Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2015:380

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:380

Datum uitspraak: 17-12-2015

Datum publicatie: 17-12-2015

Zaaknummer(s): c2015.028

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog: klager was als verpleegkundige in dienst van een Forensisch Psychiatrisch Centrum. Verweerster is bij ditzelfde psychiatrisch centrum werkzaam als hoofd behandeling. Naar aanleiding van een gesprek met klager heeft verweerster, die op dat moment de zieke afdelingsmanager verving, gebeld met de crisisdienst in verband met een mogelijke psychose bij klager. Klager verwijt verweerster dat deze: 1) met het inschakelen van de crisisdienst ernstig is tekort geschoten in de door haar jegens klager te betrachten zorgvuldigheid, 2) heeft nagelaten een (extern) deskundige in te schakelen, althans de bedrijfsarts, 3) door te aanvaarden dat de vereiste onafhankelijkheid en objectiviteit niet afdoende kon worden gewaarborgd, buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden, 4) zelf een noodsituatie heeft gecreeerd door klager onder valse voorwendselen ten behoeve van de crisisdienst te laten opdraven, 5) de lijn tussen werkgever en behandelaar niet heeft kunnen scheiden, 6) jegens klager in strijd met het algemeen belang van de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat verweerster de scheidslijn tussen werkgeefster van klager en haar functie als gz-psycholoog onvoldoende heeft bewaakt, waardoor bij klager de indruk heeft kunnen ontstaan dat verweerster als gz-psycholoog is opgetreden. Dit betreft handelen dat getoetst kan worden aan de tweede tuchtnorm. Klager is ontvankelijk in zijn klacht. Het beroep wordt verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.028 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te B.,

verweerster in beide instanties, gemachtigde:

mr. I.M.I. Apperloo te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 2 mei 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 oktober 2014, onder nummer 13/189GZP, heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 oktober 2015, waar zijn verschenen klager en verweerster, die werd bijgestaan door mr. I.M.I. Apperloo voornoemd. Beide partijen hebben hun standpunten ter terechtzitting toegelicht. Klager en mr. Apperloo hebben pleitnotities aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager was van 1 maart 2011 tot 1 maart 2012 als verpleegkundige in dienst bij het Forensisch Psychiatrisch Centrum D. te B. (hierna: FPC D.).

2.2 Verweerster is sinds 29 september 2004 GZ-psycholoog. Sinds 1 maart 2009 is zij werkzaam als hoofd behandeling bij FPC D..

2.3 Klager heeft zich op 3 november 2011 na een bedreiging door een patient ziek gemeld. Naar aanleiding daarvan is klager door verweerster telefonisch uitgenodigd voor een gesprek met de verantwoordelijke voor personeelszaken bij FPC D.

2.4 Op 8 november 2011 heeft op FPC D. een gesprek tussen verweerster en klager plaatsgevonden. Verweerster heeft tijdens dat gesprek de afdelingsmanager, die op dat moment ziek was, vervangen. Naar aanleiding van het gesprek met klager, heeft verweerster omstreeks 17.00 uur gebeld met de crisisdienst van G. te B. (hierna: de crisisdienst) en verzocht om een beoordeling van klager door de crisisdienst in verband met een mogelijke psychose bij klager. Omstreeks 18.15 uur heeft klager op FPC D. een gesprek gehad met psychiater E. en sociaal psychiatrisch verpleegkundige F. van de crisisdienst. Verweerster is bij een deel van dat gesprek aanwezig geweest. Na het gesprek met de crisisdienst heeft verweerster klager naar een familielid van hem gebracht.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. met het inschakelen van de crisisdienst ernstig is tekort geschoten in de door haar jegens klager te betrachten zorgvuldigheid,

2. heeft nagelaten een (extern) deskundige in te schakelen, althans de bedrijfsarts,

3. door te aanvaarden dat de vereiste onafhankelijkheid en objectiviteit niet afdoende kon worden gewaarborgd, buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden,

4. zelf een noodsituatie heeft gecreeerd door klager onder valse voorwendselen ten behoeve van de crisisdienst te laten opdraven,

5. de lijn tussen werkgever en behandelaar niet heeft kunnen scheiden,

6. jegens klager in strijd met het algemeen belang van de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Primair heeft verweerster aangevoerd dat de klacht van klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij alleen als werkgeefster contact heeft gehad met klager en niet als GZ-psycholoog.

