Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZRSGR:2015:162

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:162

Datum uitspraak: 22-12-2015

Datum publicatie: 22-12-2015

Zaaknummer(s): 2014-291

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verzekeringsarts. Onjuist rapport. Geen lichamelijk onderzoek verricht en het definitieve eindverslag van het revalidatietraject niet gelezen, terwijl de vastlegging op meerdere punten onjuist is. Ongegrond: Arts heeft de gebruikelijke procedure gevolgd op grond van de Bezava en het aangepaste Schattingsbesluit. Rapportage van de arts voldoet aan de criteria volgens de vaste jurisprudentie van het CTG. Klacht afgewezen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak: 22 december 2015

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, verzekeringsarts,

destijds werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: E, werkzaam te F.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 24 september 2014

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek met bijlagen

- de brief d.d. 9 februari 2015 van klager

- de brief met bijlagen d.d. 11 maart 2015 van verweerder

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 4 november 2015. De partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. E heeft pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klager, geboren in 1981, is medio 2012 werkloos geraakt en ontving vanaf dat moment een WW-uitkering. Op 20 februari 2013 heeft klager zich ziek gemeld, vanaf dat moment ontving klager een Ziektewet-uitkering.

2.2 In januari 2014 (volgens verweerder) dan wel februari 2014 (volgens klager) heeft verweerder bij klager een medisch onderzoek in verband met de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling uitgevoerd. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een medisch rapport d.d. 11 maart 2014, waarin onder meer is vermeld dat klager is uitgevallen met vermoeidheidsklachten en onder behandeling is van G.

Als conclusie vermeldt het rapport:

"Een intensieve behandeling is gestart, de resultaten daarvan dienen eerst afgewacht te worden, met de planning werd daarmee rekening gehouden. Klant heeft hierdoor geen benutbare functionele mogelijkheden."

Wat betreft de re-integratie aanbeveling en planning vermeldt het rapport:

"Voorlopig is er geen re-integratie mogelijk. De klant heeft tijdelijk geen benutbare mogelijkheden. TVB2[College: toetsing verbetering belastbaarheid 2^e ziektejaar] over 4 maanden is geindiceerd."

2.3 In de periode januari tot mei 2015 heeft klager een 16 weken durend revalidatieprogramma gevolgd bij G, locatie H.

2.4 In het ontslagrapport/overdrachtsrapportage d.d. 29 april 2014 van G is onder meer vermeld:

" Start behandeling 06-01-2014

Stop behandeling: 29-04-2014

Medische diagnose: Chronische pijnklachten, meer in de benen dan in de armen die gepaard gaan met vermoeidheid waarbij er geen duidelijke diagnose gevonden kon worden.

(....)

Therapieverloop:

(...) Dhr. heeft een basisactiviteitenniveau verkregen van 45 punten, waarna hij dit heeft opgebouwd naar 50 punten. Dit lijkt het maximaal haalbare. (...)

Status bij stop behandeling (inclusief voorzieningen):

(...) Hij kan meer activiteiten aan op een dag, en heeft geleerd dat het belangrijk is om keuzes te maken. Dhr. Blijft laag belastbaar, maar hij kan dit in de komende periode nog zelfstandig uitbreiden m.b.v. het weekschema of activiteitenschema.

Dhr. gaat een traject volgen bij het UWV om te re-integreren naar betaalde arbeid. Het is belangrijk dat dhr. op zijn grenzen let, en keuzes maakt in het uitvoeren van werkzaamheden en prive-activiteiten. Door een geleidelijke opbouw van werkzaamheden is de garantie op een volledige terugkeer naar het werk het grootst."

2.5 In een brief van 28 mei 2014 van I (revalidatiearts G) aan de huisarts van klager staat onder meer vermeld:

"Wat betreft werk gaat hij een traject volgen bij het UWV om te re-integreren naar betaalde arbeid. Hierin is belangrijk dat hij op zijn grenzen let en keuzes maakt in het uitvoeren van werkzaamheden en ook in de balans tussen werk en prive. Ook is het erg belangrijk dat hij een geleidelijk opbouw van werkzaamheden heeft."

2.6 Op 10 juni 2014 heeft verweerder bij klager de Toetsing Verbetering Belastbaarheid in 2^e ziektejaar uitgevoerd en vastgelegd in een medische rapportage van diezelfde datum.

