Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:79

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:79

Datum uitspraak: 11-02-2016

Datum publicatie: 11-02-2016

Zaaknummer(s): c2015.012

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts. De klacht heeft betrekking op een door klager in verband met toegenomen klachten aangevraagde herbeoordeling in het kader van de WAO. Verweerder heeft klager in dat kader gezien en geconcludeerd dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen. Klager verwijt verweerder - kort gezegd - dat deze hem en zijn toegenomen klachten niet serieus heeft genomen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen en het beroep van klager wordt verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.012 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. A.G. Jansen, verbonden aan het E. te F..

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 10 december 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 november 2014, onder nummer 13250a, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.013 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 januari 2016, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Van de Laar voornoemd, en de arts, bijgestaan door drs. A.B. Schippers-Juergens, kantoorgenote van de gemachtigde van de arts.

De zaak is over en weer bepleit. Mevrouw Schippers-Juergens heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

In 2002 is klager uitgevallen wegens rugklachten. Per 30 maart 2004 werd klager voor minder dan 15% arbeidsongeschikt bevonden in het kader van de WAO. In verband met toegenomen klachten heeft klager in 2005 een keuring aangevraagd. Vastgesteld werd dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen wegens dezelfde oorzaak voor tenminste vier weken.

In 2009 heeft klager een herbeoordeling op grond van toegenomen klachten aangevraagd waarna hij op 5 juni 2009 door verweerder, die als verzekeringsarts werkzaam is bij E., werd gezien. Bij dit consult heeft klager medische informatie aan verweerder overhandigd. Verweerder concludeerde dat er nog steeds geen sprake was van toegenomen beperkingen en vermeldde in zijn rapportage:

"Er is sprake van onveranderde, verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hierdoor blijft client aangewezen op werkzaamheden conform de opgestelde functionele mogelijkhedenlijst dd 01-03-2004. Client kan deze mogelijkheden duurzaam benutten. De wachttijd amber is niet aangevangen: client blijft ogv theoretische verdiencapaciteit minder dan 15% WAO."

Bij uitspraak van 29 oktober 2009 heeft E. beslist dat klager geen uitkering in het kader van de WAO toekwam.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht houdt -kort en zakelijk weergegeven- het volgende in.

Verweerder heeft klager en de toegenomen klachten van klager niet serieus genomen en heeft bovendien geen gebruik gemaakt van de door klager aangereikte behandelinformatie.

Ter toelichting stelt klager dat er na maart 2004 nek- en schouderklachten zijn bijgekomen die te maken hebben met nekhernia's en artrose. Verweerder had echter zijn oordeel al klaar toen klager op consult kwam. Hij heeft vanuit zijn stoel vastgesteld dat de klachten van klager niet verslechterd waren en dat de FML van kracht zou blijven. Door verweerder is geen lichamelijk onderzoek verricht. De inhoud van het door klager meegenomen medisch dossier is niet besproken of bestudeerd. Verweerder heeft geen informatie bij de behandelaren opgevraagd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.

Verweerder heeft het onderzoek zorgvuldig en adequaat uitgevoerd. De rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

De onderzoeksvraag van de herkeuring was of er sprake was van toegenomen functionele beperkingen gedurende tenminste vier weken, voortvloeiend uit dezelfde ziekte-oorzaak, te weten de rugaandoening, als waarvoor in 2004 de WAO-beoordeling had plaatsgevonden.

De schouderklachten van klager betroffen een andere oorzaak en vielen daarom niet binnen het bestek van zijn onderzoek. Verweerder heeft klager wel degelijk onderzocht.

Verweerder heeft de door klager meegenomen behandelinformatie niet genegeerd maar met toestemming van klager gekopieerd. De visie van de gemeente met betrekking tot de afwezigheid van arbeidsmogelijkheden kon verweerder niet bij zijn onderzoek betrekken omdat deze visie op dat moment nog niet bekend was. Verweerder heeft klager correct bejegend.

Verweerder heeft gehandeld conform de voor zijn beroepsgroep toepasselijke normen zodat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5. De overwegingen van het college

Vooropgesteld wordt dat bij de herbeoordeling in het kader van de WAO het de taak van verweerder was om te toetsen of er sprake was van toegenomen functionele beperkingen gedurende tenminste vier weken, voortvloeiend uit dezelfde ziekte-oorzaak, in dit geval de rugaandoening van klager, als waarvoor in 2004 de WAO-beoordeling had plaatsgevonden.

Het college stelt vast dat verweerder ten tijde van zijn onderzoek over voldoende medische informatie beschikte om over de belastbaarheid van klager te kunnen oordelen.

Niet is gebleken dat verweerder de beschikbare informatie onvoldoende in zijn oordeel heeft meegewogen. De stelling dat verweerder de door klager meegenomen medische informatie heeft genegeerd, moet worden verworpen aangezien verweerder geen rekening hoefde te houden met de door klager aangeleverde informatie van een latere datum. De stelling van klager dat verweerder hem fysiek niet onderzocht heeft, treft geen doel nu uit het medisch onderzoeksverslag van 8 juni 2009 het tegendeel blijkt. Dat verweerder zijn oordeel voorafgaand aan het consult al klaar had, komt het college, gelet op de uitgebreidheid van het onderzoeksverslag, niet aannemelijk voor.

Het college kan dan ook niet vaststellen dat verweerder de klachten van klager niet serieus heeft genomen.

Nu van onzorgvuldig en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder niet is gebleken, dient de klacht als kennelijk ongegrond te worden afgewezen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 De arts voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3 Namens klager is kort voor de behandeling ter zitting nog een brief van mevrouw G., revalidatiearts, aan de huisarts van klager overgelegd, houdende een verslag van een consult op 4 november 2015. Nu het door klager aan de arts verweten handelen dateert van 2009 heeft de inhoud van deze brief voor de behandeling van de onderhavige zaak geen relevantie.

4.4 In hoger beroep blijven partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of er tijdens het consult op 5 juni 2009 een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Partijen hebben op dit punt een tegenovergestelde visie, waarbij de arts zich bij zijn stelling dat zodanig onderzoek wel heeft plaatsgevonden, gesteund ziet door hetgeen door hem in het medisch onderzoeksverslag van 8 juni 2009 is genoteerd.

Nu door het Centraal Tuchtcollege niet kan worden vastgesteld dat lichamelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden,kan dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van de arts maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaald handelen of nalaten van een arts hem tuchtrechtelijk kan worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanig handelen of nalaten. Dat is hier niet het geval.

4.5 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en mr. drs. J.A.W. Dekker en mr. drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.