5. De overwegingen van het college

5.1 Aan de orde is de vraag of verweerster met het handelen of nalaten, zoals door klager aan verweerster wordt verweten, tuchtrechtelijk verwijtbaar in de zin van artikel 47, eerste lid, van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG) heeft gehandeld. De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 van de Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die men als beroepsoefenaar behoort te betrachten, maar ook enig ander handelen of nalaten van een beroepsoefenaar in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Ook dit laatste handelen zou tot een tuchtrechtelijke veroordeling kunnen leiden, mits het handelen of nalaten voldoende weerslag heeft opdeindividuele gezondheidszorg. Het persoonlijk handelen van verweerster staat daarbij centraal.

5.2 Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het college van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster op 8 november 2011 jegens klager als beroepsoefenaar in de zin van artikel 47 van de Wet BIG heeft gehandeld. Het gesprek tussen verweerster en klager op 8 november 2011 vond plaats in het kader van de functie van verweerster als leidinggevende van klager. Klager heeft desgevraagd onvoldoende invulling kunnen geven aan zijn stelling, zoals het college dat begrijpt, dat tijdens dat gesprek of daarna op 8 november 2011 tevens sprake is geweest van een behandelsituatie door verweerster als GZ-psycholoog. Dat verweerster wellicht vanuit haar professionele kennis als GZ-psycholoog de psychische situatie van klager anders dan een leek en wellicht ernstiger heeft ingeschat en daarom tot inschakeling van de crisisdienst is overgegaan, maakt dat niet anders. De omstandigheid dat verweerster op verzoek van klager bij een deel van het gesprek tussen klager en F. en E. aanwezig is geweest maakt dit evenmin anders. De overgelegde stukken bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat klager zich in dit gesprek als beroepsbeoefenaar heeft gemengd. Verweerster is als steun van en voor klager aanwezig geweest. Op het moment dat in het gesprek informatie aan de orde kon komen waarvan verweerster kon vermoeden dat klager die niet met haar wilde delen heeft verweerster - hoewel klager haar daar niet om heeft verzocht - het gesprek verlaten. Verweerster heeft op klager gewacht en hem na het gesprek op een door klager aangegeven adres gebracht. Van het verlenen van individuele gezondheidszorg is geen sprake geweest. Aanknopingspunten dat verweerster op enig moment niet heeft gehandeld vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgeefster maar als beroepsbeoefenaar in de zin van artikel 47, eerste lid, onder a en b, van de Wet BIG, zijn door klager niet aangedragen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht niet ontvankelijk is. Verweerster kan met betrekking tot de hier naar voren gebrachte klachten geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager bepleit dat hij ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht en voorts heeft hij zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

Hij concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot het alsnog gegrond verklaren van de klacht.

4.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht en, voor het geval klager wel ontvankelijk is, dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

Ontvankelijkheid

4.3 Het Centraal Tuchtcollege dient allereerst de vraag te beantwoorden of hetgeen klager verweerster verwijt, handelen of nalaten betreft dat kan worden getoetst aan de tuchtnormen van artikel 47 Wet BIG.

4.4 De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar dient te betrachten (hierna: de eerste tuchtnorm) maar ook enig ander handelen of nalaten van een beroepsbeoefenaar in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (hierna: tweede tuchtnorm). Ook dit laatste handelen kan getoetst worden aan de tuchtnormen van artikel 47 Wet BIG.

