Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2015:323

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:323

Datum uitspraak: 24-11-2015

Datum publicatie: 25-11-2015

Zaaknummer(s): c2015.006

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen orthopeed. In hoger beroep verwijt klaagster de orthopeed dat hij geen goede nazorg heeft verleend na de operatie waardoor zij, drie jaar na dato, nog steeds slecht loopt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen, het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

--------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.006 van:

A., wonende te B.,

appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., orthopeed, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.M. Aantjes-Hubers, advocaat te Rotterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 19 maart 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te 's Gravenhage tegen C. - hierna de orthopeed - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 september 2014, onder nummer 2014-071 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Van de zijde van de orthopeed is een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 oktober 2015, waar zijn verschenen klaagster en de orthopeed, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van de orthopeed heeft de standpunten toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

2.1 Klaagster heeft op 2 oktober 2012 in het D. ziekenhuis te B. een meniscusoperatie aan haar rechterknie ondergaan. Verweerder heeft deze ingreep uitgevoerd.

2.2 Op 18 oktober 2012 vond een eerste controle-afspraak bij verweerder plaats.

2.3 Op 14 januari 2013 heeft klaagster de praktijk van haar huisarts bezocht, vanwege klachten aan de linkerkant van haar lichaam. De waarnemend arts heeft telefonisch contact opgenomen met verweerder. Afgesproken werd dat klaagster de volgende dag bij verweerder langs zou gaan.

2.4 Op 15 januari 2013 heeft klaagster verweerder op de polikliniek bezocht. Na dit consult is klaagster niet meer door verweerder ter controle gezien.

2.5 In het kader van een second opinion heeft klaagster tweemaal een andere orthopeed geconsulteerd, in september 2013 en in november 2013.

2.6 Op 15 november 2013 heeft klaagster een klacht ingediend bij het D. ziekenhuis. Op 29 januari 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, verweerder en de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis.

2.7 Klaagster ondervindt tot op heden klachten en is nog steeds niet hersteld.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat:

- zij door zijn ingreep last heeft gehad van de narcose en zich beroerd heeft gevoeld;

- hij na de operatie geen goede nazorg heeft gegeven (bv. geen krukken noch fysiotherapie geadviseerd), waardoor klaagster tot op heden nog steeds veel last heeft van haar knie en niet meer haar werkzaamheden kan uitoefenen;

- hij klaagster onheus heeft bejegend en haar klachten niet serieus heeft genomen, onder meer door tijdens een telefoongesprek met de waarnemend huisarts op 14 januari 2013 klaagster heeft uitgelachen en zich aldus onprofessioneel en respectloos te gedragen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 In haar repliek heeft klaagster een aanbod gedaan om getuigen aan te leveren. Al deze personen kunnen volgens haar verklaren dat klaagster nog steeds niet is hersteld. Naar het oordeel van het College staat dit niet ter discussie, zodat het aanbod reeds daarom niet zal worden aanvaard.

5.2 De vraag die in de onderhavige tuchtprocedure aan de orde is, is of verweerder bij het behandelen van klaagster (het uitvoeren van de meniscusoperatie en het (aan)bieden van nazorg) binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Na bestudering van alle overlegde stukken, waaronder ook het medisch dossier, oordeelt het College als volgt.

5.3 De diagnose en de operatie indicatie zijn juist geweest. De operatie zelf is op 2 oktober 2012 op juiste wijze (lege artis) door verweerder uitgevoerd en blijkens zijn operatieverslag zijn er geen complicaties opgetreden. De meniscusoperatie heeft niet langer geduurd dan gebruikelijk is. Er is bij klaagster dan ook geen sprake geweest van een langere narcose. Voor zover klaagster na afloop van de ingreep last heeft gehad van de narcose, kan dit verweerder niet (tuchtrechtelijk) worden verweten. Het eerste klachtonderdeel dient dan ook te worden afgewezen.

5.4 Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder na de operatie geen goede nazorg heeft gegeven.

Geconstateerd wordt dat de verklaring van klaagster met betrekking tot de feitelijke gang van zaken rondom en na de operatie op veel punten loodrecht staat op die van verweerder. In het elektronische (medische) dossier is echter het verloop van voor en na de operatie vastgelegd waaruit de bevestiging van de lezing van verweerder is af te leiden. Nu er geen reden is om aan de inhoud daarvan te twijfelen, wordt dit bij de beoordeling van de onderhavige zaak als uitgangspunt genomen.

Na afloop van de operatie werd klaagster meteen op de hoogte gesteld van een mogelijk lange nasleep. Vast staat dat klaagster door verweerder op 18 oktober 2012 en op 15 januari 2013 voor controle is gezien. Het College beschikt niet over aanwijzingen dat er toen geen goede nazorg is geboden door verweerder.

Uit het elektronische dossier en uit de brief van verweerder aan de huisarts moet worden afgeleid dat het in oktober 2012 redelijk goed ging met klaagster en dat verweerder tijdens die eerste controle-afspraak uitgebreide uitleg over het herstelproces, leefregels en adviezen heeft gegeven. Bovendien werd ingeval van aanhoudende klachten een controle afgesproken na twee maanden.