Bij informatie van derden vermeldt het rapport onder meer:

"Blijkens het ontslagrapport van G d.d. 29-4-2014 werd hij behandeld in verband met chronische pijnklachten, meer in de benen dan in de armen, gepaard gaan met sinds 10 jaar bestaande vermoeidheid waarbij er geen duidelijke diagnose gevonden kon worden.

Het basisactiviteitenniveau van 45 punten heeft client gedurende de revalidatie opgebouwd

naar 50 punten, wat maximaal haalbaar blijkt.(...) Klant dient goed op zijn grenzen te letten, en keuzes maakt in het uitvoeren van werkzaamheden en prive-activiteiten. Door een geleidelijke opbouw van werkzaamheden is de garantie op een volledige terugkeer naar het werk het grootst. In dat kader gaat hij bij het UWV een re-integratietraject volgen met uitzicht op betaalde arbeid."

Bij beschouwing van belastbaarheid en prognose vermeldt het rapport onder meer:

"Ondanks de energetische beperkingen, zoals door klant geclaimd, voldoet hij, blijkens de anamnese en het dagverhaal, niet aan de criteria om op medische gronden om de duurbelasting te beperken. Wel wordt klant preventief beperkt ten aanzien van situaties die veel spanning, frustratie en mentale inspanning met zich meebrengen.(...)"

De conclusie van dit rapport luidt:

"Het ziekteproces is dusdanig verbeterd en de beschikbaarheid toegenomen dat de klant voldoende belastbaar is om weer in de maatgevende arbeid te hervatten. Daarbij zijn de overwegingen dat de beperkingen die bij onderzoek kunnen worden vastgesteld dusdanig zijn verminderd dat er geen medisch objectiveerbare belemmering meer bestaat om dit werk te verrichten.

Functionele mogelijkheden op 10-06-2014: klant is belastbaar met mentaal en fysiek niet al te vermoeiende werkzaamheden. Afbakening van taken daarbij is essentieel."

De kop `Re-integratie aanbeveling en planning' van het rapport vermeldt:

"Planning overdracht aan arbeidsdeskundige om een arbeidskundig onderzoek te verrichten in het kader van TVB2[College: toetsing verbetering belastbaarheid 2^e ziektejaar] en om een re-integratie begeleiding op te zetten. Eventueel planning team overleg."

2.7 In de Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 juni 2014 heeft verweerder beperkingen aangegeven ten aanzien van dynamische handelingen (reiken, buigen, duwen, trekken, tillen en dragen). Onder `Werktijden' heeft verweerder het volgende ingevuld:

1 Perioden van het etmaal

"beperkt, kan 's nachts niet werken (00.00 - 06.00 uur)

2 Uren per dag

"enigszins beperkt, kan gemiddeld ongeveer 8 uur per dag werken"

3 Uren per week

"enigszins beperkt, kan gemiddeld ongeveer 40 uur per week werken"

2.8 Bij brief van 9 juli 2014 aan klager, afkomstig van voormelde revalidatiearts en twee ergotherapeuten, worden klager adviezen over werkopbouw gegeven, zulks met een concreet werkopbouwplan.

2.9 Op 10 juli 2014 heeft het arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. De conclusie hiervan is dat klager op 10 juli 2014 meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Het recht op de Ziektewet-uitkering is dan ook beeindigd per 11 augustus 2014.

3. De klacht

De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt. Klager kan zich niet vinden in (de conclusies van) het rapport van verweerder d.d. 10 juni 2014. Voor de totstandkoming van het rapport heeft verweerder geen lichamelijk onderzoek verricht en heeft hij het definitieve eindverslag van het revalidatietraject niet gelezen, terwijl de vastlegging op meerdere punten onjuist is.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Begin 2014 heeft verweerder de zogenaamde eerstejaars Ziektewet-beoordeling uitgevoerd, een en ander op grond van de maatstaven van de per 1 januari 2014 gewijzigde Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Bezava). Bij deze beoordeling is het aangepaste Schattingsbesluit van toepassing. Volledige arbeidsongeschiktheid mag slechts worden aangenomen als sprake is van een zogenaamde uitzonderingscategorie zoals bedoeld in voornoemd besluit. Een uitzondering kan zijn de situatie waarbij betrokkene een intensief behandeltraject ingaat en naast een dergelijk traject

niet belastbaar met arbeid zal zijn. Betrokkene heeft dan tijdelijk geen benutbare mogelijkheden, zodat voor die periode volledige arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen. Eveneens gebruikelijk daarbij is om vervolgens een herbeoordeling te plannen, waarbij betrokkene na het afronden van de intensieve behandeling terug wordt gezien door de verzekeringsarts.