Ter beantwoording ligt dus de vraag voor of het handelen van verweerster jegens klager op 8 november 2011 onder een van deze twee tuchtnormen valt.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege is op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat niet is gebleken dat tussen klager en verweerster op

8 november 2011 sprake was van een behandelrelatie in de zin van artikel 47 lid 1 sub a Wet BIG. Toetsing aan de eerste tuchtnorm is dan ook niet aan de orde.

De vraag of het bovenomschreven handelen van verweerster aan de tweede tuchtnorm kan worden getoetst beantwoordt het Centraal Tuchtcollege bevestigend. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.6 Op 8 november 2011 heeft verweerster met klager gesproken naar aanleiding van zijn ziekmelding op 3 november 2011. Tijdens het gesprek verving verweerster het afdelingshoofd dat vanwege ziekte afwezig was. Het gesprek vond plaats op het FPC waar klager werkzaam was in aanwezigheid van een medewerkster van de personeelsafdeling. Hoewel de visies van partijen op verschillende aspecten van de feitelijke gang van zaken tijdens dat gesprek uiteenlopen staat vast dat verweerster tijdens dat gesprek de crisisdienst heeft gebeld. Verweerster heeft ter terechtzitting toegelicht dat zij dit heeft gedaan omdat zij als op dat moment leidinggevende van klager zich zorgen maakte over klager in verband met de indruk die zij van hem tijdens dat gesprek kreeg.

4.7 De vraag die beantwoord moet worden is in welke hoedanigheid verweerster tijdens dat gesprek is opgetreden: als leidinggevende van klager, als gz-psycholoog of in beide hoedanigheden.

In dat kader wordt het volgende overwogen.

Weliswaar is verweerster het gesprek met klager ingegaan als zijn leidinggevende op dat moment, zij verving immers die dag het hoofd van de afdeling waar klager werkzaam was en wilde met klager over zijn arbeidsongeschiktheid praten, maar in dat gesprek moet zij ook worden geacht te hebben gehandeld met haar kennis als

(gz)-pschycoloog. Zo heeft zij met die kennis gehandeld door de crisisdienst te bellen. Voorts wordt verweerster in het verslag van de crisisdienst aangeduid als behandelcooerdinator van het FPC die om beoordeling van een client (klager) vraagt.

In dit verband is voorts van belang dat gesteld noch gebleken is dat verweerster aan klager duidelijk heeft gemaakt in welke hoedanigheid zij het gesprek op 8 november 2011 met hem aanging (als leidinggevende, als (gz-)psycholoog of in beide hoedanigheden). Daardoor is bij klager de indruk kunnen ontstaan dat verweerster in dezen als (gz-)psycholoog optrad.

Het Centraal Tuchtcollege is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat het handelen van verweerster jegens klager tijdens het gesprek op 8 november 2011 valt onder handelen dat getoetst kan worden aan de tweede tuchtnorm omdat op grond van die omstandigheden kan worden vastgesteld dat het handelen van verweerster voldoende weerslag heeft gehad op de individuele gezondheidszorg ten aanzien van klager.

Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan te benadrukken dat in een situatie als de onderhavige waarin onduidelijk is in welke hoedanigheid een BIG-geregistreerde die tevens leidinggevende is, optreedt, deze biggeregistreerde expliciet dient aan te geven in welke hoedanigheid hij optreedt zodat daarover geen misverstand kan ontstaan.

Inhoudelijke behandeling van de klacht

4.8 Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft klager een pleitnota overgelegd waarin hij verweerster een tiental verwijten maakt.Voor zover klager hiermee zijn klacht in hoger beroep heeft willen uitbreiden, dient hij ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk te worden verklaard. De reikwijdte van het hoger beroep beperkt zich tot deklachtonderdelen zoals weergegeven onder 3.van de hierboven weergegeven beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze klachtonderdelen komen er samengevat op neer dat verweerster op 8 november 2011 zonder de instemming van klager heeft gehandeld en dat zij daardoor buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening is getreden en niet de benodigde zorgvuldigheid jegens klager heeft betracht.

