Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:55

ECLI:NL:TGZCTG:2016:55

Datum uitspraak: 28-01-2016

Datum publicatie: 28-01-2016

Zaaknummer(s): c2015.161

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Deze zou de spoedeisendheid van de klachten van klaagster (volgens haar was sprake van een anafylactische shock) ten onrechte hebben miskend. Klacht in eerste aanleg afgewezen. Beroep verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.161 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: de heer C., wonende te B.,

tegen

D., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. dr. L.A.P. Arends, advocaat te Nijmegen.

1. Verloop van de procedure

A.-hierna klaagster-heeft op 18 november 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen huisarts D.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 8 april 2015, onder nummer 14236 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 december 2015, waar zijn verschenen klaagster en de arts, beiden bijgestaan door hun gemachtigden.

De zaak is over en weer bepleit. Beide gemachtigden hebben pleitnotities aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

"2. De feiten

Verweerder is huisarts, verbonden aan de huisartsenpraktijk waar klaagster patiente is.

De partner van klaagster, verder te noemen de partner, heeft op 28 juli 2014 rond 08.00 uur telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpraktijk. Tijdens dit gesprek met de praktijkassistente heeft de partner meegedeeld, dat klaagster over haar hele lichaam huiduitslag had, veel pijn had, slap was en waarschijnlijk koorts had, alsook dat deze klachten sinds de middag van de dag ervoor bestonden. Verzocht werd om een huisvisite. De praktijkassistente heeft aan de partner meegedeeld, dat zij overleg zou plegen met een huisarts.

De praktijkassistente heeft daarop overleg gehad met verweerder. Verweerder heeft vervolgens geoordeeld dat de klachten op dat moment geen aanleiding vormden voor een spoedvisite en heeft ervoor gekozen de klachten van klaagster te bespreken in het gezamenlijke huisartsenoverleg om 10.00 uur.

Naar aanleiding van dit huisartsenoverleg heeft verweerder de praktijkassistente meegedeeld, dat geen indicatie bestond voor een visite, dat klaagster wel op korte termijn gezien moest worden en dat zij daartoe dezelfde middag naar de praktijk kon komen. De praktijkassistente heeft dit telefonisch aan de partner meegedeeld omstreeks 10.44 uur en gezegd dat er vroeg in de middag een plek op het spreekuur vrij was. Vervolgens meldde de partner aan de praktijkassistente dat klaagster inmiddels ook pijn in de borststreek had gekregen en zieker was geworden. Van de partner begreep de praktijkassistente dat klaagster niet benauwd was en geen drukkend gevoel op de borst had. De praktijkassistente heeft vervolgens kort daarna overleg gehad met verweerder. De praktijkassistente heeft naar aanleiding van dit overleg met verweerder doorgegeven dat klaagster direct naar de praktijk kon komen voor een spoedbeoordeling en om een ECG te maken.

Op de huisartsenpraktijk is een ECG gemaakt. Klaagster is vervolgens omstreeks 11.30 uur door een andere huisarts dan verweerder onderzocht. Deze huisarts heeft klaagster met het oog op een (mogelijke) allergische reactie medicatie gegeven (tavegyl en dexamethason) en klaagster doorverwezen naar het ziekenhuis. Omdat sprake was van een lage bloeddruk en snelle hartslag is gekozen voor vervoer per ambulance.

Klaagster is in het ziekenhuis onderzocht. Het specialistenbericht van 28 juli 2014 vermeldt: "Werkhypothese/diagnose: Allergische reactie op onbekend allergeen.".

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

"3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij niet adequaat heeft gehandeld, waardoor een levensbedreigende situatie is ontstaan (anafylactische shock). Dat verwijt heeft betrekking op twee momenten op 28 juli 2014. Klachtonderdeel a) luidt aldus dat het verzoek van klaagster om een huisvisite door de praktijkassistente niet als urgent is aangemerkt, waardoor -vanwege het inbrengen in het huisartsenoverleg- drie uur vertraging in de behandeling is opgetreden. Klaagster is van mening dat het onaanvaardbaar is dat een telefoniste een eerste medische beoordeling doet; verweerder had deze beoordeling zelf moeten doen.

Klaagster heeft als klachtonderdeel b) aangevoerd dat verweerder pas na de mededeling dat sprake was van pijn in de hartstreek, heeft besloten dat sprake was van urgentie. Als de praktijkassistente de klachten van klaagster correct aan verweerder heeft overgebracht, kan klaagster zich niet voorstellen dat verweerder toen niet aan een anafylactische shock heeft gedacht. Door het te langzame handelen van verweerder, is klaagster in een levensbedreigende situatie geraakt. Klaagster heeft de gebeurtenissen op 28 juli 2014 als zeer traumatisch ervaren.

4. Het standpunt van verweerder

Het standpunt van verweerder ten aanzien van klachtonderdeel a) luidt als volgt.

