Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZRAMS:2015:122

ECLI:NL:TGZRAMS:2015:122

Datum uitspraak: 29-12-2015

Datum publicatie: 29-12-2015

Zaaknummer(s): 2015/050T

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Tandarts

Beslissingen: Gegrond, waarschuwing

Inhoudsindicatie: Verweerder is van 1995 tot april 2013 de tandarts van klager geweest. Verweerder heeft in 2007 een brug geplaatst in de bovenkaak van klager. Na twee jaar is de brug afgebroken en vervangen door een volledige kunstprothese. Klager verwijt verweerder een onjuiste behandeling en onvoldoende zorg. Gegrond, waarschuwing.

-----------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 februari 2015 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

tandarts,

BIG-inschrijfnummer: D,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en aanvullend klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 24 juni 2015 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerder werd vergezeld door zijn assistente E.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager is van september 1995 tot april 2013 patient in de tandartspraktijk van verweerder geweest. Klager heeft zich in september 1995 bij verweerder gemeld met een uitgevallen frontbrug. Uit de medische anamnese van 1995 bleek dat klager destijds canabis rookte en wijn dronk. Intraoraal bleek een gemutuleerde dentitie aanwezig, met parodontale problemen, tandsteen en veel aanslag. Klager had last van bruxisme. Immediaat is een plaatprothese vervaardigd, gevolgd door een frameprothese. Ook onderging klager paro-behandelingen en bezocht hij de mondhygieniste. Van de frameprothese brokkelden in de loop der jaren regelmatig stukjes af, wat door verweerder werd hersteld.

2.2 Klager is in augustus 2001 een zwaar ongeval overkomen, waarbij hij zijn linker arm heeft verloren. Dat leidde tandheelkundig tot een verslechtering van de situatie omdat klager zijn mond deels als tweede hand gebruikte en daarnaast verslechterde de mondhygiene. De frameprothese voldeed niet meer en klager wenste een vaste constructie. De door het ongeval ontstane kosten van tandheelkundige behandelingen, waaronder de kosten van de brugconstructies, zijn door de advocaat van klager meegenomen in de schadestaat en uitgekeerd door de aansprakelijkheidsverzekeraar.

2.3 In de status van klager heeft verweerder op 22 januari 2007 genoteerd: "plan:deelbruggen OK+BK + 2 frame prothesen evt brug b. front??......??Uitleg en kosten 2 grote bruggen riskant, evenals implantaten Brief wiss. Advocaten vergoeding, wil bruggen vast". Verweerder heeft klager implantaten afgeraden in verband met zijn parodontale situatie, bruxisme en het gebruik van de mond als tweede hand.

2.4. Verweerder heeft in maart en in mei 2007 behandelingen uitgevoerd waarbij de noodbruggen in de onder- en bovenkaak werden geplaatst en in september 2007 zijn de brugconstructies geplaatst, uitgevoerd met cuspidaatgeleiding tegen bruxisme en zoveel mogelijk onderspoelbaar in verband met de parodontale situatie. Na een paar jaar ging de parodontale situatie achteruit en braken stukjes van de voortanden af. Ook brak de brugconstructie in oktober 2010 doormidden. Na diverse reparaties en extracties hebben klager en verweerder in juli 2012 overleg gehad over een andere voorzienig voor de bovenkaak, zoals een frame, plaatje of prothese. Begin 2013 heeft klager een immediaatprothese aangemeten gekregen.

2.5 Klager heeft een klacht met betrekking tot de brug in de bovenkaak tegen verweerder ingediend bij de F. Deze klacht is bij uitspraak van 31 juli 2013 gegrond verklaard.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt - naar het college begrijpt - in dat verweerder in 2007 voor de bovenkaak een brug heeft geadviseerd en geplaatst, die al na 2 jaar brak waardoor die na reparatie uiteindelijk al in 2013 moest worden vervangen door een prothese. Klager stelt dat hij slecht door verweerder is behandeld omdat dit resultaat, na jaren behandelingen te hebben ondergaan waarbij EUR 20.000,- aan nota's is betaald, niet is wat hij wenste.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen, waaronder de uitspraak van de klachtencommissie, bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2. Kern van de klacht is of verweerder in 2007 zorgvuldig heeft gehandeld rondom de advisering van de brug in de bovenkaak. Het college stelt vast dat klager een langdurige oplossing van zijn gebitsprobleem aangaande de bovenkaak voor ogen stond en dat hij bij verweerder heeft aangedrongen op een vaste constructie door middel van implantaten. Uit het betoog van verweerder volgt dat er zodanige parodontale problemen waren dat implantaten geen optie waren. Er waren diepe pockets van 7 tot 8 mm bij diverse elementen. Uitsluitend het maken van een vaste brugconstructie behoorde volgens verweerder tot de mogelijkheden, waarbij verweerder aanvoert geen garanties te hebben gegeven vanwege factoren als het mondgebruik als tweede hand, de slechte paradontale situatie, slechte mondhygiene en bruxisme. Geprobeerd is klager een vaste constructie aan te meten die onder die omstandigheden zo lang mogelijk zou houden, wat op basis van vertrouwen met klager is besproken, aldus verweerder.

