Uitspraak 201300148/2/A2

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Zeist

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Schadevergoeding

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:402

201300148/2/A2.

Datum uitspraak: 17 februari 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Austerlitz, gemeente Zeist,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 november 2012 in zaak nr. 11/3192 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zeist.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 28 september 2010 herroepen en aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade ten bedrage van EUR 4.000,00 toegekend.

Bij tussenuitspraak van 15 juni 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het college in de gelegenheid gesteld binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak gebreken in het besluit van 18 augustus 2011 te herstellen, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.

Bij brief van 19 juli 2012 heeft het college, gebruik makend van de geboden gelegenheid, het besluit van 18 augustus 2011 nader gemotiveerd.

Bij uitspraak van 16 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 augustus 2011 vernietigd en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2013, waar [appellant] en zijn [echtgenote], bijgestaan door mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door H.R. Snijder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 15 januari 2014, nr 201300148/1/A2, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen vier maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, het gebrek in het besluit van 18 augustus 2011 te herstellen en een nieuw besluit te nemen en dit tevens aan de Afdeling te zenden. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 14 mei 2014 in zaak nr. 201300148/3/A2 heeft de Afdeling de termijn verlengd tot 25 juni 2014.

Bij besluit van 10 juni 2014 heeft het college, met een nadere motivering, het besluit van 18 augustus 2011 gehandhaafd.

[appellant] heeft een zienswijze ingediend.

Na het sluiten van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De StAB heeft bij brief van 8 mei 2015 een schriftelijk verslag van het onderzoek uitgebracht. Het college, [appellant] en de curator in het faillissement van Goldewijk Projectontwikkeling B.V. hebben ieder een zienswijze ingediend. Met toestemming van partijen heeft de Afdeling bepaald dat een nieuwe behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college zijn standpunt dat [appellant] geen inkomensschade heeft geleden door de realisering van een ontsluitingsweg voor vijfenveertig nieuwe woningen naast zijn woning [locatie] te Austerlitz (hierna: de woning), omdat daardoor de kelder van de woning niet meer als muziekstudio kan worden gebruikt, niet toereikend heeft gemotiveerd.

2. Het hoger beroep is gezien de tussenuitspraak gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 18 augustus 2011 geheel in stand blijven, voor zover bij dat besluit het verzoek om een tegemoetkoming in inkomensschade is afgewezen. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit gedeeltelijk in stand blijven, voor zover daarbij aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade, bestaande uit een waardevermindering van zijn woning, ten bedrage van EUR 4.000,00 is toegekend. Dit betekent tevens dat de in de aangevallen uitspraak uitgesproken proceskostenveroordeling en de bepaling dat het college het door [appellant] betaalde griffierecht aan hem vergoed, blijven gehandhaafd.

3. Het college heeft aan het nieuwe besluit van 10 juni 2014 mede een door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) opgesteld advies van 9 april 2014 (hierna: het SAOZ-advies) ten grondslag gelegd. Daarin is vermeld dat niet is komen vast te staan dat [appellant] op de peildatum de kelder van de woning als muziekstudio gebruikte en dat de omvang van de gestelde inkomensschade op grond van de, op verzoek van de SAOZ, door [appellant] overgelegde gegevens niet kan worden bepaald. In het SAOZ-advies is verder vermeld dat [appellant] ten tijde van de koop de bouw van vijftien nieuwe woningen nabij de woning kon voorzien en derhalve rekening diende te houden met trillinghinder van verkeer op een ontsluitingsweg voor vijftien woningen, zodat ongestoord gebruik van de muziekstudio niet was gegarandeerd. Volgens het SAOZ-advies voegt de realisering van dertig extra woningen hieraan niets toe. Op grond hiervan komt de SAOZ tot de conclusie dat zo [appellant] al inkomensschade ten gevolge van de planologische verandering heeft geleden, deze schade wegens voorzienbaarheid voor zijn rekening dient te blijven.

Volgens het besluit van 10 juni 2014 sluit het college zich aan bij de conclusie van de SAOZ, dat de realisering van de extra dertig woningen geen extra nadelige gevolgen heeft voor het ongestoord gebruik van de muziekstudio in de woning. Volgens het besluit dient eventuele inkomensschade ten gevolge van de planologische verandering op grond van voorzienbaarheid voor rekening van [appellant] te blijven. Daarbij is vermeld dat de schade daarom niet afzonderlijk beoordeeld en vastgesteld hoeft te worden en niet van belang is of de kelder op de peildatum al dan niet in gebruik was als muziekstudio.

