen arts, logo en dietiste tav afbouw sondevoeding. In principe wordt gedacht dat dhr nog onvoldoende orale intake heeft voor volwaardige voeding. vp vertelt dat dhr nu ook al veel oraal eet. wil dit erg graag. ondanks advies terughoudend te zijn. komende week besluit wel/geen sonde. gezien heftige verzet uitlaten van sonde nu accoord. maandag deze beslissing iom logo en dietiste evt heroverwegen. Dit ook aan dhr vertellen.

VP:graag vocht en voedingslijst bijhouden. (..)'".

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

"3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in, naar het college begrijpt, dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens de patient behoorde te betrachten door :

1. ten onrechte geen sonde / infuus bij de patient aan te brengen terwijl verweerster wist dat de patient onvoldoende intake had;

2. patient na 6 oktober 2012 niet meer te onderzoeken en dus onvoldoende zorg en aandacht aan hem te geven;

3. de patient water te geven terwijl uit het zorgdossier duidelijk blijkt dat patient alleen verdikte vloeistoffen mocht krijgen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan".

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

"5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt. Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk te beoordelen.

5.2 De kern van het verwijt is dat verweerster patient onvoldoende zorg heeft gegeven op en na 6 oktober 2012, ondermeer door geen infuus bij hem in te brengen terwijl duidelijk was dat patient onvoldoende intake had. Het college volgt klager niet in zijn stellingen. Uit hetgeen op 4 en 6 oktober 2012 in het medisch dossier van patient is genoteerd blijkt dat patient zelf zijn sonde (tot drie keer toe) heeft verwijderd en in het medisch dossier van patient vindt het college geen aanknopingspunten dat de patient niet wilsbekwaam zou zijn. De patient heeft dus naar zijn eigen wens gehandeld. Het college is van oordeel dat in dit licht de keuze van verweerster om de sonde niet onder dwang in te brengen bij patient valt te billijken,mede gelet op het risico van aspiratie en het beschikbaar zijn van een alternatief, te weten `dik vloeibare' vloeistof. Uit de notities van een collega van verweerster op 2 oktober 2012 blijkt namelijk dat de patient `dik vloeibare' vloeistof innam.

5.3. Wat betreft de vraag of patient voldoende intake had, volgt het college verweerster in haar stelling dat de orale intake in het bewuste weekend van 1600 ml en 1700 ml voldeed, in het licht van de reguliere intake van 2100 ml per dag en het beoogde evaluatiemoment op korte termijn. Evenmin blijkt uit het medisch dossier dat verweerster bevreesd diende te zijn voor dehydratatie. De keuze om over te gaan op volledige orale intake heeft verweerster voldoende aandacht gegeven. Verweerster heeft de verzorgenden verzocht de vocht- en voedingslijsten goed bij te houden en het evaluatiemoment heeft zij laten vervroegen naar de eerstvolgende maandag. Het college vindt evenmin aanknopingspunten voor de stelling dat verweerster is overgegaan tot het volledig verstrekken van `vloeibaar' eten in plaats van dik vloeibaar eten. Weliswaar is voorstelbaar dat klager de woorden `aqua, kraanwater' bevreemdt maar verweerster heeft daarover aangevoerd dat dat voor de inname van vocht een standaard wijze van noteren is. Het college acht dit een plausibele verklaring. Klachtonderdelen 1 en 3 zijn ongegrond.

5.4. De bereikbaarheidsdienst van verweerster liep tot zondagochtend 7 oktober 2012 en na afloop van haar dienst was zij niet meer bij de zorg voor de patient betrokken. Het verwijt dat verweerster geen zorg heeft verleend na 6 oktober 2012 treft dan ook geen doel. Voor zover het verwijt ook ziet op de wijze waarop verweerster de zorg in haar afwezigheid heeft laten monitoren, treft ook dat geen doel. Verweerster mocht vertrouwen op de signaleringsfunctie van het verzorgend personeel dat daartoe is opgeleid. Hiaten in de signaleringsfunctie zijn overigens gesteld noch gebleken. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van klager in zijn beroep en subsidiair tot verwerping daarvan.

4.3 Anders dan de arts aanvoert, is voldoende duidelijk wat de bezwaren van klager tegen de bestreden beslissing zijn. Klager kan dan ook in zijn beroep worden ontvangen.

4.4 Het beroepschrift geeft blijk van wantrouwen van klager jegens de arts over de gang van zaken rond het overlijden van zijn vader. Voor de veronderstellingen van klager over mogelijke overlijdensoorzaken zijn in het dossier echter geen concrete aanknopingspunten te vinden. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van de arts is op geen enkele wijze gebleken.

4.5 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot het geven van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud en mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. A.A. Keizer en drs. P.J. Schimmel, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2015.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.