Uitspraak 201403208/2/R4

Tegen: de raad van de gemeente Papendrecht

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Zuid-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:3758

201403208/2/R4.

Datum uitspraak: 9 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

De vereniging Vereniging van Eigenaars "Tricht Staete", gevestigd te Papendrecht (hierna: de vereniging),

appellante,

en

de raad van de gemeente Papendrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Slobbengors" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer de vereniging beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Onder meer de vereniging en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2015, waar onder meer de vereniging, vertegenwoordigd door G.G.M. van Rheenen, bijgestaan door mr. T. Pothast, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Soons, drs. A. Nederlof, drs. E. Feenstra, allen werkzaam bij de gemeente, en door J.J. van Dijk-de Bakker, werkzaam bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, zijn verschenen.

De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de vereniging in de gelegenheid te stellen te reageren op de door de raad bij brief van 12 maart 2015 ingediende nadere stukken.

Bij brief van 8 april 2015 heeft de vereniging gereageerd op de door de raad ingediende nadere stukken. Deze brief is aan de raad toegezonden.

Bij brief van 14 april 2015 heeft de raad gereageerd op de brief van de vereniging van 8 april 2015.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten. Vervolgens is met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

Bij tussenuitspraak van 20 mei 2015 in zaak nr. 201403208/1/R4 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 23 januari 2014 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 10 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Slobbengors" gewijzigd vastgesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vereniging een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 8.2 overwogen dat de raad heeft toegelicht dat hij met de vaststelling van artikel 3, lid 3.3.1, aanhef en onder c tot en met e, van de planregels behorende bij het besluit van 23 januari 2014 heeft beoogd te waarborgen dat in het plangebied voor alle ter plaatse gevestigde en nog te vestigen bedrijven in totaal maximaal 11.000 m2 aan bedrijfsgebonden kantoorruimte is toegestaan, waarvan maximaal 6.000 m2 ter plaatse van de aanduiding "kantoor" waar het nieuwe kantoorgebouw is voorzien en maximaal 5.000 m2 op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het plangebied. In de tussenuitspraak staat dat de raad ter zitting heeft erkend dat in artikel 3, lid 3.3.1, aanhef en onder d, van de planregels echter onvoldoende is gewaarborgd dat voor alle op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het plangebied gevestigde en nog te vestigen bedrijven in totaal maximaal 5.000 m2 aan bedrijfsgebonden kantoorruimte is toegestaan, omdat deze planregel uitsluitend betrekking heeft op de bestaande bedrijfsmatige activiteiten in het plangebied. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat nu de raad in zoverre niet heeft bereikt wat hij heeft beoogd, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit van 23 januari 2014 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 8.3 overwogen dat gelet op artikel 1, lid 1.8 en lid 1.23, van de planregels behorende bij het besluit van 23 januari 2014 in het plan twee verschillende definitiebepalingen van het begrip brutovloeroppervlak zijn opgenomen. In de tussenuitspraak staat dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dat in artikel 1, lid 1.23, van de planregels de juiste definitie van het begrip brutovloeroppervlak is opgenomen en dat lid 1.8 van de planregels kan komen te vervallen. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt heeft gesteld dan hij in het bestreden besluit van 23 januari 2014 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 9.1 overwogen dat in het onderzoek naar de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen van de leden van de vereniging er ten onrechte van is uitgegaan dat als gevolg van het plan het kantooroppervlak in het plangebied met ongeveer 500 m2 zal toenemen. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat in het plan niet is voorzien in een toename van 500 m2 aan kantooroppervlak, maar van 1.112 m2. De Afdeling heeft gelet hierop in de tussenuitspraak overwogen dat aan het plan geen toereikend akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen van de leden van de verenging ten grondslag is gelegd waarop de raad zich bij het nemen van het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen baseren. In de tussenuitspraak is geconcludeerd dat gelet op het vorenstaande het bestreden besluit van 23 januari 2014 in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is vastgesteld.

Met het oog op het onder 9.1 geconstateerde gebrek, heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 9.3 het betoog van de vereniging dat de ontsluitingsmogelijkheid nabij de appartementen van haar leden een smalle dijk betreft die niet is berekend op een toenemend aantal verkeersbewegingen, onbesproken gelaten.

4. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van de vereniging tegen het besluit van 23 januari 2014 gegrond. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft:

a. artikel 3, lid 3.3.1, onder d, van de planregels;

b. artikel 1, lid 1.8, van de planregels;

c. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" ter plaatse van het aan de westzijde van het plangebied voorziene nieuwe kantoorgebouw.

5. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overweging 8.2 de planregels zodanig te wijzigen dat is gewaarborgd dat voor alle op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het plangebied gevestigde en nog te vestigen bedrijven in totaal maximaal 5.000 m2 - dan wel een lager maximum - aan bedrijfsgebonden kantoorruimte is toegestaan.

Tevens heeft de Afdeling de raad opgedragen om artikel 1, lid 1.8, uit de planregels te verwijderen.

Voorts heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overweging 9 te onderzoeken en te motiveren waarom het toestaan van maximaal 11.000 m2 bedrijfsgebonden kantoorruimte in het plangebied, gelet op de daarmee gepaard gaande toename van het aantal verkeersbewegingen in en nabij het plangebied, geen onevenredige gevolgen heeft voor de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen van de leden van de vereniging, dan wel een gewijzigde planregeling vast te stellen. De Afdeling heeft de raad hierbij opgedragen om in het onderzoek overeenkomstig hetgeen onder 9.2 is overwogen opnieuw rekening te houden met de verkeerstoename van maximaal 121 motorvoertuigbewegingen per etmaal en de daarmee gepaard gaande toename van geluid als gevolg van een toename van de productiecapaciteit in het plangebied.

De Afdeling heeft in de tussenuitspraak bepaald dat bij de voorbereiding van het nieuwe besluit afdeling 3.4 van de Awb niet behoeft te worden toegepast en dat het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend dient te worden gemaakt.

Herstelbesluit

6. De raad heeft bij besluit van 10 september 2015 het bestemmingsplan "Slobbengors" gewijzigd vastgesteld. Dat besluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.

Artikel 1, lid 1.8, van de planregels

7. De raad heeft met het herstelbesluit artikel 1, lid 1.8, uit de planregels behorende bij het besluit van 23 januari 2014 verwijderd. Hiertegen heeft de vereniging zich in haar zienswijze niet gericht. De Afdeling leidt hieruit af dat de vereniging in zoverre geen bezwaren heeft tegen het herstelbesluit van 10 september 2015.

Artikel 3, lid 3.3.1, onder d, van de planregels

8. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad met het herstelbesluit tevens artikel 3, lid 3.3.1, onder d, van de planregels gewijzigd vastgesteld. Die planregel is als volgt komen te luiden: "in aanvulling op het bepaalde onder c. geldt dat de totale bruto-vloeroppervlakte aan bedrijfsgebonden kantoren ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten binnen het bestemmingsvlak gelegen ten noorden van de Industrieweg, niet meer mag bedragen dan 5.000 m2".

8.1. De vereniging stelt in haar zienswijze dat met het herstelbesluit in artikel 3, lid 3.3.1, onder d, van de planregels uitsluitend de zinsnede "plus de brutovloeroppervlakte genoemd onder e" is verwijderd. Volgens de vereniging is deze wijziging niet afdoende om te waarborgen dat in het plangebied voor alle reeds gevestigde en nog te vestigen bedrijven in totaal maximaal 11.000 m2 aan bedrijfsgebonden kantoorruimte is toegestaan.

8.2. Zoals hiervoor onder 1 is overwogen, ziet het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek wat betreft de maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebonden kantoorruimte in het plangebied uitsluitend op artikel 3, lid 3.3.1, onder d, van de planregels behorende bij het besluit van 23 januari 2014. Daartoe is er in de tussenuitspraak op gewezen dat die planregel, in afwijking van de bedoeling van de raad, uitsluitend voor de bestaande bedrijven en niet ook voor de toekomstige bedrijven in het plangebied waarborgt dat op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het plangebied in totaal maximaal 5.000 m2 aan bedrijfsgebonden kantoorruimte is toegestaan. Anders dan de vereniging stelt, heeft de raad met het herstelbesluit in artikel 3, lid 3.3.1, onder d, van de planregels niet uitsluitend de zinsnede "plus de brutovloeroppervlakte genoemd onder e" verwijderd. De Afdeling stelt vast dat met het herstelbesluit artikel 3, lid 3.3.1, onder d, van de planregels tevens zodanig is aangepast dat die planregel niet langer uitsluitend betrekking heeft op de bestaande bedrijfsmatige activiteiten in het plangebied. Naar het oordeel van de Afdeling is met deze aanpassing het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek dat in de planregels niet is gewaarborgd dat op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het plangebied voor het alle ter plaatse gevestigde en nog te vestigen bedrijven in totaal maximaal 5.000 m2 aan bedrijfsgebonden kantoorruimte is toegestaan, hersteld.

