Tuchtrecht | Onvoldoende informatie | ECLI:NL:TGZRZWO:2015:92

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2015:92

Datum uitspraak: 13-11-2015

Datum publicatie: 13-11-2015

Zaaknummer(s): 228/2014

Onderwerp: Onvoldoende informatie

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager beklaagt zich erover dat verweerder geen behandelplan heeft opgesteld en dat niet met klager heeft besproken. Hoewel het dossier te wensen overlaat qua duidelijkheid is het college van oordeel dat uit het verhandelde ter zitting in samenhang met stukken uit het dossier voldoende is komen vast te staan dat er een behandelplan was en dat dat met klager is besproken. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 13 november 2015 naar aanleiding van de op 25 november 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

bijgestaan door mr. J.A. Heeren, verbonden aan Smeets advocaten te Haarlem,

k l a g e r

-tegen-

C, psychiater, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.M.H. Mook, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden, ter zitting bijgestaan door een collega van mr. Mook, mr. A.E. Diepersloot,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 26 mei 2015 gehouden vooronderzoek;

- brief van klager met bijlagen, gedateerd 16 september 2015;

- brief van klager met bijlagen, gedateerd 18 september 2015.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 2 oktober 2015, waar klager en verweerder, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen. Ter zitting is tegelijkertijd de klacht tegen psychiater E (nummer 229/2014) behandeld. In die klacht wordt separaat uitspraak gedaan.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder was in de periode eind februari 2013 tot 1 november 2014 als freelance psychiater werkzaam bij D, in F. Klager was daar opgenomen in het kader van een artikel 37 Sr procedure. Verweerder zag klager voor het eerst op 11 juni 2014. En voor het laatst op 22 oktober 2014. In totaal heeft verweerder klager (ongeveer) acht keer gezien.

Voorafgaand aan de verplichte opname van klager in F, is in het kader van de strafrechtelijke procedure tegen klager een rapportage opgemaakt door het Nederlandse Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Met de in die rapportage vermelde diagnose kon en kan klager zich niet verenigen.

Blijkens het verslag van het opnamegesprek op 11 juni 2014 heeft verweerder voorgesteld om samen met klager de NIFP-rapporten te lezen en vandaar uit vervolgstappen te bepalen. Verweerder zag klager vervolgens op 18 juni 2014. Verweerder heeft toen met klager gesproken over een diagnostisch traject. Er zou een (breed opgezet) psychologisch onderzoek moeten komen, zoals door klager ook bij brief van 1 juni 2014 was verzocht, in welke brief hij ook om het afnemen van heteroanamnese bij vijf, met name genoemde betrokkenen, heeft verzocht.

Verweerder heeft in het hiervoor genoemde gesprek aangegeven dat het psychologisch onderzoek in verband met de op handen zijnde vakantieperiode niet klaar zou zijn voor de eerste behandelplanbespreking. Er zou daarom gestart worden met activiteiten en observaties.

Het eerste behandelplan is gedateerd op 21 juni 2014.

Op 29 juli 2014 was de eerste behandelplanbespreking. Daarbij waren aanwezig: de behandelcooerdinator (G), verweerder, klager en een verpleegkundige. Het behandelplan is toen met klager besproken. Klager heeft bij e-mail van 30 juli 2014 als reactie op de behandelevaluatie laten weten nergens meer aan mee te willen werken totdat de rechter een uitspraak had gedaan over het NIFP onderzoek en rapport.

De bespreking van 29 juli 2014 heeft geleid tot een verslaglegging van het behandelplan op 1 augustus 2014.

Vervolgens heeft verweerder klager een brief gestuurd op 8 augustus 2014. Daarin is onder meer vastgelegd wat het behandelplan is, te weten onderzoek bestaande uit gesprekken met klager, zijn zoon, psychologisch onderzoek en observaties. Voorts schrijft verweerder: 'In de laatste BE [behandel evaluatie, college] heb ik dat ook weer uitgelegd (zoals ook al bij het opnamegesprek)". Voorts staat in de brief van 8 augustus 2014 genoteerd dat klager niet wenst mee te werken en geen toestemming geeft met anderen over hem te spreken en dat, nu klager nergens aan wenste mee te werken in afwachting van een vonnis van de rechter over het NIFP-rapport, alles op FPA F stil lag.

Op 17 oktober 2014 heeft klager onderhavige klacht ingediend.