4. Het voorgaande betekent dat het college niet heeft betwist dat [appellant] ten tijde hier van belang in de woning een muziekstudio exploiteerde, zodat daarvan thans moet worden uitgegaan. Het betoog van [appellant] dienaangaande behoeft daarom geen bespreking meer.

5. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd dat de aanleg van de ontsluitingsweg naast zijn woning voor hem voorzienbaar was. Hij voert aan dat ten tijde van de koop van de woning geen plan of beleidsstuk bestond waarin de aanleg van een weg naast de woning was vermeld. Hij voert verder aan dat het voor het gebruik van de muziekstudio, anders dan het college heeft gesteld, wel verschil maakt of naast de woning een weg ter ontsluiting van vijftien of ter ontsluiting van vijfenveertig woningen is aangelegd.

5.1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat voldoende aannemelijk is dat de bouw en ontsluiting van vijftien nieuwe woningen nabij de woning ten tijde van de koop op 9 mei 2001 voor [appellant] voorzienbaar was. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] op dit punt heeft aangevoerd geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen.

5.2. [appellant] heeft ter zitting op 18 september 2013 toegelicht dat een passerende auto op de ontsluitingsweg trillinghinder in de muziekstudio tot gevolg heeft, waardoor een opname in de muziekstudio moet worden afgebroken en opnieuw moet worden gemaakt. Daarbij heeft hij vermeld dat een verkeersdruk op de ontsluitingsweg van meer dan drie a vier auto's per uur onwerkbaar is. De vermelding in het SAOZ-advies, dat bij realisering van een weg voor de ontsluiting van vijftien woningen naast de woning van [appellant] de muziekstudio al niet meer ongestoord kan worden gebruikt, vormt in het licht van deze toelichting geen toereikende motivering voor het standpunt van het college, dat de ontsluiting op die weg van dertig extra woningen geen extra nadelig effect heeft op de bruikbaarheid van de muziekstudio. Het college heeft dit standpunt ten onrechte niet nader gemotiveerd.

Voorts heeft het college bij het besluit van 18 augustus 2011 aan [appellant] een tegemoetkoming in de planschade ten bedrage van EUR 4.000,00 toegekend. Volgens het aan dat besluit ten grondslag gelegde advies van de Adviescommissie bezwaarschriften heeft de realisering van een weg voor de ontsluiting van vijfenveertig woningen naast de woning van [appellant] tot een waardedaling van de woning ten bedrage van EUR 6.000,00 geleid en was die ontsluitingsweg voor [appellant] niet voorzienbaar. Daarbij is vermeld dat, nu de aanleg van een weg voor de ontsluiting van vijftien woningen voor [appellant] wel voorzienbaar was, van dit bedrag tweederde, zijnde een bedrag van EUR 4.000,00, voor vergoeding in aanmerking komt. In dit licht had het op de weg van het college gelegen om nader te motiveren dat, hoewel aan [appellant] een tegemoetkoming voor de waardevermindering van de woning ten gevolge van de realisering van de ontsluitingsweg is toegekend, aan hem geen tegemoetkoming voor mogelijke inkomensschade ten gevolge van de realisering van die ontsluitingsweg kan worden toegekend. Het college heeft dit ten onrechte niet gedaan.

Het betoog slaagt.

6. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 10 juni 2014 is gegrond. De Afdeling zal dit besluit wegens strijd met artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigen.

7. De Afdeling ziet met het oog op definitieve geschilbeslechting aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zelf in de zaak te voorzien. Daartoe heeft zij met toepassing van artikel 8:47, eerste lid, van de Awb de StAB benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek.

8. In het StAB-verslag van 8 mei 2015 is het volgende vermeld. Ten noorden, noordwesten en noordoosten van het perceel van [appellant] zijn in de periode februari 2008 maart 2015 vierenveertig woningen gerealiseerd: zes woningen in 2014, een in 2011 en de overige in 2009. Dit betekent dat sinds 2008 woningbouw heeft plaatsgevonden met daarmee gepaard gaande verkeersbewegingen van zwaar vrachtverkeer. Alle woningen zijn uitsluitend ontsloten op de Meester Ansinkweg, de weg gelegen naast de woning van [appellant]. De kortste afstand tussen deze weg en de woning van [appellant] bedraagt 3,36 meter.

