Uitspraak 201407695/1/R4

Tegen: de raad van de gemeente Midden-Delfland

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Zuid-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:440

201407695/1/R4.

Datum uitspraak: 24 februari 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

2. [appellant sub 2], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

3. [appellant sub 3], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

4. [appellant sub 4], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

5. [appellante sub 5], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

6. [appellant sub 6], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

7. [appellant sub 7], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

8. [appellant sub 8], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

9. [appellant sub 9], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

10. [appellant sub 10], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

11. [appellant sub 11], wonend te Schipluiden, gemeente Midden-Delfland,

12. [appellant sub 12], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

en

de raad van de gemeente Midden-Delfland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidhoornseweg" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 12] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2015, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [directeur], en bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6] en [appellant sub 8], allen bijgestaan door M. van der Stelt, [appellant sub 12], bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en de raad, vertegenwoordigd door ir. B. Boon en mr. K. Kuiper, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.

De raad en [appellant sub 12] hebben nog nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in de aanleg en de verbreding van de Zuidhoornseweg. Deze weg heeft tot doel de kern van Den Hoorn te ontlasten van het doorgaande verkeer en een regionale verbinding te vormen tussen Den Hoorn en Delft.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 12]

3. [appellant sub 12] woont op het perceel [locatie 1] te Den Hoorn, dat direct grenst aan het plangebied. Hij voert aan dat het plan leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting ter plaatse van zijn woning. De raad heeft volgens hem niet aangetoond dat aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) kan worden voldaan. De raad had zich volgens [appellant sub 12] niet mogen baseren op het akoestisch onderzoek van Arcadis dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft [appellant sub 12] een brief van Peutz van 1 oktober 2014 overgelegd, waaruit blijkt dat ook Peutz twijfelt aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in zoverre. In die brief stelt Peutz dat de hogere grenswaarden in het besluit hogere waarden in de eenheid d(B) zijn uitgedrukt, terwijl dat niet de wettelijke eenheid is. In zoverre is onduidelijk welke hogere grenswaarden zijn vastgesteld. Voorts stelt Peutz dat in dat besluit naar een ander akoestisch onderzoek wordt verwezen dan het akoestisch rapport dat ter inzage heeft gelegen. Voorts ontbreken in het akoestisch onderzoek van Arcadis van 7 november 2013 de invoergegevens, waardoor het volgens Peutz niet mogelijk is om de modelleringswijze en de uitgangspunten te controleren. Het akoestisch onderzoek is daarom volgens Peutz ook niet reproduceerbaar. Verder is het akoestisch rekenmodel volgens Peutz niet in overeenstemming met de maatregelen die de gemeente wenst te treffen omdat in het onderzoek van verschillende wegdeklagen wordt uitgegaan. Daarom is onduidelijk of het besluit hogere waarden op juiste gronden is verleend en of het bestemmingsplan op juiste gronden is vastgesteld.

3.1. De raad stelt dat om te voldoen aan de Wgh een hogere waarde is vastgesteld. Daarnaast worden geluidwerende maatregelen getroffen in de vorm van een geluidscherm. Het vorige plan maakte een verkeersbestemming ook al mogelijk, aldus de raad.

3.2. De bestemming "Verkeer" grenst aan de bestemming "Wonen" die in het bestemmingsplan "Hooipolder en Kerkpolder-Oost 2013" aan het perceel van [appellant sub 12] is toegekend. Ingevolge artikel 5, lid 5.1 van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wegen, bruggen en viaducten.

3.3. In paragraaf 5.5 van de plantoelichting wordt het rapport van Arcadis "Akoestisch onderzoek verlenging Zuidhoornseweg" van 7 november 2013, besproken.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat ter hoogte van de woning van [appellant sub 12] sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. De toename van de geluidbelasting hierdoor zal zonder maatregelen maximaal 11 dB bedragen. Vermeld wordt dat met de toepassing van maatregelen in de vorm van het toepassen van een wegdek met een dunne deklaag B en het plaatsen van een geluidscherm van 1 m hoog en 77 m lang, de wettelijke maximaal toelaatbare waarde ter plaatse van de woning van [appellant sub 12] niet wordt overschreden maar wel een hogere waarde verkregen moet worden. Bij besluit van 1 juli 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland een hogere waarde van 52 dB vastgesteld.