Het betoog faalt.

Geluidbelasting

9. De raad heeft aan het herstelbesluit tevens een gewijzigd milieuadvies ten grondslag gelegd. Het milieuadvies is neergelegd in het rapport "Integraal milieuadvies Bestemmingsplan Slobbengors te Papendrecht" van 21 juli 2015 van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (hierna: milieuadvies van 21 juli 2015). In het milieuadvies van 21 juli 2015 is in overeenstemming met de tussenuitspraak wat betreft het onderzoek naar de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen van de leden van de vereniging ervan uitgegaan dat als gevolg van de bouw van het in het plan voorziene nieuwe kantoorgebouw het kantooroppervlak in het plangebied met ongeveer 1.112 m2 zal toenemen. In het milieuadvies van 21 juli 2015 is geconcludeerd dat het plan geen onevenredige gevolgen heeft voor de geluidbelasting ter plaatse van het appartementencomplex.

9.1. De vereniging stelt in haar zienswijze dat in het milieuadvies dat aan het herstelbesluit ten grondslag is gelegd er ten onrechte van is uitgegaan dat het extra verkeer ten gevolge van het plan voor de helft via de noordelijke ontsluitingsroute langs de appartementen van haar leden zal worden afgewikkeld en voor de andere helft via de zuidelijke ontsluitingsroute. Volgens de vereniging zal het extra verkeer in de praktijk voornamelijk van de noordelijke ontsluitingsroute gebruik maken, omdat dit de kortste ontsluitingsroute is en de zuidelijke ontsluitingsroute daarnaast een erftoegangsweg betreft die onderdeel is van een 30 km-zone.

Voorts wijst de vereniging op de opmerking in het milieuadvies van 21 juli 2015 dat de milieugevolgen van niet nader bepaalde bedrijfsactiviteiten vooralsnog niet kunnen worden ingeschat. De vereniging betwijfelt of gelet hierop de milieugevolgen van de maximale planologische mogelijkheden van het plan voldoende zijn onderzocht.

9.2. In het milieuadvies van 21 juli 2015 staat dat het extra verkeer als gevolg van het plan 212 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag bedraagt, waarvan 91 motorvoertuigen zijn toe te rekenen aan de uitbreiding van het kantooroppervlak in het plangebied met 1.112 m2 en 121 motorvoertuigen - zoals in de tussenuitspraak is overwogen - zijn toe te rekenen aan een toename van de productiecapaciteit in het plangebied. In het milieuadvies is bij het onderzoek naar de vraag of deze toename van het wegverkeer leidt tot een substantiële toename van de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen van de leden van de vereniging, ervan uitgegaan dat de helft van het extra verkeer via de noordelijke ontsluitingsroute langs de appartementen van de leden van de vereniging zal worden afgewikkeld en de andere helft via de zuidelijke ontsluitingsroute. Over de vraag of dit uitgangspunt tot gevolg heeft dat aan het herstelbesluit geen deugdelijk akoestisch onderzoek ten grondslag ligt, overweegt de Afdeling als volgt.

