Uitspraak 201507300/1/R4

Tegen: de raad van de gemeente Katwijk

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Zuid-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:379

201507300/1/R4.

Datum uitspraak: 17 februari 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Berkheide Coepelduynen, gevestigd te Katwijk, de stichting Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden, en de stichting Stichting Randgebied Westerbaan, gevestigd te Katwijk, (hierna: de stichtingen),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Katwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2015, kenmerk 453556, heeft de raad het bestemmingsplan "Cantineweg 2013" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de stichtingen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2015, waar de stichtingen, vertegenwoordigd door B.J.M. ter Haar en drs. J. de Leeuw, en de raad, vertegenwoordigd door G.C. Hoogkamer en T.A.M. Massaro, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, en ir. H.G. van der Aa en drs. J.M. van Riet, beiden werkzaam bij Rho Adviseurs, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen is ter zitting door de raad nog een stuk in het geding gebracht.

Overwegingen

Ingetrokken beroepsgronden

1. De stichtingen hebben ter zitting de beroepsgronden dat de N441 in het verkeersmodel niet langer uitkomt op de N206 en dat bij het beoordelen van de verkeersgevolgen ten onrechte niet is uitgegaan van een worstcasebenadering, ingetrokken.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

3. Het plan voorziet in de openstelling van de Cantineweg als bovenlokale ontsluitingsweg van de kruising met de Zilverschoon/Koningin Julianalaan tot de aansluiting met de Westerbaan tot 31 maart 2016. Na deze datum is de Cantineweg bestemd als ontsluitingsweg voor de aangelegen gronden en als verblijfsgebied. De Cantineweg is gelegen aan de zuidkant van Katwijk en grenst aan het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide, deelgebied Zeedorpenlandschap Noord-Berkheide.

Bespreking van de beroepsgronden

Voorlopige bestemming

4. De stichtingen betogen dat de raad ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de in artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) neergelegde bevoegdheid om een voorlopige bestemming aan te wijzen. Hiertoe voeren zij aan dat de Cantineweg al sinds 2004 open is en het college van burgemeester en wethouders voornemens is om een tijdelijke omgevingsvergunning voor het afwijken van dit bestemmingsplan te verlenen, waardoor de Cantineweg nogmaals tien jaar kan worden opengesteld als bovenlokale ontsluitingsweg. Volgens hen is de bestemming "Verkeer - Voorlopig" hierdoor niet uitvoerbaar. De stichtingen achten het bestemmingsplan hierom ook, en omdat de raad de besluitvorming over het plan volgens de stichtingen heeft vertraagd, vastgesteld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, alsmede met het verbod van detournement de pouvoir.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de planregeling voldoet aan artikel 3.2 van de Wro, omdat in artikel 3, lid 3.5, van de planregels een definitieve bestemming is aangewezen en de voorlopige bestemming niet aan de realisering van de definitieve bestemming in de weg staat. Volgens de raad is ook het voornemen van het college van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de definitieve bestemming, niet in strijd met enige wettelijke bepaling. Verder stelt de raad dat de besluitvorming over het voorliggende plan niet is vertraagd, maar dat de raad de zorgvuldigheid heeft laten prevaleren boven de tijdigheid van de vaststelling van het bestemmingsplan. Bovendien waren er volgens de raad verschillende nieuwe omstandigheden waarmee rekening moest worden gehouden, zoals de inwerkingtreding van de Programmatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS) en de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2014, zaak nr. 201305423/1/R2 (www.raadvanstate.nl), over de begrenzing van het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide.

4.2. Blijkens de verbeelding zijn de gronden in het bestemmingsplan aangewezen voor de bestemming "Verkeer - Voorlopig".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor de bestemming "Verkeer - Voorlopig" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wegen met een (boven)lokale functie ontsluiting, ontsluitingswegen, opstelstroken, busstroken, fiets- en voetpaden en faunatunnels;

[...]

Ingevolge lid 3.4 loopt de geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming zoals bedoeld in lid 3.1 af op 31 maart 2016.

Ingevolge lid 3.5 zijn de voor de bestemming "Verkeer - Voorlopig" aangewezen gronden na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in lid 3.4 bestemd voor:

a. wegen en paden met een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de nabijgelegen gronden;

[...]