3.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 12] dat onduidelijk is welke hogere waarden zijn verleend omdat de waarden zijn uitgedrukt in d(B) stelt het college dat dit een typefout betreft. De Afdeling acht dit aannemelijk, temeer daar in het akoestisch onderzoek van Arcadis wordt geadviseerd grenswaarden vast te stellen die exact dezelfde waarden in dB betreffen. Naar het oordeel van de Afdeling is in zoverre niet onduidelijk welke waarden zijn vastgesteld. Dit betoog faalt.

3.5. Voor zover [appellant sub 12] stelt dat in het besluit hogere waarden wordt verwezen naar een ander onderzoek dan het onderzoek dat ter inzage heeft gelegen, is ter zitting vast komen te staan dat niet in geschil is dat de onderzoeksrapporten inhoudelijk en wat betreft te nemen maatregelen niet veel van elkaar verschillen.

3.6. Ten aanzien van het betoog dat de invoergegevens ontbreken, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 12] de alsnog door de raad overgelegde invoergegevens heeft kunnen inzien en dat hij over de invoergegevens en de berekende waarden van de door Arcadis uitgevoerde SRM 1 berekening geen inhoudelijke argumenten naar voren heeft gebracht. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 12] heeft aangevoerd daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het akoestisch onderzoek van Arcadis heeft mogen baseren. Voor zover [appellant sub 12] stelt dat de invoergegevens niet actueel zijn omdat deze niet uitgaan van een verhoging van de Overgaagbrug, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van concrete plannen voor verhoging van de Overgaagbrug, zodat de raad dit terecht niet heeft betrokken in zijn besluitvorming.

3.7. Voor zover [appellant sub 12] stelt dat het rekenmodel niet in overeenstemming is met de voorgenomen maatregelen, heeft de raad ter zitting gesteld dat ter hoogte van het kruispunt referentiewegdek zal worden toegepast. Vanaf 50 m van het kruispunt tot aan de gemeentegrens zal een dunne deklaag B worden toegepast. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de bronmaatregelen in het bestek zijn opgenomen en zullen worden uitgevoerd.

Gelet op de omstandigheid dat in paragraaf 3.3 en hoofdstuk 5 van het akoestisch onderzoek van Arcadis de maatregelen zijn opgenomen waarmee is gerekend, en nu de raad ter zitting heeft bevestigd dat de maatregelen waarmee is gerekend daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij het nemen van het bestreden besluit in zoverre niet op het akoestisch onderzoek heeft mogen baseren.

Voorts heeft de raad gesteld dat de geluidschermen op gronden worden opgericht die in eigendom zijn van de gemeente. De raad heeft toegezegd dat het toepassen van stil asfalt en het oprichten van de geluidschermen is opgenomen in het bestek en ook zal worden gerealiseerd.

Nu de gemeente het in haar macht heeft om de geluidreducerende maatregelen te treffen, heeft toegezegd deze ook te zullen realiseren en nu hetgeen [appellant sub 12] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat niet van deze toezegging kan worden uitgegaan, heeft de raad ervan kunnen uitgaan dat de maatregelen zullen worden getroffen.

Gelet op al het voorgaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan de grenswaarden van de Wgh kan worden voldaan.

Het betoog faalt.

4. [appellant sub 12] voert voorts aan dat de quick scan luchtkwaliteit niet ten behoeve van het bestemmingsplan is opgesteld en dat daarom onvoldoende is gemotiveerd dat aan de voor luchtkwaliteit gestelde normen kan worden voldaan.