In het milieuadvies is voor het berekenen van de toename van de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen van de leden van de vereniging niet uitsluitend rekening gehouden met de ontwikkelingen in het plangebied, maar ook met de autonome groei van het wegverkeer en de voorziene ontwikkelingen buiten het plangebied, waaronder de ontwikkelingen aan het Merwehoofd te Papendrecht. In het milieuadvies is geconcludeerd dat de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen van de leden van de vereniging, gesitueerd aan het Westeind langs de noordelijke ontsluitingsroute, als gevolg van de autonome groei van het wegverkeer en de voorziene ontwikkelingen buiten het plangebied zal toenemen met 1,2 dB. De geluidbelasting zal met nog eens 0,3 dB toenemen tot 1,5 dB als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen, aldus het milieuadvies. In het milieuadvies is geconcludeerd dat als gevolg van deze toename van 1,5 dB de totale geluidbelasting ter plaatse van het appartementencomplex van de leden van de vereniging 44 dB zal bedragen, ruim onder de in de Wet geluidhinder gehanteerde voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB. De vereniging heeft de feitelijke juistheid van het milieuadvies in zoverre niet bestreden.

Gelet op de omstandigheid dat in het milieuadvies is geconcludeerd dat de helft van het extra verkeer ten gevolge van het plan een toename van de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen van de leden van de vereniging tot gevolg heeft van 0,3 dB en voorts de totale geluidbelasting ter plaatse met 44 dB ruim onder de in de Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai gehanteerde voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft, is naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk dat ook indien een groter deel of de volledige verkeerstoename als gevolg van het plan langs het appartementencomplex zal worden afgewikkeld, dit ter plaatse van het appartementencomplex zal leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet op het vorenstaande het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek dat aan het besluit van 23 januari 2014 geen deugdelijk akoestisch onderzoek ten grondslag is gelegd, hersteld. Het betoog faalt.

9.3. Voorts biedt de opmerking in het milieuadvies van 21 juli 2015 dat de milieugevolgen van niet nader bepaalde bedrijfsactiviteiten vooralsnog niet kunnen worden ingeschat, anders dan de vereniging betoogt, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de milieugevolgen van de maximale planologische mogelijkheden van het plan onvoldoende zijn onderzocht. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de tussenuitspraak wat betreft het onderzoek naar de milieugevolgen van het plan uitsluitend een gebrek is geconstateerd in het onderzoek naar de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen van de leden van de vereniging. Dat gebrek is gelet op hetgeen hiervoor onder 9.2 is overwogen, hersteld.

Overige betogen

10. Zoals hiervoor onder 3 is overwogen heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 9.3 het betoog van de vereniging dat de ontsluitingsmogelijkheid nabij de appartementen van haar leden een smalle dijk betreft die niet is berekend op een toenemend aantal verkeersbewegingen, onbesproken gelaten.

In de plantoelichting bij het herstelbesluit staat dat een toename van 212 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag, indien al het extra verkeer via de noordelijke ontsluitingsroute langs het appartementencomplex van de leden van de vereniging zal worden afgewikkeld, tot gevolg heeft dat het aantal verkeersbewegingen op de noordelijke ontsluitingsroute met 7% zal toenemen. In de plantoelichting staat dat de gemeentelijke verkeerskundigen constateren dat een toename van 7% een dermate marginale toename is, dat de noordelijke ontsluitingsroute niet onevenredig zal worden belast. Tegen deze conclusie heeft de vereniging zich in haar zienswijze niet gericht. De Afdeling ziet gelet hierop in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van de raad dat via de noordelijke ontsluitingsroute de verkeerstoename als gevolg van het plan op aanvaardbare wijze zal kunnen worden afgewikkeld, onredelijk is.

Conclusie

11. Het van rechtswege ontstane beroep van de vereniging tegen het besluit van 10 september 2015 is ongegrond.

Proceskosten

12. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging van Eigenaars "Tricht Staete" tegen het besluit van de raad van de gemeente Papendrecht van 23 januari 2014 gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Papendrecht van 23 januari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Slobbengors", voor zover het betreft:

a. artikel 3, lid 3.3.1, onder d, van de planregels;

b. artikel 1, lid 1.8, van de planregels;

c. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" ter plaatse van het aan de westzijde van het plangebied voorziene nieuwe kantoorgebouw;

III. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging van Eigenaars "Tricht Staete" tegen het besluit van de raad van de gemeente Papendrecht van 10 september 2015 ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Papendrecht tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging van Eigenaars "Tricht Staete" in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Papendrecht aan de vereniging Vereniging van Eigenaars "Tricht Staete" het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Postma

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015

539-810.