Ingevolge artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gebruikt een bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Ingevolge artikel 3.2 van de Wro kunnen bij een bestemmingsplan voorlopige bestemmingen worden aangewezen en met het oog hierop voorlopige regels worden gegeven. Een voorlopige bestemming geldt voor een daarbij te stellen termijn van ten hoogste vijf jaar.

4.3. Het plan voorziet in de voorlopige bestemming van de Cantineweg als (boven)lokale ontsluitingsweg tot 31 maart 2016. Hierna is de Cantineweg bestemd als een weg met een functie voor verblijf en ter ontsluiting van aangelegen gronden. De raad heeft gesteld dat hij voor deze voorlopige bestemming heeft gekozen, omdat de Cantineweg niet zijn voorkeur heeft als zuidelijke ontsluitingsroute, maar alternatieve ontsluitingen vooralsnog niet kunnen worden gerealiseerd. Voorts heeft de raad in zijn besluitvorming betrokken dat het college van burgemeester en wethouders voornemens is om, als de termijn van 31 maart 2016 niet kan worden gehaald, een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen waarmee de Cantineweg ook na 31 maart 2016 als (boven)lokale ontsluitingsweg kan worden gebruikt. De tijdelijke openstelling zal in dat geval worden voortgezet zolang er geen alternatieve ontsluiting beschikbaar is, bijvoorbeeld via het zogenoemde speeltuinalternatief of de verbinding Westerbaan-Meeuwenlaan. De raad heeft ter zitting toegezegd dat de Cantineweg in ieder geval binnen de planperiode van in beginsel tien jaar zijn functie als (boven)lokale ontsluitingsweg zal verliezen, desnoods door een wegafsluiting zonder de door de raad gewenste alternatieve ontsluiting. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad door voormeld voornemen van het college op voorhand had moeten inzien dat de definitieve bestemming niet uitvoerbaar is binnen de planperiode. In het voorgaande ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel of het verbod van detournement de pouvoir is vastgesteld. Evenmin biedt de lange tijd tussen de terinzagelegging van het ontwerpplan en de vaststelling van het plan aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel of het verbod van detournement de pouvoir heeft gehandeld.

Het betoog faalt.

Verkeersgegevens

5. De stichtingen betogen dat bij de voorbereiding van het plan en het opstellen van het milieueffectrapport "Katwijk, Cantineweg 2013, PlanMER (inclusief passende beoordeling)" van 10 april 2015 (hierna: MER) door Rho Adviseurs ten onrechte gebruik is gemaakt van de Regionale Verkeersmilieukaart Holland Rijnland van 25 juli 2011 (hierna: RVMK), omdat de daarin verwachte verkeersgegevens niet overeenkomen met de werkelijkheid. Daartoe voeren de stichtingen aan dat de niet gerealiseerde verbinding Westerbaan-Meeuwenlaan ten onrechte is betrokken in de RVMK en de Verlengde Biltlaan ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. Verder is de RVMK volgens appellanten onvoldoende betrouwbaar, omdat de verkeerskaart niet kan worden gebruikt voor lokale verkeersstromen en de gegevens in de RVMK niet overeenkomen met de verkeerstellingen in het MER. Ook zijn volgens de stichtingen ten onrechte geen verkeerstellingen uitgevoerd na de openstelling van de Cantineweg. Het gevolg van het voorgaande is dat de stikstofdepositie op de verschillende habitattypen verder zal toenemen dan in het MER staat, aldus de stichtingen.

5.1. De gehanteerde verkeersgegevens in het MER en de plantoelichting zijn ontleend aan de RVMK. Blijkens de toelichting bij de RVMK is in de RVMK voor het prognosejaar 2020 uitgegaan van een situatie waarbij de door de raad gewenste verbinding Westerbaan-Meeuwenlaan niet is gerealiseerd. De Verlengde Biltlaan is wel opgenomen in de RVMK voor het prognosejaar 2020. Voorts heeft de raad ter zitting uiteengezet dat de RVMK ook kan worden gebruikt voor het berekenen van lokale verkeersstromen, waarbij de raad ook heeft opgemerkt dat de opengestelde Cantineweg geen lokale weg betreft, maar een bovenlokale ontsluitingsfunctie heeft. Dergelijke bovenlokale ontsluitingswegen maken volgens de raad ook deel uit van de RVMK.