4.1. In paragraaf 5.6 van de plantoelichting staat dat een quick scan is verricht om na te gaan of de normen voor de luchtkwaliteit een belemmering kunnen vormen. De resultaten van het onderzoek zijn toegevoegd als bijlage 7 van de plantoelichting. Geconcludeerd wordt dat de invloed van de planontwikkeling niet zal leiden tot een overschrijding van de normen ten aanzien van luchtkwaliteit.

In bijlage 7 van de plantoelichting is de quick scan lucht van 7 september 2012 "Bestemmingsplan Hooipolder Midden Delfland" opgenomen. Deze quick scan ziet op het bestemmingsplan "Hooipolder Midden Delfland" en het daarin opgenomen voornemen tot de ontwikkeling van een deel van de Hooipolder te Den Hoorn.

In paragraaf 4.1 van de quick scan wordt de nieuwe ontsluitingsweg beoordeeld. Geconcludeerd wordt dat in 2012, uitgaande van de hogere toekomstige verkeersintensiteit, aan de normen ten aanzien van luchtkwaliteit wordt voldaan. In 2020 zijn de optredende concentraties lager dan in 2012 en wordt dus eveneens aan de normen voldaan. Dat geldt ook voor het jaar 2015 als de norm voor NO^2 weer 40 ug/ m^3 wordt, zo vermeldt de quick scan.

4.2. In de toelichting bij het bestemmingsplan en ter zitting is vermeld dat de naam van het bestemmingsplan is veranderd maar dat het onderzoek betrekking heeft op het plangebied waarop het voorliggende bestemmingsplan ziet. Dit komt overeen met de uitsnede in de quickscan. [appellant sub 12] heeft de bevindingen in de quickscan niet inhoudelijk bestreden. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft mogen baseren. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen kan worden voldaan.

5. [appellant sub 12] stelt voorts dat het plan niet deugdelijk is gemotiveerd omdat de raad zich volgens hem ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de in het plan voorziene weg al mogelijk was onder het vorige planologische regime. Die weg was volgens [appellant sub 12] echter bedoeld voor de ontsluiting van de sportvelden en niet voor de ontlasting van het centrum van Den Hoorn, de invulling van de regionale verbinding tussen de A4 en Den Hoorn en Delft, noch voor de bevordering van het openbaar vervoer. Dit blijkt volgens [appellant sub 12] uit een brief van 9 oktober 2001 die hij van de voormalige gemeente Schipluiden heeft ontvangen in antwoord op een zienswijze die hij in het kader van een bouwvergunning ten behoeve van de brug over de Gaag heeft ingediend.

5.1. In de plantoelichting van het voorliggende plan staat dat de aanleg van de weg is opgenomen in het in 2004 vastgestelde bestemmingsplan `Hooipolder'. Echter na vergelijking van het ontwerp van de nieuwe infrastructuur en het vigerende bestemmingsplan blijkt dat de realisatie van deze infrastructuur niet past binnen de verkeersbestemming. Hiertoe dient het bestemmingsplan aangepast te worden, zo vermeldt de toelichting.

5.2. In het bestemmingsplan "Hooipolder", vastgesteld op 29 juni 2004 en goedgekeurd op 7 oktober 2004, was blijkens de verbeelding aan een groot gedeelte van het plangebied de bestemming "Verkeer" toegekend.

Ingevolge artikel 3.2 van de voorschriften van dat plan, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden onder meer bestemd voor de hoofdverkeersstructuur van het plangebied, verkeers- en verblijfsruimte, te weten:

a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, voorzieningen voor openbaar vervoer, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken, zoals bruggen en duikers.

5.3. Gelet op het voorgaande was in het bestemmingsplan "Hooipolder" de aanleg van een groot deel van weg opgenomen en was het gebruik van de weg ingevolge artikel 3.2 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Hooipolder" niet beperkt tot een ontsluiting ten behoeve van de sportvelden. De door [appellant sub 12] geciteerde brief van 9 oktober 2001 heeft geen betrekking op het bestemmingsplan "Hooipolder" en heeft dan ook geen betrekking op de planologische mogelijkheden van dat plan. De Afdeling ziet daarom in hetgeen [appellant sub 12] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestreden besluit in zoverre onvoldoende heeft gemotiveerd.