De muziekstudio in de kelder van de woning bestaat uit een opnameruimte en een controleruimte, gescheiden door een geisoleerde tussenwand. De opnameruimte heeft een kelderraam. De controleruimte heeft een buitendeur (hierna: expeditiedeur) met buitentrap, die onder meer worden gebruikt om muziekinstrumenten in en uit de muziekstudio te brengen. De wanden en vloer van de muziekstudio zijn niet geisoleerd. Muziekopnamen kunnen worden verstoord door zogenoemd stoorgeluid in de opnameruimte, veroorzaakt door het geluid van passerende motorvoertuigen op de Meester Ansinkweg, dat via de expeditiedeur en tussenwand, het kelderraam en de wanden en het plafond van de kelder de opnameruimte binnenkomt. Het muziekgenre van Flairck bevat relatief zachte muziekpassages. Hierdoor kan een muziekopname in de muziekstudio worden verstoord door stoorgeluid in de opnameruimte met een geluidsniveau van 10 dB of meer. Een reele schatting is dat de muziek van Flairck gemiddeld 30% aan zachte muziekpassages bevat. Daarvan uitgaande zullen muziekopnamen in de muziekstudio in de dagperiode bij verkeer op de Meester Ansinkweg van en naar vijftien woningen gemiddeld twee maal per uur en van en naar vijfenveertig woningen gemiddeld zeven maal per uur worden verstoord. Het is aannemelijk dat musici bij muziekrepetities vergelijkbare verstoringen in vergelijkbare mate als storend zullen ervaren als bij muziekopnamen. Het aantal verstoringen in de muziekstudio bij verkeer van en naar vijfenveertig woningen op de Meester Ansinkweg leidt tot een onwerkbare situatie in de muziekstudio. Dat, zoals [appellant] de StAB heeft meegedeeld, de muziekstudio nog wel bruikbaar is bij verkeer op de Meester Ansinkweg van en naar vijftien woningen, betekent niet dat het omslagpunt tussen werkbaar en onwerkbaar bij zestien woningen ligt. Aannemelijk is wel dat het omslagpunt dichter bij verkeer van en naar vijftien dan vijfenveertig woningen ligt. Gelet op de geringe afstand van de Meester Ansinkweg tot de woning met de muziekstudio zullen de kosten van geluidisolering van de muziekstudio, hoewel technisch mogelijk, aanzienlijk zijn.

De Meester Ansinkweg is in de eerste helft van 2008 aangelegd en in de loop van dat jaar is gestart met de bouw van de nieuwe woningen. Door de daarmee gepaard gaande bouwwerkzaamheden en het bouwverkeer kon de muziekstudio vanaf begin 2008 niet meer voor muziekrepetities en muziekopnamen worden gebruikt. Door de beperkte financiele draagkracht van Flairck heeft de muziekgroep sindsdien niet in dezelfde mate gebruik kunnen maken van vervangende repetitie- en opnameruimten als voorheen van de eigen muziekstudio. In het StAB-verslag is beschreven in hoeverre de schadefactoren huur van vervangende studioruimte, frustratie van het creatieve proces, vermindering van het inkomen van [appellant], een lagere productie van cd's en een vermindering van het aantal optredens tot inkomensschade hebben geleid. Uit de door [appellant] overgelegde informatie volgt dat Flairck sinds 2008 een kleiner aantal producties en cd-opnamen heeft gemaakt en minder optredens heeft gehad dan in voorgaande jaren. Als gevolg daarvan zijn de netto-omzet en het netto-bedrijfsresultaat van Flairck B.V. sinds 2008 gedaald. De StAB komt tot de conclusie dat de inkomensschade in ieder geval voor een gedeelte is veroorzaakt door het vervallen gebruik van de muziekstudio. De inkomensachteruitgang is voor een klein gedeelte het gevolg van hogere uitgaven, vooral bestaande uit de huur van vervangende studioruimte, en voor een groter gedeelte het gevolg van lagere inkomsten door een verminderd aantal producties, optredens en cd-opnamen. Op basis van een opgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS), waarin voor de jaren 2005-2013 voor de sector professionele podiumkunsten, onderscheiden naar typen voorstellingen, een overzicht wordt gegeven van het aantal voorstellingen in Nederland en het aantal bezoekers van die voorstellingen, schat de StAB dat de inkomensachteruitgang van Flairck B.V. voor tien procent moet worden toegerekend aan algemene economische omstandigheden, met name de zogenoemde kredietcrisis. Voor het mede toerekenen van de inkomensachteruitgang van Flairck B.V. in de voor dit geschil relevante periode aan mogelijke andere oorzaken, zoals een verminderde belangstelling bij het publiek voor het muziekgenre van Flairck of voor de muziek van Flairck in het bijzonder of innerlijke tegenstellingen binnen de muziekgroep waardoor minder producties zijn ontwikkeld, heeft de StAB geen aanknopingspunten gevonden.