Voor zover de stichtingen hebben betoogd dat de verkeersgegevens uit de RVMK niet overeenkomen met de verkeerstellingen die in het MER staan, overweegt de Afdeling dat modellen noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weergeven. De validiteit van een model wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. De omstandigheid dat de verkeerstellingen die in het MER zijn genoemd niet overeenkomen met de gegevens uit de RVMK geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het verkeersmodel geen goede weergave zou geven van de te verwachten werkelijkheid. Daarbij is van belang dat de verkeerstellingen zijn uitgevoerd toen de Cantineweg was afgesloten en de verkeerstellingen alleen zijn uitgevoerd om het sluipverkeer vanwege de afsluiting van de Cantineweg in de naastgelegen woonwijk in kaart te brengen. Ook de omstandigheid dat na de openstelling geen verkeerstellingen meer zijn uitgevoerd bij de Cantineweg, maakt niet dat het gehanteerde verkeersmodel ondeugdelijk is.

Gelet op het voorgaande hebben de stichtingen niet aannemelijk gemaakt dat de RVMK onjuistheden bevat dan wel dat de verwachte verkeersintensiteiten zodanig afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid dat de raad daarom in redelijkheid geen gebruik kon maken van de RVMK.

Het betoog faalt.

Natura 2000

6. Het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide is opgenomen in de bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 vastgestelde lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) (hierna: de Habitatrichtlijn). Bij besluit van 25 april 2013 is het gebied aangewezen als Natura 2000-gebied. Bij besluit van 3 juli 2014 is naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2014, zaak nr. 201305423/1/R2 (www.raadvanstate.nl), de begrenzing van het Natura 2000-gebied gewijzigd voor het noordoostelijke deel van het Vlaggeduin.

7. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijke voorschrift waarop het berust zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.

Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, wordt het besluit, als bedoeld in het eerste lid, in de gevallen als bedoeld in het tweede lid, alleen genomen indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 19g.

Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, slechts worden verleend indien het college van gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling zich ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

8. Het tijdelijk openstellen van de Cantineweg leidt tot extra stikstofdepositie op het naastgelegen Natura 2000-gebied. Dat kan significante negatieve effecten hebben, zodat ingevolge artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998 een passende beoordeling is uitgevoerd die onderdeel uitmaakt van het MER.

9. De stichtingen betogen dat de extra stikstofdepositie ten gevolge van de Cantineweg op het Natura 2000-gebied leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van dat gebied. Daartoe voeren zij aan dat de staat van instandhouding van de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A), "grijze duinen, kalkarm" (H2130B), "duinbossen, droog, overig" (H2180A) en "duinbossen, binnenduinrand" (H2180C), anders dan in de passende beoordeling staat, slecht is. Volgens de stichtingen is dit mede het gevolg van de overschrijding van de kritische depositiewaarde. De stichtingen wijzen ter onderbouwing van hun standpunt op het rapport "Advies kalkrijke duingraslanden Vlaggenduin (gemeente Katwijk)" van het Expertteam Monitoring Vlaggenduin van oktober 2014 (hierna: het Vlaggenduinadvies), waarin staat dat de openstelling van de Cantineweg, in combinatie met de huidige overschrijding van de kritische depositiewaarde, zal leiden tot een slechte staat van instandhouding van de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk".

De stichtingen voeren verder aan dat de beheermaatregelen uit het "Werkdocument PAS-analyse Herstelstrategieen voor Meijendel & Berkheide, versie december 2014, AERIUS 14.2" (hierna: het werkdocument) en de maatregelen uit het Meerjarenprogramma bij de overeenkomst van 26 maart 2015 tussen de gemeente, Staatsbosbeheer en Dunea onvoldoende effectief zijn. Volgens hen moet er nog veel onderzoek plaatsvinden en kunnen Dunea en Staatsbosbeheer geen garantie geven dat de maatregelen leiden tot een goede staat van instandhouding. Ook worden per jaar op maximaal twee hectare beheermaatregelen uitgevoerd, terwijl het beinvloede gebied ongeveer dertig hectare bedraagt. Volgens de stichtingen is een goede staat van instandhouding van het areaal waarop geen maatregelen worden uitgevoerd niet verzekerd.

