Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZCTG:2016:86

ECLI:NL:TGZCTG:2016:86

Datum uitspraak: 16-02-2016

Datum publicatie: 17-02-2016

Zaaknummer(s): c2015.019

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voldoende duidelijk naar voren gebracht welke gedragingen zijn klacht omvat. In eerste aanleg was de naam van de betrokken behandelaar niet bekend, maar in hoger beroep is dit hersteld zodat hij ontvankelijk is in zijn beroep. De ernstige en langdurige opwindingstoestand van klager maakte dwangbehandeling noodzakelijk. Na het constateren van deze noodzaak heeft de psychiater het destijds geldende Protocol gedwongen geneeskundige handelingen gevolgd. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater met de door haar gevolgde handelswijze adequaat en zorgvuldig conform het geldende protocol heeft gehandeld. Niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, zodat het beroep dient te worden verworpen.

------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.019 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerster in hoger beroep,

gemachtigde: mr. R.W.H.H. Molmans te Nijmegen.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 11 november 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle een klacht tegen een niet bij naam genoemde medewerker van de D. ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 7 januari 2015, onder nummer 211/2014 heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft in hoger beroep de naam van de betrokken psychiater, C., verder aan te duiden als de psychiater, vermeld. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.020 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 januari 2016, waar is verschenen de psychiater, bijgestaan door haar gemachtigde. Klager is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Op grond van artikel 65 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) in samenhang met artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG (Tuchtrechtbesluit) moet het klaagschrift voldoen aan de in dat besluit genoemde eisen. Op grond van artikel 5 van het Tuchtrechtbesluit wordt de klager in de gelegenheid gesteld de gebreken in het klaagschrift te herstellen. Indien klager de gebreken in het klaagschrift niet of onvoldoende herstelt, wordt klager op grond van artikel 66 lid 4 Wet BIG niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Nu het inleidend klaagschrift niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed, heeft de secretaris van het college klager op 17 november 2014 een brief geschreven, waarin hij werd uitgenodigd de in die brief gestelde vragen te beantwoorden om zodoende de gebreken te herstellen.

Klager heeft daaraan echter in het aanvullend klaagschrift niet of onvoldoende voldaan. Zo schrijft klager in het aanvullend klaagschrift dat zijn klacht zich richt tegen een psychiater, maar de naam van die psychiater noemt hij niet. Verder formuleert klager geen concrete op die zorgverlener toegespitste en onderbouwde klacht.

Nu klager niet of voldoende heeft voldaan aan het verzoek de gebreken in het klaagschrift volledig te herstellen dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht.

Het college wijst er echter op, dat klager desgewenst alsnog een klacht bij het college kan indienen, als hij wel aan de genoemde eisen voldoet."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals aangevoerd door de psychiater en niet weersproken door klager.

Klager is op basis van een maatregel tot terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging sinds 6 februari 2014 opgenomen in de D..

Op 28 oktober 2014 raakt klager zeer geagiteerd. Klager stelt zich hierbij (verbaal) dreigend op. Hij kan niet stoppen met schreeuwen en interventies hebben geen effect. Afzondering op zijn kamer brengt klager geen rust. Ook de volgende nacht en ochtend is een gesprek met klager niet mogelijk, omdat klager de deur van zijn kamer heeft gebarricadeerd. Klager wijst de aangeboden medicatie af. Het lukt het behandelteam niet de toestand te doorbreken. Ook tijdens de daaropvolgende separatie blijft de opwindingstoestand. Deze duurt zo lang, dat het naar het inzicht van de behandelaars ernstig uitputtingsgevaar oplevert.

Op grond van deze feiten constateert de psychiater dat dwangmedicatie aangewezen is. Op basis hiervan is door het (plaatsvervangend) hoofd van dienst besloten om klager op 29 oktober 2014 onder dwang Tranxene 50 mg intramusculair toe te dienen. Voorafgaand aan deze beslissing heeft overleg plaatsgevonden met de directeur zorg, de zorgmanager en de behandelcoordinator.

De injectie is gezet door de verpleegkundige, die daartoe bevoegd en bekwaam is. Na het plaatsen van de injectie heeft de psychiater geprobeerd klager uit te leggen waarom hij de medicatie heeft gekregen, maar klager weigert met de psychiater in gesprek te gaan.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 De psychiater verzoekt het Centraal Tuchtcollege om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, primair, omdat klager niet heeft aangegeven tegen welke onderdelen van de bestreden beslissing zijn hoger beroep zich richt. Subsidiair verzoekt de psychiater klager niet-ontvankelijk te verklaren, omdat klager in zijn hoger beroep geen concrete klacht heeft geuit. De psychiater voert in dit kader aan dat het daardoor niet mogelijk is zich goed te verweren. Meer subsidiair voert de psychiater inhoudelijk verweer en heeft daarbij de omstandigheden waaronder de dwangmedicatie is toegediend, toegelicht.

4.2 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voldoende duidelijk naar voren heeft gebracht op welke gedragingen zijn klacht betrekking heeft en in hoger beroep ook tegen welke behandelaren zijn klacht is gericht, hetgeen ook blijkt uit het inhoudelijke verweer van de psychiater. Gelet op zijn bewoordingen in het beroepschrift beoogt klager zijn klacht, die is gericht tegen de hem toegediende dwangmedicatie op 29 oktober 2014, in hoger beroep in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Onder deze omstandigheden is klager ontvankelijk in zijn hoger beroep.

4.3 Om praktische en proceseconomische redenen en niet in het minst om klager en de psychiater niet langer in onzekerheid te laten verkeren over de uitkomst van de onderhavige procedure, zal het Centraal Tuchtcollege de klacht thans inhoudelijk behandelen. Daarbij oordeelt het Centraal Tuchtcollege van belang dat de psychiater gelet op hetgeen is verhandeld ter zitting kennelijk in staat is geweest zich voor te bereiden op een adequaat verweer.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het toedienen van dwangmedicatie voor klager een ingrijpende gebeurtenis is geweest die uitsluitend op grond van zorgvuldige besluitvorming tot stand mocht komen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld blijkt voldoende dat bij klager sprake was van een dusdanig ernstige en langdurige opwindingstoestand dat het aannemelijk was dat deze toestand zonder dwangbehandeling niet binnen een redelijke termijn zou zijn weggenomen en dat dwangbehandeling bovendien noodzakelijk was om het uitputtingsgevaar af te wenden. Klager heeft meermaals geweigerd om op vrijwillige basis Oxazepam in te nemen. Na het constateren van de noodzaak tot dwangmedicatie door de psychiater is het destijds geldende Protocol gedwongen geneeskundige handelingen gevolgd en is door het (plaatsvervangend) hoofd van dienst besloten om klager onder dwang Tranxene 50 mg intramusculair toe te dienen. Alvorens hiertoe over te gaan heeft, conform het protocol, overleg plaatsgevonden met de directeur zorg, de zorgmanager en de behandelcooerdinator. Na het plaatsen van de injectie door de verpleegkundige heeft de psychiater geprobeerd klager de noodzaak van de dwangmedicatie uit te leggen, maar klager bleek niet bereid tot een gesprek.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater met de door haar gevolgde handelswijze adequaat en zorgvuldig en overeenkomstig het geldende protocol heeft gehandeld. Niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

De slotsom is dat de uitspraak in eerste aanleg moet worden vernietigd en het Centraal Tuchtcollege opnieuw rechtdoende de klacht zal afwijzen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing in eerste aanleg

en opnieuw rechtdoende:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

prof. mr. J. Legemaate en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz,

mr. drs. R. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2016.

Voorzitter W.G. Secretaris W.G.