Het betoog faalt.

6. Tot slot stelt [appellant sub 12] dat de raad de waardedaling van zijn woning onvoldoende heeft meegewogen in de belangenafweging en dat een tegemoetkoming in de planschade de waardedaling onmogelijk zal dekken.

6.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 12] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 11]

7. [appellant sub 11] exploiteert een bedrijf op het perceel aan de [locatie 2] te Den Hoorn. Zijn perceel ligt op korte afstand van het plangebied.

8. [appellant sub 11] stelt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een aansluiting van zijn perceel op de Zuidhoornseweg. De wethouder heeft volgens [appellant sub 11] toegezegd dat het bedrijfsterrein van [appellant sub 11] in ieder geval een aansluiting zou krijgen. [appellant sub 11] doet in dit kader een beroep op het vertrouwensbeginsel en verwijst naar het verslag van een overleg over de ontwikkeling van de Hooipolder van 9 december 2013, waarin staat dat de wethouder inderdaad een dergelijke toezegging heeft gedaan, maar deze volgens de gemeente niet had mogen doen.

8.1. De raad stelt dat door het college nooit een toezegging is gedaan dat het bedrijfsterrein van [appellant sub 11] een of meerdere uitritten op de Zuidhoornseweg zou krijgen.

8.2. Over het betoog van [appellant sub 11] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij de wethouder, maar bij de raad. Vast staat dat de raad niet heeft toegezegd dat een aansluiting zou worden opgenomen op de Zuidhoornseweg. Daarnaast is vanuit de gemeente aangegeven dat de wethouder een dergelijke toezegging niet had mogen doen. Voor zover de mededeling van de wethouder kan worden aangemerkt als een toezegging, kan deze gelet op het voorgaande niet aan de raad worden toegerekend en is de raad daaraan niet gebonden.

De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Het betoog faalt.

9. [appellant sub 11] doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat ten behoeve van zijn bedrijf ten onrechte geen geluidscherm wordt geplaatst, terwijl de raad bij besluit van 28 januari 2014 heeft besloten dat ten behoeve van andere bedrijven en omwonenden wel een geluidscherm wordt geplaatst. De situatie is volgens [appellant sub 11] vergelijkbaar omdat de maatregelen zowel in zijn geval als in de andere gevallen niet wettelijk verplicht zijn en zijn bedrijf net als de andere bedrijven en omwonenden geluidhinder ondervindt van de in het plan voorziene Zuidhoornseweg.

9.1. De Afdeling stelt vast dat de plaatsing van geluidschermen bij bewoners en bedrijven rondom het plangebied, niet voortvloeit uit het bestemmingsplan, nu daarin niet dwingend is vastgelegd dat geluidschermen dienen te worden opgericht. Ook in de plantoelichting is niet ingegaan op de plaatsing van geluidschermen die niet noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de Wgh. Het besluit van de raad van 28 januari 2014 tot het nemen van aanvullende maatregelen, waarnaar [appellant sub 11] verwijst, maakt aldus geen deel uit van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, en staat in deze procedure niet ter beoordeling.

Het beroep van [appellante sub 1]

10. [appellante sub 1] exploiteert een bedrijf op het perceel [locatie 3] te Den Hoorn. Haar bedrijf grenst direct aan het plangebied en een klein deel van haar gronden maakt daarvan deel uit.

[appellante sub 1] stelt dat het plan leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van haar bedrijf, omdat de in het plangebied gelegen bestemming "Verkeer" voor een deel op haar gronden ligt. Daarnaast leidt het plan tot een beperking van haar bedrijfsvoering omdat zij voor klanten minder goed bereikbaar wordt, aldus [appellante sub 1].

