Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZCTG:2016:116

ECLI:NL:TGZCTG:2016:116

Datum uitspraak: 09-03-2016

Datum publicatie: 10-03-2016

Zaaknummer(s): C2015.324

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Tandarts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht is gericht tegen een tandarts. Klaagster en haar partner (C2015.323) zijn patient geweest bij de tandartspraktijk van verweerder (tandarts). Klaagster heeft een klacht ingediend die het RTG aldus heeft begrepen: klaagster is zonder haar toestemming door verweerder als patient uitgeschreven uit de praktijk. RTG Den Haag: Gegrond: Beeindiging had goed gedocumenteerd en gecommuniceerd moeten worden (artikel 7:460 BW). Waarschuwing. Het CTG verwerpt het beroep van de tandarts.

------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.324 van:

A., tandarts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde mr. A.M. de Koning,

tegen

C., wonende te B., verweerster in hoger beroep, klaagster in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 5 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen A. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 juli 2015, onder nummer 2014-152b, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd.

De tandarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep, tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.323, behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 januari 2016, waar zijn verschenen de tandarts, bijgestaan door mr. A.M. de Koning en vergezeld van mevrouw D., en klaagster. De klacht is over en weer bepleit. Mr. De Koning heeft de standpunten van de tandarts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

2.1 Klaagster is patiente geweest bij verweerder. Haar partner E. is ook patient geweest bij verweerder.

2.2 Op 5 juni 2012 is klaagster aanwezig geweest bij een gesprek tussen haar partner E. en verweerder. Het gesprek betrof een verschil van mening over de toezegging die door de assistente zou zijn gedaan over het gratis uitvoeren van een behandeling voor het plaatsen van een kroon en/of een brug bij haar partner. Op enig moment is het gesprek geeindigd en heeft klaagster met haar partner de praktijk verlaten.

2.3 Op 27 september 2012 belde klaagster naar de praktijk om een afspraak te maken. De assistent van verweerder vroeg klaagster toen of zij zich niet uitgeschreven had en (inmiddels) een nieuwe tandarts had. Klaagster heeft toen geen afspraak meer gemaakt.

2.4 Klaagster heeft bij brief van 17 november 2012 een klacht ingediend bij de NMT. De klacht is, na een mislukte bemiddelingspoging door de Regionale Bemiddelingsraad, behandeld door de Centrale Klachtencommissie (CKC) van de NMT. Bij beslissing van 27 september 2013 heeft de CKC de klacht ongegrond verklaard.

3. De klacht

Het klaagschrift en de klacht zijn niet geordend. Met verweerder begrijpt het College het aldus dat het gaat om de volgende klacht, namelijk dat klaagster zonder haar toestemming door verweerder is uitgeschreven als patient uit de praktijk.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Voor alle duidelijkheid vermeldt het College dat het een eigen zelfstandig oordeel heeft te vormen over de klachten van klaagster, ook als die nagenoeg hetzelfde en al beoordeeld zijn door de CKC van de NMT; in zoverre is het College niet gebonden aan dat oordeel.

5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat de emoties tijdens het gesprek op 5 juni 2012 hoog opliepen en dat op enig moment klaagster heeft gezegd (tegen haar partner E.): "kom, we gaan" of woorden van gelijke strekking. Volgens verweerder, en dit is bevestigd door zijn assistente die ter zitting aanwezig was, is toen een uitdraai van de patientenkaart meegegeven aan de partner van klaagster en ook aan klaagster zelf. Dit laatste is krachtig bestreden door klaagster. Het College kan niet vaststellen wat er feitelijk heeft plaatsgevonden. Het had echter op de weg van verweerder gelegen om van het beeindigen van de tandarts-patientrelatie deugdelijk verslag te leggen en dan niet (alleen) in de patientenkaart maar ook door deze beeindiging vast te leggen in een schriftelijk stuk met de vermelding dat ook de patientenkaart (het medisch dossier) is meegegeven. (Hetzij in een aangetekende brief, hetzij door ondertekening van een schriftelijke verklaring ter plaatse, of anderszins). Het College licht dit als volgt toe.

5.3 Op grond van artikel 7:460 BW kan de behandelovereenkomst door de behandelaar enkel worden opgezegd wegens gewichtige redenen. Het College wil aannemen dat op en na 5 juni 2012 sprake was van een zodanig verstoorde tandarts-patientrelatie dat verweerder op die grond de behandelovereenkomst met klaagster mocht beeindigen. Wel dient de hulpverlener, hier verweerder, ervoor zorg te dragen dat de patient, hier klaagster, dan wel verzekerd is van opvolgende (tandheelkundige) zorg en mag de hulpverlener zijn hulp niet weigeren indien sprake is van een medische noodsituatie die dringend ingrijpen vergt. Dit laatste is in deze zaak niet een discussiepunt, maar wel is er onduidelijkheid over de vraag of klaagster gezegd is toen zij op 27 september 2012 belde voor een afspraak dat zij niet meer welkom was, zoals klaagster stelt, of dat zij toch nog als patiente kon blijven, zoals verweerder lijkt te stellen. Gezien de wettelijke verplichting dient verweerder er dus voor zorg te dragen dat het beeindigen van de behandelrelatie goed gedocumenteerd is en aan de patient wordt gecommuniceerd. Dat is hier niet het geval, zodat er nodeloze discussies zijn ontstaan over de vraag op welke wijze en op welk moment de behandelrelatie is beeindigd, op welk wijze en op welk moment de patientenkaart aan klaagster ter beschikking is gesteld.

5.4 De conclusie is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47 lid 1 Wet BIG. De klacht is dan ook gegrond. Het beeindigen van de behandelrelatie met klaagster had beter gedocumenteerd moeten worden door verweerder. Het College zal dan ook de maatregel van een waarschuwing opleggen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 In hoger beroep stelt de tandarts zich, sterk samengevat, op het standpunt dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte de klacht gegrond heeft verklaard. Hij concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing en opnieuw rechtdoende, tot ongegrondverklaring van de klacht, althans tot het achterwege laten van het opleggen van een maatregel.

4.2 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en (impliciet) geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3 Hetgeen de tandarts in hoger beroep heeft aangevoerd komt in wezen neer op een herhaling van zijn verweer in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de daarvoor gegeven motivering. Niet aannemelijk is dat de tandarts als gevolg van de, door hem gestelde maar overigens door klaagster betwiste, bedreigende taal van klaagster en haar partner E. niet de mogelijkheid heeft gehad om van het beeindigen van de tandarts-patientrelatie deugdelijk verslag te doen zoals overwogen door het Regionaal Tuchtcollege.

4.4 Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. A. Smeeing- van Hees, leden-juristen en

drs. H.J. van Iterson en mr. drs. R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en

mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.