Op 22 oktober 2014 heeft verweerder klager weer gesproken. Hij heeft klager toen uitgelegd dat hij, vanwege zijn vertrek, op verzoek van de opvolgend psychiater een voorlopige diagnose heeft gesteld. Blijkens de notitie in het dossier gaf klager aan de voorlopige conclusie niet te willen horen. Klager wilde dit niet nader toelichten. Klager sprak wel zijn algehele wantrouwen naar verweerder uit hetgeen erop neer kwam dat hij meende dat verweerder altijd bevooroordeeld is geweest. Klager wees tevens een afscheidsgesprek af. Op 23 oktober 2014 heeft verweerder in het kader van de overdracht aan zijn opvolger (wederom) een behandelplan opgesteld dat (nagenoeg) gelijkluidend is aan het behandelplan van 21 juni 2014.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager heeft zijn uitgebreide klachten meermaals gewijzigd. Ter zitting hebben klager en diens gemachtigde nadrukkelijk laten weten dat de klacht beperkt wordt tot waar het klager in de kern om gaat, namelijk dat verweerder geen behandelplan heeft opgesteld en dat niet met klager heeft besproken.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Verweerder heeft zich ingespannen om (een) nadere psychodiagnostiek te laten plaatsvinden. Voor het daartoe beoogde psychologisch onderzoek was de medewerking van klager noodzakelijk en die kwam in augustus 2014. Het een en ander is door verweerder voor klager op papier gezet in de brief van 8 augustus 2014. Om logistieke redenen liet het onderzoek op zich wachten. Verweerder heeft zich diverse malen

ingespannen om dit onderzoek te laten plaatsvinden. Verweerder kan dan ook niet verweten worden dat er geen medewerking is verleend aan een nader onderzoek/ analyse. Voor de behandelend psychiater is het niet per se nodig om overleg te hebben met andere artsen en of behandelaren alvorens tot een diagnose en behandelplan te komen. Het eerste behandelplan is uitgebreid met klager besproken en ook aan de actualisering ervan zijn gesprekken met onder meer verweerder vooraf gegaan. Hoe de bespreking van het behandelplan van oktober 2014 is gegaan ligt buiten het zicht van verweerder omdat dat na zijn vertrek plaats vond. Hierover kan hem geen verwijt gemaakt worden.

Verweerder meent dat hij met zorgvuldigheid en geheel volgens de hem ter beschikking staande middelen heeft gehandeld. Hij heeft zich naar eer en geweten ingespannen om de behandeling van klager in goede banen te leiden en zo mogelijk bij te sturen. Hij is dan ook van mening dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Klager heeft aanvankelijk meerdere klachtonderdelen geformuleerd, welke vervolgens zijn verwoord in het proces-verbaal van het gehouden vooronderzoek. Nu klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, ter zitting zijn klacht heeft gecomprimeerd tot een klacht, die de kern van zijn ongenoegen zou betreffen, te weten dat verweerder geen behandelplan heeft opgesteld en dat niet met klager heeft besproken, zal het college die aldus geformuleerde klacht bij de beoordeling tot uitgangspunt nemen.

5.2

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Het dossier dat D ten behoeve van het verweer van verweerder aan hem ter beschikking heeft gesteld is een nagenoeg niet te volgen verzameling van ongedateerde of onjuist gedateerde verslagen, rapportages, etc.

Met veel moeite heeft het college door een en ander ter zitting te bespreken enige relevante reconstructie kunnen maken. De verslaglegging had beter gekund, doch dat is geen klachtonderdeel.

5.4

Ter zitting heeft klager verklaard dat hij zich kan herinneren dat er eind juli 2014 een gesprek heeft plaatsgevonden waarbij hij en drie anderen, waaronder verweerder en behandelcooerdinator G, aanwezig waren. Uit het verhandelde ter zitting in samenhang met het behandelplan van 23 juni 2014, van 1 augustus 2014 en de brief van 8 augustus 2014 is voldoende komen vast te staan dat tijdens die bespreking het behandelplan is besproken. Ook blijkt uit de brief van 8 augustus 2014 dat verweerder reeds tijdens het opnamegesprek heeft besproken wat het behandelplan was, namelijk, mede gelet op de betwisting door klager van de juistheid van het NIFP-rapport, het opstarten van onder meer een psychologisch onderzoek. Ook de brief van 8 augustus 2014 van verweerder aan klager, welke klager heeft ontvangen en die tot een gesprek tussen klager en verweerder heeft geleid, kan als een behandelplan worden aangemerkt. In zoverre is dat plan ook aan klager ter beschikking gesteld en door hem ontvangen.

5.5

Het opstarten van het psychologisch onderzoek heeft (te) lang geduurd. Dat hangt enerzijds samen met de vakantieperiode, zoals door verweerder tijdig aan klager is medegedeeld en vervolgens door de weigerachtige houding van klager. Dat valt verweerder niet te verwijten nu verweerder alles in het werk heeft gesteld om met het onderzoek een aanvang te maken.

5.6

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de klacht als ongegrond te worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door mr. E.W. de Groot, voorzitter, prof. dr. R.J. Verkes en

dr. M.H. Braakman, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2015 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.