De StAB heeft de omvang van de inkomensschade berekend aan de hand van het bedrijfsresultaat voor belastingen (hierna: het bedrijfsresultaat), zoals opgenomen in deze winst- en verliesrekeningen. De StAB heeft de periode 2009-2013 als schadeperiode aangemerkt. Een productie van Flairck heeft een doorlooptijd van anderhalf `a twee jaar en begint met componeren, repeteren en cd-opnamen, in welke periode nog geen inkomsten worden gegenereerd. Daarom heeft de StAB 2009 als eerste schadejaar aangemerkt, hoewel Flairck de muziekstudio al vanaf februari-maart 2008 niet meer kon gebruiken. Eind 2013 is de zeggenschap en eindverantwoordelijkheid voor de producties en financien van Flairck ondergebracht in de stichting Rapid Ear Music, zodat de schade vanaf 2014 niet meer voor rekening kon komen van [appellant]. Als referentieperiode heeft de StAB de periode 2004-2008 gehanteerd. De StAB heeft aan de hand van het voor inflatie gecorrigeerde bedrijfsresultaat in de referentieperiode een gemiddeld referentie-inkomen per jaar ten bedrage van EUR 5.875,00 bepaald. Op basis van dit referentie-inkomen heeft de StAB een voor inflatie gecorrigeerd norminkomen voor de schadejaren 2009-2013 bepaald. De schade per jaar is het verschil tussen dit norminkomen en het feitelijk behaalde netto bedrijfsresultaat in een jaar, hetgeen opgeteld leidt een schadebedrag van EUR 109.262,00 voor de schadeperiode 2009-2013. Van dat bedrag heeft de StAB tien procent afgetrokken, wegens de gedeeltelijke toerekening van de inkomensachteruitgang van Flairck B.V. aan algemene economische ontwikkelingen, waaronder de zogenoemde kredietcrisis. Aldus heeft de StAB de inkomensschade van [appellant] ten gevolge van de aanleg van de Meester Ansinkweg over de schadeperiode 2009-2013 bepaald op een bedrag van EUR 98.336,00.

Volgens het StAB-verslag betekent de omstandigheid dat de realisering van vijftien nieuwe woningen voor [appellant] voorzienbaar was niet dat hem ten aanzien van deze inkomensschade voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen. Nu geen vijftien maar vijfenveertig nieuwe woningen zijn gerealiseerd, komt aan de voorzienbaarheid van de vijftien woningen geen zelfstandige betekenis toe, omdat deze woningen onderdeel zijn geworden van het aantal van vijfenveertig woningen, aldus het StAB-verslag.

9. [appellant] heeft in zijn zienswijze ingestemd met het StAB-verslag.

10. Het college betoogt in de zienswijze van 17 juni 2015 in de eerste plaats dat in het StAB-verslag het causaal verband tussen de realisering van de Meester Ansinkweg en de schade niet duidelijk is gemaakt. Volgens het college zijn in het StAB-verslag mogelijke andere oorzaken van de schade weliswaar aan de orde gekomen, maar is de invloed daarvan steeds te laag ingeschat.

Het college voert aan dat niet vast staat dat van de muziekstudio redelijkerwijs geen gebruik meer kan worden gemaakt. Volgens het college volgt uit het StAB-verslag weliswaar dat de geluidbelasting van het verkeer in de muziekstudio uitkomt boven de 10 dB(A) en een verstorend effect heeft op repetities en opnames, maar is in het StAB-verslag ten onrechte niet ingegaan op de vraag of deze overschrijdingen kunnen worden voorkomen door de muziekstudio te isoleren en wat daarvan de eventuele kosten zijn. Het college stelt dat de muziekstudio mogelijk nog wel verhuurd had kunnen worden aan musici of muziekgroepen met een muziekgenre waarin geen of minder zachte gedeelten voorkomen dan in de muziek van Flairck. Volgens het college is ook onzeker of Flairck de muziekstudio kon blijven gebruiken indien slechts vijftien woningen op de Meester Ansinkweg waren ontsloten, nu in een dergelijke situatie al vier keer per uur een verstoring in de muziekstudio optreedt.