9.1. De raad stelt dat de kwaliteit van de relevante habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" en "grijze duinen, kalkarm" in het invloedsgebied van de Cantineweg redelijk tot goed is. Volgens de raad zijn de in het werkdocument en de passende beoordeling genoemde instandhoudingsmaatregelen voldoende om de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitattypen te kunnen realiseren. Daarbij wijst de raad erop dat in het werkdocument is uitgegaan van de openstelling van de Cantineweg. Ter aanvulling heeft de raad vrijwillig ervoor gekozen om in een overeenkomst tussen de gemeente, Staatsbosbeheer en Dunea aanvullende maatregelen vast te leggen. De raad heeft deze ten overvloede in haar besluitvorming betrokken. Verder stelt de raad dat de bemaaiing uit het Meerjarenprogramma niet overal hoeft te worden uitgevoerd, omdat de stikstofdepositie daartoe niet noopt.

9.2. In de passende beoordeling staat dat binnen het invloedsgebied van de Cantineweg, dat zo'n dertig hectare bedraagt, verschillende habitattypen voorkomen die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het gaat hierbij om de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk", "grijze duinen, kalkarm", "duinbossen, droog, overig" en "duinbossen, binnenduinrand". De toename van de stikstofdepositie ten gevolge van de tijdelijke openstelling van de weg bedraagt tussen de 0,3 en 30 mol per hectare per jaar, afhankelijk van de afstand tot de weg. In de passende beoordeling staat dat het habitattype "grijze duinen, kalkrijk" overal binnen het invloedsgebied aanwezig is en nabij de Cantineweg sprake is van een overbelaste situatie vanwege de achtergronddepositie van stikstof. De kwaliteit is redelijk tot goed, aldus de passende beoordeling en het werkdocument. Het habitattype "grijze duinen, kalkarm" is op een locatie aanwezig en daar overbelast. De kwaliteit van dit habitattype is matig, aldus het werkdocument. Wat betreft de habitattypen "duinbossen, droog, overig" en "duinbossen, binnenduinrand" staat in de passende beoordeling dat deze habitattypen verspreid binnen het invloedsgebied voorkomen en voor een deel van het gebied sprake is van een overbelaste situatie. In de passende beoordeling is vermeld dat voor de beide bostypen de berekende toename van de stikstofdepositie vanwege de openstelling van de Cantineweg het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet zal bedreigen en evenmin zal leiden tot een afname van de huidige kwaliteit. Ondanks de overschrijding van de kritische depositiewaarde is namelijk geen sprake van knelpunten, omdat de bossen zijn gelegen op kalkrijke bodems.

9.2.1. De stichtingen hebben betoogd dat de huidige staat van instandhouding van de genoemde habitattypen minder goed is dan in de passende beoordeling is beschreven. In dit kader heeft de raad uiteengezet dat een overschrijding van de kritische depositiewaarde niet hoeft te betekenen dat de kwaliteit van een habitattype slecht is of wordt. Het betreft een algemeen uitgangspunt om de effecten van activiteiten te beoordelen. De raad heeft verder toegelicht dat afhankelijk van de specifieke ecologische omstandigheden in een Natura 2000-gebied andere factoren van doorslaggevend belang kunnen zijn voor het behoud en de ontwikkeling van habitattypen. Voor dit geval betekent dit dat de invloed van stikstofdepositie beperkt is. Uit de passende beoordeling volgt dat binnen het invloedsgebied van de openstelling van de Cantineweg, de kwaliteit van de habitattypen slechts beperkt afhankelijk is van de atmosferische stikstofdepositie. Zo wordt ten aanzien van de habitattypen "duinbossen, droog, overig" en "duinbossen, binnenduinrand" geconcludeerd, dat van de overschrijding van de kritische depositiewaarde voor deze gebieden geen gevolgen te verwachten zijn, omdat de kwaliteit primair wordt bepaald door het hoge aandeel exoten. De stichtingen hebben dit niet gemotiveerd bestreden. Ten aanzien van het habitattype "grijze duinen, kalkarm" heeft de raad ter zitting gesteld dat de conclusie over de staat van instandhouding het gevolg is van de geisoleerde ligging van het habitattype en de overschrijding van de kritische depositiewaarde. Volgens de raad volgt uit veldonderzoek dat de structuur en functie van het habitattype goed zijn.