Nu er geen concrete afspraken zijn gemaakt tussen [appellante sub 1] en de gemeente over eventuele verkoop van gronden en niet is gebleken dat de raad bij het vaststellen van het bestemmingsplan rekening heeft gehouden met onteigeningskosten, staat volgens [appellante sub 1] niet vast dat het plan financieel uitvoerbaar is. Ook overigens is volgens [appellante sub 1] niet verzekerd dat het plan financieel uitvoerbaar is, omdat niet gebleken is dat aan de subsidievoorwaarden van het Stadsgewest Haaglanden kan worden voldaan. Daarnaast dient de weg in de gemeente Delft te worden aangesloten op de Reinier de Graafweg, maar volgens [appellante sub 1] is onduidelijk of de gemeente Delft daar binnen de planperiode aan toekomt, zodat de in het plan voorziene weg onbruikbaar is.

10.1. De raad stelt dat het perceel van [appellante sub 1] aan een verkeersbestemming grenst en dat het plan daarmee een goede bereikbaarheid van haar perceel mogelijk maakt. Het plan tast de bedrijfsvoering van het bedrijf van [appellante sub 1] daarom niet aan, aldus de raad. Over de uitvoering worden volgens de raad nog afspraken gemaakt.

10.2. Aan een deel van de gronden van [appellante sub 1] en de daaraan grenzende gronden in het plangebied is de bestemming "Verkeer" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wegen, bruggen en viaducten alsmede opstelstroken. Het plan maakt derhalve een in- en uitrit naar het perceel van [appellante sub 1] mogelijk. Nu voorts ter zitting vast is komen te staan dat de bestemming "Verkeer" op een beperkt deel met een breedte van 10 tot 15 m en een lengte van 30 tot 25 m ligt en [appellante sub 1] ter zitting heeft toegelicht geen concrete plannen voor uitbreiding van haar bedrijf te hebben, ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de de bedrijfsvoering van [appellante sub 1] niet wordt aangetast en dat de beperking van de uitbreidingsmogelijkheden niet onevenredig is.

Het betoog faalt.

10.3. Ter zitting hebben de raad en [appellante sub 1] toegelicht dat een conceptovereenkomst is opgesteld die ziet op een grondruil tussen [appellante sub 1] en de gemeente Midden-Delfland. Toegelicht is dat zij in beginsel een bevredigende oplossing hebben gevonden, maar dat [appellante sub 1] in verband met een geschil tussen [appellant sub 12] en de gemeente, de overeenkomst nog niet heeft willen tekenen.

10.4. Met de grondruil is in beginsel een bevredigende oplossing gevonden. Indien desondanks geen minnelijke overeenkomst kan worden bereikt tussen partijen, heeft de gemeente de mogelijkheid om tot onteigening over te gaan. Gelet daarop ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan in zoverre niet financieel uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

10.5. In paragraaf 4.1 van de plantoelichting staat dat voor de realisatie van de infrastructuur van het project een forse investering benodigd is waarvoor subsidie is verleend door het Stadsgewest Haaglanden. Ook in hoofdstuk 7 van de plantoelichting staat dat met het toekennen van de subsidie door het Stadsgewest Haaglanden ter waarde van de helft van de investeringskosten het project voor de gemeente haalbaar is gemaakt. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat de subsidie is verleend en toegekend.

Gelet daarop ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan in zoverre niet financieel uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

10.6. De raad heeft ter zitting voorts gesteld dat een bestemmingsplan in de gemeente Delft wordt voorbereid en dat ook de gemeente Delft subsidie heeft ontvangen voor de aanleg van de weg. Gelet op deze toelichting ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de gemeente Delft de weg niet binnen de planperiode zodanig zal kunnen aanpassen dat doorstroming vanaf de in het plan voorziene weg mogelijk is.

Het betoog faalt.

De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9]

11. [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] wonen op afstanden van 45 tot 75 m van het plangebied.

12. [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] stellen dat het plan leidt tot geluidhinder ter plaatse van hun woningen. Zij hebben ter zitting gesteld dat uit het bestreden besluit ten onrechte niet volgt dat een dunne deklaag B als bronmaatregel zal worden aangelegd. [appellant sub 3] stelt voorts dat zijn woning in het bijzonder gevoelig is voor geluidhinder vanwege het houtskelet daarvan.