De patientveiligheid is binnen de huisartsenpraktijk gewaarborgd. Alle praktijkassistenten zijn gediplomeerd en getraind in het triageren, ook bij telefonische klachten. Zij voeren de triage uit aan de hand van een NHG-triagewijzer en bij twijfel vindt overleg plaats met een huisarts. Tijdens het ochtendoverleg van de huisartsen worden verder visiteaanvragen besproken en andere zaken. De praktijkassistente deelt ook altijd mee dat bij wijzigingen of verergering van de klachten opnieuw contact moet worden opgenomen met de praktijk. Ook in de thans voorgelegde situatie is volgens dit protocol gehandeld en verweerder is van mening dat het klachtonderdeel dan ook ongegrond zou moeten worden verklaard.

Het standpunt van verweerder ten aanzien van klachtonderdeel b) luidt als volgt.

Verweerder heeft op grond van de beschikbare informatie juist gehandeld. Tijdens het eerste telefoongesprek van de praktijkassistente met de partner, door de praktijkassistente besproken met verweerder, kwam geen urgentie naar voren. Verweerder heeft daarbij onder meer in ogenschouw genomen de mededeling van de partner dat op zondagmiddag de klachten al aanwezig waren maar dat vanwege de weekenddienst is gewacht tot maandagmorgen met het bellen naar de praktijk. Uit de beschikbare gegevens bleek verder niet dat klaagster immobiel zou zijn en/of andere klachten had die vervoer onmogelijk maakte. Pas nadat de praktijkassistente in het tweede gesprek had meegedeeld dat klaagster die middag naar het spreekuur kon komen, meldde de partner dat klaagster pijn in de borststreek had en zieker was geworden. Op basis van deze nieuwe informatie heeft verweerder laten meedelen dat klaagster direct gezien kon worden en dit is ook gebeurd. Achteraf bezien had een huisvisite afgelegd kunnen worden, maar dit zou geen meer adequate behandeling en meer snelheid hebben meegebracht. Klaagster was goed ter been, vertoonde geen levensbedreigende verschijnselen en woont op 1 km afstand van de praktijk. Bovendien kon, doordat klaagster naar de praktijk kwam, een ECG worden gemaakt. Klachtonderdeel b) is daarom volgens verweerder eveneens ongegrond".

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

"5. De overwegingen van het college

Het college overweegt ten aanzien van klachtonderdeel a) als volgt. Aan de orde is de vraag of binnen de praktijk van verweerder, waarvoor (onder meer) verweerder verantwoordelijkheid draagt, de patientveiligheid in een situatie waarin telefonisch aan een niet-huisarts medische klachten kenbaar werden gemaakt, voldoende was gewaarborgd. Het college is van oordeel dat dit het geval was en overweegt daartoe als volgt. Het college stelt vast dat de telefoon op de praktijk van verweerder niet wordt beantwoord door een telefoniste zonder medische achtergrond, maar door een gediplomeerde en dus hiervoor opgeleide praktijkassistent(e), die zijn/haar werkzaamheden uitvoert aan de hand van de NHG-triagewijzer. Van een praktijkassistent(e) kan en mag daarom waar het gaat om het maken van een eerste medische inschatting wat urgentie betreft meer worden verwacht dan klaagster veronderstelt. In dit geval heeft de praktijkassistente doorgevraagd naar de klachten van klaagster en verder overleg gevoerd met verweerder, die op dat moment heeft geoordeeld dat er geen indicatie was voor een spoedvisite gelet op de klachten van klaagster. Gelet op de professionaliteit van de praktijkassistente, het volgen van de NHG-triagewijzer en het overleg tussen de praktijkassistente en verweerder voorafgaand aan het huisartsenoverleg, kan, ondanks dat verweerder klaagster niet zelf heeft gesproken, niet worden gezegd dat de eerste medische beoordeling wat de urgentie betreft uitsluitend bij de praktijkassistente heeft gelegen. De gang van zaken op 28 juli 2014 in de vroege morgen geeft het college geen grond om te oordelen dat de patientveiligheid van klaagster onvoldoende was gewaarborgd. Klachtonderdeel a) acht het college daarom ongegrond.

