Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:77

De klacht is gericht tegen een verzekeringsarts. Klager verwijt de verzekeringsarts dat hij hem mentaal ziek heeft verklaard zonder dat hij hem heeft onderzocht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen.Hoger beroep klager verworpen. Gelet op de informatie van de integratiebegeleider en op de medische gegevens waarover de verzekeringsarts beschikte, heeft hij op goede gronden kunnen besluiten de probleemanalyse op te stellen zonder klager in persoon te zien. De bevindingen van de verzekeringsarts ("uitgevallen met mentale problemen") betreffen een feitelijke conclusie die hij op basis van de hem ter beschikking staande gegevens kon en mocht trekken, en geen diagnose van een ziekte of stoornis.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:77

Datum uitspraak: 05-01-2016

Datum publicatie: 11-02-2016

Zaaknummer(s): c2015.232

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.232 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. A.B. Schippers-Juergens, verbonden aan E. te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 30 september 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna: de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 juni 2015, onder nummer 183/2014 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 januari 2016, waar de verzekeringsarts, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen en zijn standpunt nader heeft toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft zich op 7 juli 2014 ziekgemeld vanuit de WW. Klager is bij brief van

29 augustus 2014 uitgenodigd voor een spreekuurcontact bij verweerder om het recht op een ziektewetuitkering vast te stellen en een plan van aanpak op te stellen. Klager heeft in een brief van dezelfde datum geschreven dat hij -kort gezegd- niet wilde komen omdat hij medewerkers van het E. niet vertrouwt en alleen wil praten met derden erbij van de Staat der Nederlanden. Verder vraagt klager in die brief `alles terug te draaien'. Tijdens een telefonisch onderhoud met de reintegratiebegeleider, zo vertelde deze aan verweerder, toonde klager zich sterk gespannen.

Verweerder heeft de aanwezige medische gegevens van klager bekeken waaronder een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de WAO waaruit bleek dat klager bekend was met pathologie van de rechter (dominante) hand en linkervoet, beide ten gevolge van een arbeidsongeval.

Verweerder heeft vervolgens een plan van aanpak geschreven.

Hierin schreef hij onder meer:

"Uitgevallen met mentale problemen. Naast ZW-uitkering heeft klant reeds een volledige WAO-uitkering.

Klant kan zich als het beter gaat, melden bij het E..".

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij, zonder dat hij klager heeft onderzocht, klager mentaal ziek/geestesziek heeft verklaard.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager is, vanwege zijn ziekmelding op 7 juli 2014, uitgenodigd voor het spreekuur van een verzekeringsarts, verweerder, om het recht op een uitkering op basis van de ziektewet te beoordelen op basis waarvan vervolgens een plan van aanpak opgesteld zou worden. Klager heeft per brief, die door verweerder als bijlage bij het verweerschrift is overgelegd, en telefonisch laten weten dat hij niet wilde komen. Verweerder heeft op grond van zijn overleg met de reintegratiebegeleider en de inhoud van de brief van klager de conclusie kunnen trekken dat er bij klager sprake was van forse spanningen en dat klager gebaat zou zijn bij een periode van rust en recuperatie, waarbij hij een spreekuurcontact onnodig belastend achtte. Verweerder heeft daarom, en dat siert verweerder, besloten de ziekmelding te accepteren en klager niet in persoon te zien.

Dat verweerder in zijn plan van aanpak heeft geschreven dat klager was uitgevallen met mentale problemen valt hem derhalve niet tuchtrechtelijk te verwijten. Dat is een feitelijke conclusie die verweerder op basis van de hem ter beschikking staande gegevens kon en mocht trekken en geen diagnose van een ziekte of stoornis. Verweerder heeft klager daarmee geenszins mentaal ziek of geestesziek verklaard.

Het college is dan ook van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten en dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.3

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de volgende feiten en omstandigheden:

Klager heeft zich op 7 juli 2014 ziekgemeld vanuit de WW. Klager is bij brief van 29 augustus 2014 uitgenodigd voor een spreekuurcontact bij de verzekeringsarts om het recht op een ziektewetuitkering vast te stellen en een probleemanalyse op te stellen.

Het spreekuurcontact heeft niet plaatsgevonden.

In het Plan van aanpak deel 2, gedateerd 9 september 2014, staat onder meer het volgende vermeld:

"Samenvatting probleemanalyse

De verzekeringsarts heeft op basis van de beschikbare informatie een probleemanalyse opgesteld. In deze probleemanalyse omschrijft de verzekeringsarts de mogelijkheden in arbeid en tot re-integratie van de klant als volgt:

(...)

Uitgevallen met mentale problemen. Naast ZW-uitkering heeft klant reeds een volledige WAO-uitkering.

Klant kan zich als het beter gaat, melden bij het E.".

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken ten aanzien van het handelen van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft telefonisch overleg gehad met klagers re-integratiebegeleider en van hem vernomen dat klager naar aanleiding van de uitnodiging voor het spreekuur telefonisch contact had gezocht, tijdens welk contact klager zich sterk gespannen toonde, ook in de richting van de re-integratiebegeleider en het E.. Op basis van dossierstudie in combinatie met hetgeen de re-integratiebegeleider hem mededeelde tijdens het telefonisch overleg, vond de verzekeringsarts het, mede gelet op het werk dat klager deed (Poolse werknemers naar hun werkplek vervoeren), onverantwoord dat klager op dat moment weer aan het werk zou gaan. Ook een spreekuurcontact vond hij onnodig belastend voor klager. Om die reden heeft hij besloten de ziekmelding te accepteren en klager niet in persoon te zien. De verzekeringsarts heeft zijn probleemanalyse met betrekking tot klager opgesteld op basis van het medisch dossier en het met de re-integratiebegeleider gevoerde telefonisch overleg. De in de probleemanalyse door hem omschreven mogelijkheden van klager wat betreft arbeid en re-integratie zijn verwerkt in het door de re-integratiebegeleider opgestelde "Plan van aanpak deel 2" en worden daarin goed geciteerd.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege oordeelt het hiervoor beschreven handelen van de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Gelet op de informatie van de re-integratiebegeleider en de medische gegevens waarover de verzekeringsarts beschikte, heeft hij op goede gronden kunnen besluiten de probleemanalyse op te stellen zonder klager in persoon te zien. Wat betreft de in het Plan van aanpak deel 2 weergegeven bevindingen van de verzekeringsarts ("uitgevallen met mentale problemen") verenigt het Centraal Tuchtcollege zich met het oordeel in de bestreden beslissing dat dit een feitelijke conclusie betreft die de verzekeringsarts op basis van de hem ter beschikking staande gegevens kon en mocht trekken, en geen diagnose behelst van een ziekte of stoornis.

4.5 Gelet op het voorgaande dient het hoger beroep te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden juristen en mr. drs. J.A.W. Dekker en mr. Drs. W.A. Faas, leden beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 5 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.