Verweerder heeft in zijn verweer gemotiveerd beargumenteerd waarom hij toen - en in het algemeen bij een eerste consult na een normaal verlopende arthroscopische menisectomie - klaagster niet lichamelijk heeft onderzocht. Bij navraag bij klaagster bleek immers geen sprake te zijn van wondproductie van vocht, bloed of pus. Dit laatste is niet betwist door klaagster.

Tijdens het tweede controle consult op 15 januari 2013 heeft verweerder wel lichamelijk onderzoek verricht, waarbij geen afwijkingen en/of bijzonderheden werden geconstateerd. Naar aanleiding van dit consult heeft verweerder klaagster geadviseerd om fysiotherapie te starten ter bevordering van het herstel. Daarnaast werd geadviseerd om een controle-afspraak te maken voor een maand later, maar die afspraak heeft klaagster nooit gemaakt.

Verweerder heeft aan klaagster geadviseerd om geen krukken te gebruiken, om zo een normaal gebruik van de knie zo goed en snel mogelijk te stimuleren waardoor het herstelproces wordt bevorderd. Dit advies was juist. Na een meniscusoperatie zijn krukken medisch gezien niet nodig. Krukken worden alleen gebruikt als ondersteuning van de balans, om bij onzekerheid van de patient een val te voorkomen. Daarnaast wordt het starten van fysiotherapie ook zeker niet standaard voorgeschreven meteen na een meniscusoperatie. Patienten dienen wel uitleg te krijgen o.a. over hoe zij het geopereerde kniegewricht moeten gebruiken. Aangenomen kan worden dat dit door verweerder is gedaan tijdens de eerste controle-afspraak.

Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, komt het College tot het oordeel dat de aan klaagster aangeboden nazorg in overeenstemming is met de gebruikelijke gang van zaken en de geldende richtlijnen binnen de beroepsgroep in het kader van een meniscusoperatie. Ook het tweede klachtonderdeel dient derhalve te worden afgewezen.

5.5 Het derde klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder klaagster tijdens een telefoongesprek op onheuse wijze heeft bejegend en haar klachten niet serieus heeft genomen.

Verweerder heeft betwist klaagster te hebben uitgelachen tijdens het bewuste telefoongesprek op 14 januari 2013 tussen verweerder en de waarnemend huisarts van klaagster. Dit is volgens verweerder ook niet de wijze waarop hij met zijn patienten om gaat.

Nu dit verwijt door klaagster niet verder is onderbouwd, komt dit klachtonderdeel niet vast te staan en dient dit te worden verworpen.

5.6 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster, zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege, het tweede onderdeel van haar klacht herhaald. Klaagster heeft de gronden van haar hoger beroep voldoende toegelicht. Zij stelt dat de orthopeed haar na de operatie geen goede nazorg heeft gegeven waardoor klaagster ook nu, ruim drie jaar na de meniscusoperatie, nog steeds last heeft van haar knie. In dat kader brengt zij ook naar voren dat de stellingen van de orthopeed gelogen en verzonnen zijn.

4.2 De orthopeed heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Uit de stukken en uit hetgeen naar voren is gebracht tijdens de mondelinge behandeling leidt het Centraal Tuchtcollege het volgende af. De orthopeed heeft een standaard meniscusoperatie bij klaagster uitgevoerd. Tijdens de ingreep werd bevestigd, dat er sprake was van lichte slijtage (graad 1 tot 2 op een schaal van 0 tot 4), hetgeen hij klaagster ook heeft medegedeeld. Tijdens de ingreep zijn geen complicaties opgetreden.Na de operatie is het gebruikelijke protocol gevolgd: de orthopeed heeft verslag gedaan van de operatie, klaagster is naar huis gezonden met de instructie het drukverband drie dagen te dragen en de knie de eerste dagen niet te belasten en daarna in toenemende mate wel te belasten. De orthopeed heeft klaagster geadviseerd geen krukken te gebruiken tenzij zij zich hierdoor zekerder zou voelen. Ook fysiotherapie wordt niet standaard voorgeschreven na een meniscus-operatie.

Na twee weken is klaagster voor een controle-afspraak bij de orthopeed geweest. De orthopeed heeft geen lichamelijk onderzoek gedaan omdat daar op dat moment geen indicatie voor was. Tijdens een tweede consult, drie maanden later, heeft de orthopeed wel lichamelijk onderzoek gedaan, maar constateerde geen afwijkingen of bijzonderheden. Nadien is klaagster niet meer op het spreekuur van de orthopeed geweest.

4.4 Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de orthopeed met zijn handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De orthopeed heeft gehandeld in overeenstemming met de gebruikelijke gang van zaken na een meniscus-operatie en in overeenstemming met de geldende richtlijnen binnen de beroepsgroep. Dat klaagsters herstel lange tijd in beslag heeft genomen en dat dit nog altijd niet volledig is, kan, naar oordeel van het Centraal Tuchtcollege, niet aan de orthopeed worden verweten. Klaagsters stelling dat de orthopeed heeft gelogen en stellingen heeft verzonnen is geen onderdeel van de oorspronkelijke klacht en valt daarom buiten de beoordeling in hoger beroep. Hieromtrent merkt het Centraal Tuchtcollege ten overvloede op dat niet is gebleken van onjuiste informatie van de zijde van de orthopeed.

4.5 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. R.M. Bloem en dr. W.J. Rijnberg, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare

zitting van 24 november 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.