Het college voert aan dat in het StAB-verslag niet overtuigend is aangetoond dat de realisering van de ontsluitingsweg een nadelig effect heeft gehad op het creatieve proces. Volgens het college blijkt uit de website van Flairck dat het aantal concerten in 2014 en 2015 sterk is aangetrokken en dat Flairck in 2011 en 2014 cd's heeft uitgebracht. Nu volgens het StAB-verslag de voorbereidingstijd voor een concertenreeks anderhalf a twee jaar bedraagt, zijn deze optredens voorbereid tijdens de door de StAB aangehouden schadeperiode 2009-2013. Het college stelt verder dat de cd-verkoop al jaren daalt als gevolg van internetdiensten. Volgens het college valt voorts ook niet uit te sluiten dat aan de verstoring van het creatieve proces andere redenen dan de realisering van de ontsluitingsweg ten grondslag kunnen liggen.

Het college voert aan dat uit de verdeling van de door Flairck gegeven concerten over de jaren 2004-2015 volgt dat het aantal concerten per jaar toeneemt met het aantrekken van de economie. Dit betekent volgens het college dat in het StAB-verslag het effect van de kredietcrisis op het inkomen van Flairck B.V. is onderschat.

Het college voert aan dat volgens de omzetcijfers en bedrijfsresultaten van Flairck B.V. over de periode 2001-2013 de inkomsten van Flairck sterk fluctueren over de jaren. Zo kent de referentieperiode 2004-2008 drie jaren met negatieve bedrijfsresultaten die gemiddeld groter zijn dan het gemiddelde van de negatieve bedrijfsresultaten in de schadeperiode 2009-2013, aldus het college. Het college stelt dat onduidelijk is hoe de totale inkomsten van EUR 33.413,00 in de referentieperiode zich verhouden tot een schade van EUR 100.000,00 in de schadeperiode en hoe het gehanteerde referentie-inkomen van EUR 5.875,00 zich verhoudt tot het in het StAB-verslag vermelde salaris van [appellant] van EUR 50.000,00 per jaar tot 2009.

10.1. Een bestuursrechter mag in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.

10.2. In hoofdstuk 3 van het StAB-verslag is onderbouwd uiteengezet dat geluid en trillingen die worden veroorzaakt door de passage van motorvoertuigen op de Meester Ansinkweg van en naar vijfenveertig woningen de repetities en muziekopnames van Flairck in de muziekstudio zodanig kunnen verstoren dat de muziekstudio voor Flairck niet meer bruikbaar is. Daarbij is vermeld dat bij verkeer op die weg van en naar vijftien woningen het aantal verstoringen in de muziekstudio een tot vier per uur is en dat uitgaande van gemiddeld dertig procent zachte muziekgedeelten in de muziek van Flairck er gemiddeld twee verstoringen per uur zullen plaatsvinden. Volgens het StAB-verslag was de muziekstudio voor Flairck bruikbaar indien het aantal verstoringen per uur beperkt is tot maximaal vier. Het college heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Verhuur van de muziekstudio aan musici of muziekgroepen met muziekgenres met minder zachte passages, zoals door het college aangevoerd, ligt niet voor de hand nu de muziekstudio deel uitmaakt van de woning van [appellant]. Reeds hierom hoefde de StAB deze mogelijkheid niet bij haar onderzoek te betrekken. In het StAB-verslag is op pagina 23 vermeld dat isolatie van de muziekstudio, hoewel technisch mogelijk, gezien de geringe afstand tussen de Meester Ansinkweg en de woning hoge kosten met zich zal brengen. Dergelijke kosten zouden in beginsel als planschade moeten worden aangemerkt en [appellant] zou op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wro voor een tegemoetkoming in die kosten in aanmerking kunnen komen. Het college heeft gesteld noch onderbouwd dat de kosten van isolatie lager zijn dan de in het StAB-verslag vermelde inkomensschade, laat staat dat [appellant] zijn schade had behoren te beperken door deze kosten te maken.