4.9 In dat kader is het volgende van belang.

Tussen partijen is niet in geschil dat verweerster na de ziekmelding van klager op

3 november 2011 bezorgd was over zijn gezondheidssituatie en dat zij op grond daarvan klager op 8 november 2011 gebeld heeft met het verzoek om naar het FPC te komen voor een gesprek. Klager is hierop vrijwillig en zelfstandig naar het FPC gekomen. Tijdens het gesprek werden de zorgen van verweerster omtrent de gezondheidssituatie van klager bevestigd en heeft zij, met gebruikmaking van de kennis van de sociale kaart, besloten om direct de crisisdienst op te bellen. Gelet op de omstandigheid dat het reeds na 17.00 uur was, de huisarts van klager op dat moment niet meer telefonisch bereikbaar was en klager eerst enige dagen na

8 november 2011 een eerste afspraak bij een door hem aangezochte psycholoog had, heeft verweerster naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet onjuist gehandeld door terug te vallen op haar vakinhoudelijke expertise en de crisisdienst te bellen.

4.10 Klager stelt zich op het standpunt dat hij verweerster geen toestemming heeft gegeven om de crisisdienst te bellen en dat hij daarom wilde vertrekken. Volgens hem kon hij het pand niet verlaten, omdat de deur op slot was en hij zonder sleutel niet zelfstandig naar buiten kon. Verweerster stelt daarentegen dat klager instemde met haar voorstel de crisisdienst te bellen. Zij betwist voorts dat zij klager heeft belet naar buiten te gaan, volgens haar was de deur niet afgesloten. Gelet op de verschillende standpunten van partijen, en bij gebrek aan nadere gegevens daaromtrent, staat niet vast dat verweerster zonder de instemming van klager de crisisdienst heeft gebeld. Evenmin staat vast dat klager het pand niet zelfstandig kon verlaten toen hij aangaf weg te willen gaan. Wel staat vast dat partijen hadden afgesproken dat klager direct aan het begin van het telefoongesprek van verweerster met de crisisdienst kon aangeven of hij de desbetreffende persoon die de telefoon beantwoordde kende vanuit een eerdere werkrelatie. Dat bleek niet het geval te zijn. Ook staat vast dat verweerster in aanwezigheid van klager met de crisisdienst heeft gebeld. Voorts staat vast dat klager in afwachting van de komst van medewerkers van de crisisdienst een maaltijd heeft genuttigd die verweerster hem had aangeboden. Tot slot heeft klager niet weersproken dat verweerster aanwezig is geweest bij een groot deel van het gesprek met de medewerkers van de crisisdienst. Op basis van deze feiten en omstandigheden kan ervan worden uitgegaan dat klager instemde met het consulteren van de crisisdienst. Tot slot staat vast dat klager na afloop van het gesprek met medewerkers van de crisisdienst op de fiets naar het huis van zijn broer is gegaan, in gezelschap van verweerster. Ook uit deze omstandigheid kan worden afgeleid, dat verweerster uit het gedrag en de uitlatingen van klager redelijkerwijs mocht opmaken dat klager instemde met het handelen van verweerster.

4.11 De voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verweerster zonder instemming van klager heeft gehandeld. Het hierop gebaseerde verwijt dat zij buiten de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden en niet de benodigde zorgvuldigheid jegens klager heeft betracht treft dan ook geen doel.

4.12 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden gelast op de voet van artikel 71 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

4.13 Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij zijn klacht in hoger beroep heeft uitgebreid met nieuwe klachtonderdelen;

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover het Regionaal Tuchtcollege klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn - in eerste aanleg ingediende - klachten en opnieuw rechtdoende:

verklaart klager ontvankelijk in zijn klacht;

verklaart de klachten ongegrond;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen, mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen,

drs. G.L.G. Couturier en prof. dr.M.J.M. van Son, leden-beroepsgenoten,

mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2015.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.