Tuchtrecht | Onvoldoende informatie | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:17

ECLI:NL:TGZRSGR:2016:17

Datum uitspraak: 09-02-2016

Datum publicatie: 09-02-2016

Zaaknummer(s): 2015-032

Onderwerp: Onvoldoende informatie

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht van gescheiden vader tegen huisarts van zoon over wijze van verstrekking informatie over zoon en diens andere behandelaren. Ouders gezamenlijk gezag. Zoon in voor vader onbekend gezinsvervangend tehuis. Instructie verzorgers aan arts over geheimhouding jegens derden. Arts binnen redelijke tijd wel informatie gegeven, maar met zwartgemaakte namen van andere behandelaars. Arts kon in redelijkheid tot besluit komen namen en adressen andere behandelaars niet bekend te maken. Uitzondering geheimhoudingsplicht ingeval van minderjarigheid (art. 7:457 lid 3 BW). Toets of geven van inlichtingen in strijd is met zorg van goed hulpverlener. Inlichtingenplicht (art. 7:456 BW). Nakoming verplichtingen jegens patient indien minderjarig (art. 7:465 BW). Klacht afgewezen.

------------------

Datum uitspraak: 9 februari 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. Q.J. van Riet, werkzaam te Venlo,

tegen:

C,huisarts,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 2 februari 2015

- de aanvulling op het klaagschrift, met bijlage

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- de brief van 27 november 2015 van mr. M.J. de Groot, met bijlagen.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 15 december 2015. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigde van klager had bericht gestuurd van verhindering wegens ziekte.

2. De feiten

2.1 Klager is de vader van twee zoons, onder wie zijn zoon E, geboren op in 1999. E woont in een gezinsvervangend tehuis. Klager kent het woonadres van E niet en weet niet wie zijn verzorgers zijn. Hij is gescheiden van de moeder van E. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag. Het Gerechtshof te Den Haag heeft bij beschikking van 4 juli 2012 het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag over E te beeindigen afgewezen. Het Hof heeft onder meer overwogen dat de vader zich de afgelopen jaren ter zake van de uitoefening van het gezag terughoudend had opgesteld en is ervan uitgegaan dat hij zich ook in de toekomst niet zal bemoeien met de dagelijkse beslissingen ten aanzien van E, doch dat hij uitsluitend zal meebeslissen in belangrijke aangelegenheden. Bij diezelfde beschikking heeft het Hof het verzoek van de vader om een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgewezen. In dat verband heeft het Hof de verwachting uitgesproken dat de moeder op den duur in staat zal zijn E de ruimte te geven om contact met de vader te onderhouden. En voorts heeft het overwogen dat de vader zich na verloop van tijd zo nodig opnieuw tot de rechter kan wenden met een verzoek om een contactregeling vast te stellen.

2.3 Verweerster is sinds medio 2013 de huisarts van E. Bij de inschrijving als patient hebben de verzorgers van E aan verweerster meegedeeld dat zij geen informatie over E aan derden mag geven.

2.4 Op 31 oktober 2014 heeft de gemachtigde van klager verweerster schriftelijk, met toezending van een uittreksel uit het gezagsregister betreffende E, verzocht om toezending van een uitdraai van het dossier van E over de afgelopen twee jaren. Verweerster heeft overlegd met de verzorgers van E. Na een bericht van 12 november 2014 dat zij ermee bezig was, heeft verweerster op 16 november 2014 aan de gemachtigde geschreven dat zij de medische informatie over de afgelopen twee jaar aan de verzorgers had gestuurd, zodat deze, met de eerstvolgende kwartaalrapportage van de verzorgers aan de moeder, volgens afspraak ook bij klager terecht zou komen.

2.5 Op 17 november 2014 heeft de gemachtigde van klager aan verweerster bericht, onder verwijzing naar het ouderlijk gezag van klager, deze wijze van informatieverstrekking niet te accepteren. De gemachtigde vraagt dan naar de namen van de verzorgers.

2.6 Op 19 november 2014 heeft verweerster de medische informatie die zij aan de verzorgers had gestuurd, ook aan de gemachtigde van klager gezonden. Zij heeft daarbij geschreven dat zij met de verzorging zou overleggen over een betere organisatie van de informatie aan klager. In de toegezonden stukken heeft verweerster de namen en adressen van aan haar als huisarts rapporterende zorgverleners onleesbaar gemaakt. Op dezelfde datum heeft de gemachtigde de ontvangst (van 11 pagina's) bevestigd, maar bezwaar gemaakt tegen het onleesbaar maken van de namen en adressen van de andere zorgverleners. Daarna is de correspondentie enige tijd voortgezet. Daarin drong de gemachtigde van klager aan op informatie over de andere zorgverleners en wees hij op de onwenselijkheid van het ontbreken van contact tussen klager en zijn zoon. Verweerster zegde toe eventuele nieuwe informatie te zullen sturen, de mening van de zoon zelf te zullen vragen en - gelet op zijn beperking - daartoe wellicht, met toestemming van beide ouders, een psycholoog in te schakelen. Op 7 januari 2015 heeft verweerster informatie over de ergotherapie van E aan de gemachtigde van klager gestuurd.