5.3 Uit de teleurstelling van klager over het feit dat de brug in de bovenkaak al na een aantal jaren moest worden vervangen door een prothese, volgt dat hem onvoldoende voor ogen heeft gestaan wat hij van de behandelingen door verweerder mocht verwachten. In de status heeft het college, anders dan onder 2.3. is geciteerd, niet terug kunnen vinden dat verweerder duidelijk uitleg heeft gegeven aan klager over de door hem voorgestane brugconstructie, de daaraan verbonden risico's (mogelijk beperkte levensduur van een dergelijke constructie in klagers specifieke situatie), en wat de eventuele alternatieven waren. Artikel 7:448 lid 1 van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) bepaalt dat de hulpverlener de patient op duidelijke wijze moet voorlichten over de voorgestelde behandeling. Lid 2 van dat wetsartikel schrijft onder meer voor dat de patient informatie behoort te verkrijgen over het doel van de behandeling en de gevolgen en de risico's daarvan, alsmede over de vooruitzichten en alternatieven. Verweerder heeft naar het oordeel van het college onvoldoende onderbouwd dat de wijze waarop hij klager daarover heeft geinformeerd, adequaat is geweest. Met name is onvoldoende gebleken dat klager zicht had op wat de risico's en vooruitzichten waren. Een schriftelijk behandelplan was er niet. Verweerder heeft ten aanzien van zijn indicatie voor een brugconstructie aangegeven dat hij probeerde aan de wensen van klager tegemoet te komen (vaste constructie) en dat hij de contra-indicaties heeft gewogen. Het college overweegt hieromtrent dat het de verantwoordelijkheid is van verweerder om met een weloverwogen en onderbouwd behandelingsplan klager te overtuigen van de randvoorwaarden en behandelmogelijkheden leidend tot de uiteindelijke keuze voor een brugconstructie en niet zonder meer in te gaan op wensen van een leek, zeker niet als die tandheelkundig onverantwoord of onjuist zijn. Dit geldt te meer nu er bij klager bijzondere omstandigheden waren waarbij bij de keuze rekening moest worden gehouden, zoals het mondgebruik als tweede hand, de parodontale situatie en de mondhygiene, waardoor de indicatie voor de brugconstructie twijfelachtig was en de levensduur daarvan mogelijk zou kunnen worden bekort.

5.4 "Informed consent" ziet op het proces waarin een patient in volle omvang wordt geinformeerd over de keuze voor een behandeling, de afweging van alternatieven en de bespreking van risico's en complicaties, zodat de patient hierin een weloverwogen keuze kan maken. Dat klager deze meeromvattende wetenschap had blijkt niet uit het relaas van klager en evenmin valt dit uit het tandheelkundig dossier te destilleren. Het dossier zoals verweerder heeft overgelegd voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen; het patientendossier bevat enkel de klachten van patient en verrichtingen gekoppeld aan bedragen. Evenmin blijkt uit de overgelegde gegevens dat er sprake was van (schriftelijke) toestemming van patient voor de behandeling. De gegevens in het dossier dienen duidelijk te zijn en zodanig bij elkaar aan te sluiten dat inzicht in het gevolgde denkproces mogelijk is. Daarvan is in de onderhavige situatie geen sprake.

5.5 Het onvoldoende voorzien in adequate voorlichting van klager leidt ertoe dat geen sprake is geweest van informed consent voor de behandelingen leidend tot de brugconstructie; het dossier ontbeert transparantie met betrekking tot de gang van zaken. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht een verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. Gelet op het feit dat verweerder naar de overtuiging van het college met de beste bedoelingen jegens klager heeft gehandeld om tegemoet te komen aan diens wens voor een vaste constructie, mede gezien de lange staat van dienst waarbij verweerder niet eerder met het tuchtrecht in aanraking is gekomen, acht het college de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege:

- Verklaart de klacht gegrond;

- Waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 20 november 2015 door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

H.C. van Renswoude, W.J.D.M. van Beers en drs. J.M.W. Croes, leden-beroepsgenoten,

mr. dr. A. Wilken, lid-jurist,

mr. C.G.J. Pluijgers, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 29 december 2015 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter

w.g. C.G.J. Pluijgers, secretaris