Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:72

ECLI:NL:TGZCTG:2016:72

Datum uitspraak: 09-02-2016

Datum publicatie: 09-02-2016

Zaaknummer(s): c2015.278

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater. Klaagster verwijt de psychiater onder meer dat er sprake was van dreiging en intimidatie toen zij kenbaar maakte niet akkoord te zullen gaan met het behandelplan en dat zij wordt gedwongen tot het gebruik van bepaalde medicatie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen, het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.278 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: C., wonende te D.,

tegen

E., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 17 februari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen E. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 maart 2015, onder nummer 2014-043a heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2015.279 en C2015.280 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 januari 2016. Klaagster en haar gemachtigde hebben bij brief ingekomen op

11 januari 2016 laten weten niet te zullen verschijnen, namens de psychiater is zijn gemachtigde mr. Salomons verschenen. Mr. Salomons heeft het standpunt van de psychiater toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op 23 december 2013 heeft verweerder eenmalig op de polikliniek van F. te B. met klaagster een gesprek gehad in het kader van een vervolgafspraak, nadat klaagster kort daarvoor onder voorwaarden uit het psychiatrisch ziekenhuis was ontslagen.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat zij ten onrechte wordt gedwongen tot gebruik van de in het behandelplan/voorwaardenplan voorziene medicatie. Klaagster heeft het behandelplan niet ondertekend en gaat niet akkoord met de inhoud ervan. Toen klaagster kenbaar maakte niet akkoord te zijn, was er sprake van dreiging en intimidatie.

Er is sprake van schending van het nieuwe concept van de wet BOPZ aanhangig in de Tweede Kamer waarin geweld en dwang wordt verboden. Klaagster verafschuwt bovendien die medicatie vanwege de bijwerkingen ervan. Klaagster verwijst naar de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te G. van 25 februari 2000. Deze uitspraak wordt door verweerder genegeerd.

Bovendien verwijt klaagster verweerder het aan klaagster onthouden van informatie en valsheid in geschrifte.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Aan het tuchtrecht voor de gezondheidszorg ligt het beginsel van persoonlijke verwijtbaarheid ten grondslag. Dat betekent dat uitsluitend aan de orde is het handelen dan wel nalaten van verweerder. Vaststaat dat verweerder als ambulant werkend psychiater klaagster slechts een keer heeft gezien in het kader van een ambulante behandelrelatie bij F. en dat hij niet betrokken was bij de gestelde gedwongen toediening van de medicatie. De klacht heeft dus het oog op handelingen waar verweerder niet bij betrokken was. Gelet op het beginsel van persoonlijke verwijtbaarheid kan verweerder daarvoor dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Op grond van de overgelegde stukken is evenmin gebleken dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan het aan klaagster onthouden van informatie dan wel aan valsheid in geschrifte.

5.2 Om bovenstaande redenen zal de klacht in zijn geheel zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

De psychiater heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

prof. mr. J. Legemaate en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en

drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.