2. De klacht

Klager verwijt verweerster dat hij van haar niet de informatie krijgt waaruit hij kan opmaken hoe het medisch met zijn zoon gaat. Uit de verstrekte informatie kan hij niet opmaken wie de (andere) behandelende artsen of hulpverleners zijn. Hij stelt dat deze informatie tot de medische informatie behoort waarop hij als ouder met gezag recht heeft en dat verweerster hem die informatie niet op basis van een eigen belangenafweging kan onthouden. Ter zitting heeft klager gezegd dat het hem niet zozeer gaat om de namen van de andere behandelaars, maar vooral om de gezondheidstoestand van E. Hij heeft ook aandacht gevraagd voor het probleem dat hij al vele jaren geen contact heeft met E.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Verweerster heeft aanvankelijk afhoudend gereageerd op het verzoek van klager om inlichtingen. Zij meende geen inlichtingen aan anderen te mogen geven dan aan de verzorgers en stuurde de gevraagde informatie niet aan klager, maar aan de verzorgers, die deze aan de moeder zouden doen toekomen, waarna deze de informatie op haar beurt aan klager zou sturen. Terecht heeft klager hiertegen bezwaar gemaakt. In beginsel had verweerster als arts van E, die ten tijde van het verzoek van klager om inlichtingen nog geen 16 jaar oud was, jegens klager, als vader belast met het ouderlijk gezag, geen verplichting tot geheimhouding van informatie over E. Het College verwijst naar artikel 7:457, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin de uitzondering op de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener is geregeld ingeval de patient minderjarig is. Er zijn in deze procedure geen feiten of omstandigheden gesteld of anderszins gebleken waaruit volgt dat verweerster door inlichtingen aan klager te geven niet de zorg van een goed hulpverlener in acht zou nemen, zoals bedoeld in de laatste zin van artikel 7:457, derde lid, BW. Ook is niet gebleken waarop de instructie van de verzorgers aan verweerster was gebaseerd dat zij geen informatie mocht geven aan anderen, als daaronder ook - of juist - klager moest worden begrepen. Verwezen wordt voorts naar artikel 7:456 BW (inlichtingenplicht jegens de patient) in verbinding met artikel 7:465 BW (nakoming van verplichtingen jegens de patient indien deze minderjarig is).

5.2 Na aandringen van de gemachtigde van klager en na het inwinnen van juridisch advies heeft verweerster echter het dossier alsnog rechtstreeks aan (de gemachtigde van) klager toegestuurd. De tijd die is verstreken tussen het eerste verzoek op 31 oktober 2014 en de toezending van het dossier op 19 november 2014 acht het College niet te lang, zeker gezien de niet-alledaagse situatie. Er was uiteraard overleg nodig met de verzorgers van E en verweerster heeft terecht ook juridische informatie ingewonnen.

5.3 Klager heeft het dossier dan ook binnen redelijke tijd ontvangen en er zijn geen concrete vragen van klager over de gezondheidstoestand van E geweest die door verweerster onbeantwoord zijn gelaten. Daarom is de klacht dat verweerster klager geen informatie heeft gegeven waaruit klager kan opmaken hoe het medisch met zijn zoon gaat, niet gegrond.

5.4 Klager heeft ter zitting gezegd dat het hem vooral ging om de gezondheidssituatie van E en niet zozeer om de namen en adressen van (andere) behandelaars en verzorgers. Toch gaat het College er, gelet op hetgeen in de stukken namens klager is aangevoerd, van uit dat klager zijn klacht dat verweerster die namen en adressen niet heeft gegeven, handhaaft.

5.5 Ingevolge de laatste zin van artikel 7:457 derde lid van het BW moest verweerster het geven van inlichtingen achterwege laten, als zij daardoor niet geacht kon worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen. Dat betekent dat verweerster zelf een afweging moest maken of en zo ja in hoeverre zij tegemoet kwam aan het verzoek van klager om toezending van het dossier van E, inclusief de namen en adressen van andere behandelaars.

5.6 Het College moet toetsen of verweerster in redelijkheid kon komen tot haar besluit om de namen en adressen van andere behandelaars niet bekend te maken. Verweerster heeft in dat verband aangevoerd:

- dat E niet thuis, maar in een gezinsvervangend tehuis woonde en zij geen contact had met diens ouders maar met diens verzorgers,

- dat zij niet de bron wilde zijn van informatie over andere behandelaars, die dan ook door klager konden worden benaderd, waardoor dan misschien het voor klager geheime adres van E bekend zou worden, terwijl klager ook aandrong op contact met E, maar de rechter geen omgangsregeling had vastgesteld,

- dat een omgangsregeling niet via haar als arts moet worden afgedwongen en zij zelf geen speelbal wilde zijn in het conflict tussen de ouders van E.

Ter zitting heeft verweerster desgevraagd gezegd dat het verbergen van de gegevens van de behandelaars geen belemmering is voor een goede inhoudelijke informatievoorziening, omdat de brieven van de behandelaars zijn bijgevoegd, dus met de medisch-inhoudelijke informatie, en duidelijk is welk specialisme de behandelaar heeft. Zij verklaarde zich bereid om desgevraagd aan klager een inhoudelijke toelichting te geven. In deze procedure is niet gebleken dat klager aan verweerster al inhoudelijk om verduidelijking had gevraagd. De verzoeken na 19 november 2014 betroffen tot nu toe alleen de namen en adressen van de behandelaars. Het College vindt het van belang dat verweerster binnen redelijke tijd na het verzoek de medisch-inhoudelijke informatie alsnog aan klager bekend heeft gemaakt en oordeelt dat verweerster vanwege de door haar - hiervoor geschetste - feiten en omstandigheden in redelijkheid kon komen tot haar besluit om de namen en adressen van de andere behandelaars niet aan klager bekend te maken. Deze handelwijze kan haar dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten. Daarom zal ook dit onderdeel van de klacht worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. M.E. Honee, lid-jurist, prof.dr. R.G. Poell, G.A. van Meer en H.C. Baak, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.C.M. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.