Voor zover de stichtingen onder verwijzing naar het Vlaggenduinadvies de in de passende beoordeling en het werkdocument beschreven staat van instandhouding van het habitattype "grijze duinen, kalkrijk" betwisten, overweegt de Afdeling als volgt. In het Vlaggenduinadvies staat dat de kalkrijke duingraslanden sterk onder druk staan door verzuring en de opslag van struweel. Het Vlaggenduinadvies bevat echter geen informatie of een oordeel over de staat van instandhouding van de kalkrijke duingraslanden in het Vlaggeduin. Daarbij komt nog dat de duingraslanden slechts een onderdeel vormen van het habitattype grijze duinen kalkrijk. Gelet hierop is met de verwijzing naar het Vlaggenduinadvies niet aannemelijk gemaakt dat de in de passende beoordeling en het werkdocument beschreven staat van instandhouding van de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" onjuist is.

De Afdeling ziet derhalve geen grond voor het oordeel dat de conclusies uit de passende beoordeling over de staat van instandhouding van de genoemde habitattypen onjuist zijn.

9.3. In het werkdocument wordt geconcludeerd dat het huidige beheer, bestaande uit maaibeheer ter plaatse van de Hertenwei, in combinatie met het voorgenomen aanvullende beheer, bestaande uit het jaarlijks gericht verwijderen van jonge opslag en exoten op circa een hectare op het grondgebied van Staatsbosbeheer en het jaarlijks gericht maaien om een hectare verruiging en/of vergrassing tegen te gaan op het grondgebied van de gemeente langs de dorpsrand (tussen Quick Boys en de Cantineweg), afdoende is om de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" en "grijze duinen, kalkarm" te kunnen behalen.

9.4. In de passende beoordeling zijn voor de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" en "grijze duinen, kalkarm" de instandhoudingsmaatregelen betrokken die in het werkdocument zijn voorgeschreven voor het deelgebied Zeedorpenlandschap Noord-Berkheide. Het betreft de volgende maatregelen: voortzetten van het bestaande maaibeheer ter plaatse van de Hertenwei, aan de zuidzijde van het invloedsgebied, het jaarlijks gericht verwijderen van jonge opslag en exoten op circa een hectare op het grondgebied van Staatsbosbeheer en het jaarlijks gericht maaien om een hectare verruiging en/of vergrassing tegen te gaan op het grondgebied van de gemeente langs de dorpsrand (tussen Quick Boys en de Cantineweg). Volgens de passende beoordeling zullen in het geval deze instandhoudingsmaatregelen worden uitgevoerd, significante negatieve effecten zijn uitgesloten.

9.4.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 30 oktober 2013 in zaak nrs. 201203812/1/R2 en 201203820/1/R2, overweegt de Afdeling dat de raad, in geval instandhoudingsmaatregelen noodzakelijk zijn om de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied te kunnen realiseren en - wegens het ontbreken van een directe samenhang met het plan - deze niet als mitigerende maatregelen kunnen worden aangemerkt, aan de hand van de passende beoordeling inzichtelijk dient te maken dat de zekerheid is verkregen dat dit plan de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet zal aantasten.

Om de genoemde instandhoudingsmaatregelen als feitelijke ontwikkeling in de passende beoordeling te kunnen betrekken, moet met voldoende mate van zekerheid vaststaan dat de maatregelen daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd. De stichtingen hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht om daaraan te twijfelen.

Voorts dienen niet alleen de verwachte positieve effecten, maar ook eventuele negatieve effecten op de kwalificerende habitattypen, habitatsoorten en vogelsoorten te worden beoordeeld in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen voor het betrokken Natura 2000-gebied. Voor de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" en "grijze duinen, kalkarm" geldt een uitbreidings- en verbeterdoelstelling. In de passende beoordeling staat dat de betrokken instandhoudingsmaatregelen ertoe zullen leiden dat vele tientallen kilo's stikstof zullen worden verwijderd, waarmee de effecten van de openstelling van de Cantineweg zullen worden weggenomen. De instandhoudingsmaatregelen worden evenwel slechts op een beperkt deel van het beinvloede gebied uitgevoerd. Zo betreft het maaibeheer van de Hertenwei maximaal 2,9 hectare per jaar op enige afstand van de Cantineweg en wordt de instandhoudingsmaatregel die bestaat uit het gericht verwijderen van jonge opslag en exoten op circa een hectare op het grondgebied van Staatsbosbeheer uitgevoerd binnen het gehele, aanzienlijk grotere, Zeedorpenlandschap Noord-Berkheide. De passende beoordeling bevat voor het overige geen informatie over de gevolgen van de stikstofdepositie vanwege de Cantineweg voor de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" en "grijze duinen, kalkarm" waar geen instandhoudingsmaatregelen zullen worden uitgevoerd. Aldus zijn de gevolgen per habitattype en per locatie van voorkomen van dit habitattype niet in kaart gebracht. Hierdoor is niet duidelijk of verslechtering van deze habitattypen binnen het invloedsgebied van de Cantineweg wordt voorkomen en of de desbetreffende instandhoudingsmaatregelen voldoende zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.