Het college overweegt ten aanzien van klachtonderdeel b) als volgt. Aan de orde is de vraag of verweerder op 28 juli 2014 na het eerste telefonische contact tussen de praktijkassistente en de partner tekort is geschoten in de zorg die hij moest verlenen, doordat hij onvoldoende adequaat en snel heeft gehandeld. Daartoe overweegt het college als volgt. Aangenomen kan worden dat de praktijkassistente de klachten van klaagster uitgebreid heeft uitgevraagd, zo staat ook in het medisch dossier. Daarin staat ook dat is aangegeven dat de klachten zich de middag van de dag ervoor (zondagmiddag) hadden geopenbaard en dat ervoor is gekozen te wachten met het bellen van de praktijk tot maandagmorgen. Naar het oordeel van het college heeft verweerder gerechtvaardigd kunnen oordelen dat een spoedvisite op dat moment niet noodzakelijk was. Ongeveer twee uur later heeft verweerder de klachten van klaagster en haar verzoek om een huisvisite besproken binnen het huisartsenoverleg. De praktijkassistente heeft de partner daarna teruggebeld omstreeks 10.44 uur en gezegd dat klaagster die middag op het spreekuur kon komen. Tot aan dit moment bestond voor verweerder (dan wel de praktijkassistente) geen indicatie dat de toestand van klaagster was verslechterd. Klaagster noch haar partner hadden na het eerste contact met de huisartsenpraktijk opnieuw contact gezocht vanwege verergering van de klachten. Toen vervolgens tijdens dit tweede telefoongesprek namens klaagster wel werd aangegeven dat de toestand was verslechterd, zij had pijn in de borststreek, heeft verweerder (via zijn praktijkassistente) direct zijn beslissing aangepast, in die zin dat klaagster direct op de praktijk kon worden beoordeeld, waar ook een ECG zou worden gemaakt. In ogenschouw genomen dat verweerder, zoals onweersproken door hem ter zitting is gesteld, zich via zijn praktijkassistente ervan had vergewist dat klaagster niet benauwd was en geen drukkend gevoel op de borst had alsook de afstand tussen klaagster en de praktijk en de wenselijkheid om een ECG te maken, is het college van oordeel dat verweerder gezien het tijdpad en de informatie die hem ter beschikking stond voldoende adequaat heeft gehandeld jegens klaagster. Dat klaagster de gebeurtenissen op 28 juli 2014 als traumatisch heeft ervaren, valt, zoals verweerder ook heeft aangegeven, te betreuren. Dat maakt echter de zaak niet anders. Het college dient te beoordelen of verweerder als een redelijk handelend en bekwaam arts is opgetreden en is op bovengenoemde grond tot het oordeel gekomen dat dit het geval is. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.

Vorenstaande overwegingen leiden ertoe dat de klacht ongegrond is".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

4.1. In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het beroep.

4.3. Klaagster heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat zij zich niet herkent in de twee delen van haar klacht zoals die door het Regionaal Tuchtcollege in zijn uitspraak zijn geformuleerd. Daargelaten het feit dat blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Regionaal Tuchtcollege, (de gemachtigde van) klaagster ter zitting heeft ingestemd met de weergave van haar klacht als bestaand uit twee onderdelen, zal het Centraal Tuchtcollege uitgaan van de klacht zoals door de gemachtigde van klaagster nader is gepreciseerd in zijn pleitnota in eerste aanleg onder "Conclusie", te weten dat de arts in eerste instantie niet adequaat heeft gereageerd door te beslissen dat geen sprake was van spoed en tevens dat geen huisbezoek kon worden toegestaan, met als gevolg een ernstige vertraging in de behandeling in een kritieke fase van het ziekteproces. Daarbij is in beroep aangegeven dat het element "spoed" voor (de gemachtigde van) klaagster belangrijker was dan het element "visite".

4.4. Ter zitting in beroep heeft de gemachtigde van klaagster bevestigd dat het huisartsenjournaal met betrekking tot zijn eerste telefonische contact over klaagster (zijn echtgenote) op 28 juli 2014 met juistheid vermeldt:

"man belde: heeft erg veel pijn aan oor (voelt hoofd niet meer) oor is rood en warm weet temp niet maar denkt wel dat ze koorts heeft is erg slap en heeft rode uitslag op hele lich. heeft vorige week inj hep A DTP en Buiktyfus gehad en amoxicilline kuur klachten zijn sinds gistermiddag. wil vis".

4.5. Die symptomen zijn, onmiddellijk na de melding daarvan, door de assistente met de arts besproken, zo is komen vast te staan. Die symptomen vormden, ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, echter geen aanleiding voor de arts om op dat moment acuut in te grijpen. Daarbij speelt een rol dat een anafylactische reactie, waarvan volgens (de gemachtigde van) klaagster sprake is geweest na een DTP-vaccinatie op 16 juli 2014, gewoonlijk een veel acuter verloop heeft dan de circa anderhalve week die in dit geval was verstreken tussen de inenting en de beschreven symptomen. Er was geen aanleiding aan te nemen, dat klaagster een anafylactische shock had; dit is ook in het ziekenhuis niet vastgesteld. De arts heeft dan ook op 28 juli 2014 's-morgens vroeg op grond van de gemelde symptomen mogen concluderen dat er geen reden was om met meer spoed dan hij heeft betracht te handelen, zodat hem ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.6. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot het geven van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en

drs. F.M.M. van Exter en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en

mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

28 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.