Voornoemde gang van zaken heeft ook bij klager plaatsgevonden. Toen verweerder klager begin 2014 moest beoordelen, was klager net gestart met het intensieve behandeltraject bij G. Daarom achtte verweerder klager tijdelijk niet in staat werkzaamheden te verrichten en vond hij een herbeoordeling na vier maanden (in dit geval 10 juni 2014) geindiceerd. Deze gang van zaken ontmoet bij het College geen bedenkingen.

5.2 Op 10 juni 2014 is klager in lijn met het voorgaande door verweerder opnieuw beoordeeld. Op dat moment was het intensieve behandeltraject van klager afgerond en was dus de uitzonderingscategorie uit het Schattingsbesluit (op grond waarvan klager in maart 2014 volledig arbeidsongeschikt was geoordeeld) vervallen. Van een van de overige uitzonderingscategorieen was geen sprake. In een dergelijk geval moet een verzekeringsarts in beginsel uitgaan van benutbare mogelijkheden en een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opstellen. Verweerder heeft dan ook tot zover de gebruikelijke procedure gevolgd.

5.3 De klachten die zien op de inhoud van het rapport van 10 juni 2014 zal het College gezamenlijk behandelen. Daarbij stelt het College het volgende voorop.

Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten

aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.4 Naar het oordeel van het College voldoet de rapportage van 10 juni 2014 aan voornoemde criteria. Voorafgaand aan de beoordeling was er al medische informatie beschikbaar voor verweerder, niet alleen de informatie uit het (in rechtsoverweging 2.2 genoemde) rapport van 11 maart 2014, maar ook recente informatie van G zoals blijkt uit de (in rechtsoverweging 2.4 deels weergegeven) ontslagrapportage d.d. 29 april 2014. Dit is ook vastgelegd in het (in rechtsoverweging 2.6 deels weergegeven) rapport van 10 juni 2014. Tijdens het spreekuurbezoek heeft klager daarnaast naar zijn zeggen ontslagrapporten van Ergotherapie en Psychologie meegenomen en aan verweerder overhandigd. Met behulp van deze informatie heeft verweerder de rapportage opgesteld. Naar het oordeel van het College had verweerder aldus voldoende informatie om de rapportage op te stellen. Het opvragen van nadere medische informatie - waaronder de door klager (blijkens zijn weergave op bladzijde 2 van het klaagschrift, tweede en derde alinea) kennelijk bedoelde brief van 9 juli 2014 met werkopbouwplan (zie rechtsoverweging 2.8) was daartoe niet nodig. Verweerder had immers reeds de beschikking over het ontslagrapport van 29 april 2014, waarin de relevante informatie was weergegeven. Onder voormelde omstandigheden was er evenmin noodzaak voor het uitvoeren van een lichamelijk onderzoek.

Verweerder heeft op basis van zijn bevindingen klager belastbaar geacht, zij het met de nodige beperkingen, die hij heeft weergegeven in de FML (zie rechtsoverweging 2.7). Deze combinatie van belastbaarheid met beperkingen acht het College verdedigbaar. Dat de beperkingen van klager onvoldoende zijn weergegeven in de FML is niet komen vast te staan, temeer niet nu ook G van een zekere mate van belastbaarheid (hoewel gering) uitging. Daarbij merkt het College op dat de invulling van de FML een subjectieve weging van verweerder betreft, deze maakt deel uit van het professioneel arsenaal van de arts. Er is geen aanwijzing dat verweerder niet in redelijkheid tot voormelde conclusies is kunnen komen.

Ten slotte zouden er in het rapport onjuistheden staan, onder andere ten aanzien van de dagindeling. Verweerder betwist dit, hij heeft de klachten weergegeven zoals deze door klager aan hem zijn verteld. Nu partijen elkaar op dit punt tegenspreken kan het College niet vaststellen wie van beiden gelijk heeft. Vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer de lezingen van

beide partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteengelopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van klager niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, doch op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging van de verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden.

De overige door klager genoemde onjuistheden (o.a. de klachten waarmee klager zich in 2013 ziek heeft gemeld, de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom of burn-out en het doel van het intensieve behandeltraject) zijn van ondergeschikt belang en niet dragend geweest voor de conclusie van het rapport, zodat het College daaraan voorbij gaat.

5.5 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. H.M. Wattendorff, lid-jurist, M. Keus, prof. dr. A.M. van Hemert, dr. B. van Ek, leden-artsen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezonheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.