Voor zover de raad nog heeft gewezen op de maatregelen uit de overeenkomst tussen de gemeente, Staatsbosbeheer en Dunea en het bij de overeenkomst behorende Meerjarenprogramma, overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens de overeenkomst moeten de maatregelen uit het Meerjarenprogramma worden gezien als additionele maatregelen naast de instandhoudingsmaatregelen. De additionele maatregelen uit het Meerjarenprogramma bestaan, naast het uitvoeren van onderzoek, uit het verwijderen van opslag, het maaien ven verruigde delen, het terugzetten van struweel, begrazing en het dichtleggen van stuifkuilen. Het Meerjarenprogramma noch de overeenkomst bevatten echter informatie over de oppervlakte waarop deze maatregelen zullen worden uitgevoerd en over de verwachte effecten van de maatregelen. Gelet hierop is niet duidelijk of door de additionele maatregelen een verslechtering van de stikstofgevoelige habitattypen kan worden voorkomen en of de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" en "grijze duinen, kalkarm" kunnen worden behaald.

9.5. De conclusie is dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit de passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide niet zullen worden aangetast. Het bestreden besluit is in zoverre niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en berust in zoverre ook niet op een draagkrachtige motivering.

Het betoog slaagt.

10. De stichtingen betogen dat de gevolgen van de instandhoudingsmaatregelen en de additionele maatregelen voor de habitatsoort "nauwe korfslak" (H1014) onvoldoende zijn onderzocht. Volgens hen zullen de beschermingsmaatregelen, zoals het maaien van verruigde grazige delen en het verwijderen van opslag leiden tot een aantasting van het leefgebied van de habitatsoort "nauwe korfslak".

10.1. In de passende beoordeling staat dat de habitatsoort "nauwe korfslak" binnen het invloedsgebied van de Cantineweg op het grondgebied van Staatsbosbeheer op een locatie is waargenomen. Daarnaast is deze soort op het grondgebied van de gemeente op twee locaties in kleinere aantallen waargenomen.

De raad heeft in het verweerschrift gesteld dat de gemeente en Staatsbosbeheer op de hoogte zijn van de aanwezige populaties van de habitatsoort "nauwe korfslak". Ter zitting heeft de raad tevens uiteengezet dat bij de uitvoering van de instandhoudingsmaatregelen en de additionele maatregelen rekening zal worden gehouden met de populaties van de nauwe korfslak. Zo zal geen maaibeheer worden uitgevoerd ter plaatse van de populaties en worden de werkzaamheden uitgevoerd overeenkomstig verschillende protocollen waardoor het leefgebied van de habitatsoort niet zal worden aangetast. Tegen deze achtergrond geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de instandhoudingsmaatregelen of de additionele maatregelen niet zullen leiden tot een aantasting van het leefgebied van de habitatsoort "nauwe korfslak".

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

11. De slotsom is dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het gevolg hiervan is dat de planologische basis voor de openstelling en het gebruik van de Cantineweg als ontsluitingsweg ontbreekt.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat het plan voorziet in een openstelling van de Cantineweg tot 31 maart 2016, ter zitting is bevestigd dat het college van burgemeester en wethouders voornemens is een omgevingsvergunning te verlenen voor de langere openstelling van de Cantineweg en in dat kader een nieuwe Nbw-vergunning is aangevraagd.

11.1. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Katwijk van 18 juni 2015, kenmerk 453556, waarbij het bestemmingsplan "Cantineweg 2013" is vastgesteld;

III. draagt de raad van de gemeente Katwijk op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Katwijk aan de stichting Stichting Berkheide Coepelduynen, de stichting Stichting Duinbehoud en de stichting Stichting Randgebied Westerbaan, het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Nijholt, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Nijholt

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016

767.