In het StAB-verslag is frustratie van het creatieve proces als een van de schadefactoren vermeld, waarbij is toegelicht dat frustratie van het creatieve proces indirect, via vermindering van het aantal muziekproducties, optredens en cd-verkopen, heeft bijgedragen aan de inkomensschade. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

De StAB heeft bij het bepalen van de inkomensschade rekening gehouden met de invloed van de kredietcrisis op de bedrijfsresultaten van Flairck B.V. en op basis van cijfers van het CBS aangenomen dat tien procent van de daling van het bedrijfsresultaat daardoor wordt verklaard. Het college heeft niet onderbouwd waarom deze aanname onjuist is. Uit het StAB-verslag volgt dat het bedrijfsresultaat van Flairck B.V. over de referentieperiode in totaal EUR 33.413,00 en over de schadeperiode in totaal EUR -78.344,00 bedroeg. Dat, zoals het college heeft aangevoerd, de bedrijfsresultaten van Flairck B.V. over de jaren heen fluctueerden, laat onverlet dat uit het StAB-verslag volgt dat het totale bedrijfsresultaat van Flairck B.V. in de schadeperiode (EUR 33.413,00 - EUR -78.344,00 =) EUR 111.757,00 lager was dan in de referentieperiode.

In het StAB-verslag is in paragraaf 5.2 expliciet ingegaan op het causaal verband tussen de schadeoorzaak en de inkomensschade en is geconcludeerd dat de geconstateerde inkomensschade in ieder geval voor een gedeelte is veroorzaakt door het vervallen van het gebruik van de muziekstudio van [appellant]. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat het StAB-verslag op dit punt onjuist is.

11. Het college betoogt voorts tevergeefs dat de inkomensschade gedeeltelijk, voor zover deze het gevolg is van de realisering en ontsluiting van vijftien woningen, voor rekening van [appellant] dient te blijven, omdat dit aantal woningen voor hem voorzienbaar was.

Zoals hiervoor onder 10.2 is overwogen is in het StAB-verslag onderbouwd uiteengezet dat bij ontsluiting van niet meer dan vijftien woningen op de Meester Ansinkweg het aantal verstoringen in de muziekstudio beperkt zou zijn gebleven tot maximaal vier per uur en dat [appellant] de muziekstudio in die situatie had kunnen blijven gebruiken. [appellant] kan de muziekstudio niet meer gebruiken en lijdt daardoor inkomensschade omdat op de Meester Ansinkweg vijfenveertig woningen zijn ontsloten. Hoewel [appellant] ten tijde van de koop van zijn woning de bouw en ontsluiting van vijftien nieuwe woningen achter zijn woning kon voorzien, kon hij toen de bouw en ontsluiting van vijfenveertig woningen op een naast zijn woning gelegen ontsluitingsweg en de daarvan te verwachten verkeershinder en inkomensschade niet voorzien.

12. De vrijstelling op grond waarvan de Meester Ansinkweg is aangelegd is op 26 mei 2008 in werking getreden. [appellant] heeft bij aanvraagformulier van 25 november 2009, bij de gemeente ingekomen op 27 november 2009, een tegemoetkoming in de planschade aangevraagd. Uit het voorgaande volgt dat, gelet op artikel 9.1.18, tweede lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, artikel 6.2, tweede lid van de Wro niet van toepassing is op de aanvraag van [appellant].

13. Volgens het StAB-verslag heeft [appellant] ten gevolge van de aanleg van de Meester Ansinkweg inkomensschade ten bedrage van EUR 98.336,00 geleden. De Afdeling zal het college veroordelen dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2009 tot aan de dag van algehele vergoeding, aan [appellant] te betalen. Het college dient aan [appellant] tevens het door hem betaalde recht, als bedoeld in artikel 6.4 van de Wro, te vergoeden. Het college hoeft geen nieuw besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar te nemen.

14. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 16 november 2012 in zaak nr. 11/3192, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zeist van 18 augustus 2011, kenmerk 11uit6460, geheel in stand blijven, voor zover bij dat besluit het verzoek om een tegemoetkoming in inkomensschade is afgewezen;

III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zeist van 10 juni 2014, kenmerk HA.1.13.0001.001/14uit02363, gegrond;

IV. vernietigt dat besluit;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 10 juni 2014;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zeist om aan [appellant] te betalen een vergoeding van EUR 98.336,00 (zegge: achtennegentigduizend driehonderdzesendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 november 2009 tot aan de dag van algehele voldoening;

VII. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Zeist aan [appellant] het door hem betaalde bedrag aan recht, als bedoeld in artikel 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, vergoedt;

VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zeist tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 1.254,86 (zegge: twaalfhonderdvierenvijftig euro en zesentachtig cent), waarvan EUR 1.225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zeist aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 232,00 (zegge: tweehonderdtweeendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oranje

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016

507.