12.1. De raad stelt dat het bestemmingsplan in grote lijnen aansluit op het vorige plan "Kerkpolder-Oost 2002" en dat dit plan slechts op ondergeschikte punten een wijziging betreft. De raad stelt dat het plan kan voldoen aan de wettelijke geluidgrenswaarden uit de Wgh, zoals volgt uit het akoestisch onderzoek van Arcadis van 7 november 2013. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de bronmaatregel in het bestek is opgenomen en zal worden uitgevoerd.

12.2. Uit het akoestisch onderzoek van Arcadis volgt dat aan de berekende en gestelde grenswaarden kan worden voldaan. Dit is door [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] niet betwist. Voor de woning van [appellant sub 3] is een hogere waarde vastgesteld. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van het toepassen van een dunne deklaag B. Nu de raad heeft toegelicht dat deze bronmaatregel in het bestek is opgenomen en heeft toegezegd dat deze ook zal worden uitgevoerd en nu de grond waarop de bronmaatregel zal worden toegepast in eigendom van de gemeente is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet van heeft mogen uitgaan dat de bronmaatregel zal worden uitgevoerd. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat niet kan worden voldaan aan de op grond van de Wgh geldende geluidgrenswaarden, en is er geen grond voor het oordeel dat de raad in verband met geluidbelasting ter plaatse van hun woningen het plan in redelijkheid niet had mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

12.3. [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] voeren verder aan dat het plan leidt tot verkeershinder. Voorts vrezen zij voor de verkeersveiligheid in hun buurt door de toename van het aantal verkeersbewegingen op de Zuidhoornseweg. Ter zitting hebben zij aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met fietsende kinderen die de Zuidhoornseweg willen oversteken.

12.4. In paragraaf 4.3 van de plantoelichting zijn de verkeerseffecten in beeld gebracht. Ten behoeve van het plan is een verkeerstoets opgesteld die ingaat op de effecten van de in het plan voorziene ontwikkeling op de verkeersafwikkeling, het parkeren, de verkeersveiligheid en de verkeershinder. In de verkeerstoets die is opgenomen als bijlage 1 bij de plantoelichting, wordt geconcludeerd dat de inrichting van de weg leidt tot een soepele en verkeersveilige afwikkeling van het verkeer in het plangebied. Hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op de verkeerstoets had mogen baseren. Er is gelet daarop geen grond voor het oordeel dat het plan leidt tot onaanvaardbare verkeershinder of verkeersonveilige situaties.

Het betoog faalt.

13. [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] vrezen voor een verslechtering van de luchtkwaliteit.

13.1. In bijlage 7 van de plantoelichting is een quick scan lucht "Bestemmingsplan Hooipolder Midden-Delfland" van 7 september 2012 opgenomen. Hierin wordt geconcludeerd dat de invloed van de planontwikkeling niet zal leiden tot een overschrijding van de normen ten aanzien van luchtkwaliteit. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op deze quick scan heeft mogen baseren bij de vaststelling van het plan. Gelet daarop is er ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een overschrijding van de normen ten aanzien van luchtkwaliteit.

Het betoog faalt.

14. [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] voeren verder aan dat de raad het plan onvoldoende heeft afgestemd met de gemeente Delft en dat het plan niet uitvoerbaar is omdat die gemeente niet over de financiele middelen beschikt om de weg af te ronden.

14.1. Gelet op hetgeen is overwogen onder 10.6 over de aansluiting van de Zuidhoornseweg op de Reinier de Graafweg in de gemeente Delft, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet uitvoerbaar is.

15. [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] stellen dat het plan leidt tot een waardedaling van hun woningen.

15.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

16. [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellante sub 5] en [appellant sub 9] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de bij het bestreden besluit behorende nota van zienswijzen is ingegaan op deze zienswijzen. Zij hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

17. De beroepen zijn ongegrond.

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.

w.g. Slump w.g. Postma

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016

539-731.