Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:111

ECLI:NL:TGZCTG:2016:111

Datum uitspraak: 10-03-2016

Datum publicatie: 10-03-2016

Zaaknummer(s): C2014.234(2)

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Tandarts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een tandarts. Klaagster heeft voor EUR 9.600,-- twaalf kronen door de aangeklaagde tandarts laten plaatsen. Klaagster verwijt de tandarts: 1. dat hij geen goed kwalitatief werk heeft afgeleverd (de randaansluitingen van de kronen zijn matig en ook de kroonpreparaties zijn niet optimaal geweest); 2. dat hij de hieruit voortvloeiende problemen met het tandvlees niet serieus heeft genomen, gebagatelliseerd en nooit een bijdrage heeft geleverd aan het onderzoeken van de oorzaak; 3. het second opinion rapport heeft gebagatelliseerd en genegeerd, hij heeft zijn verantwoordelijkheid niet genomen en is nalatig geweest voor klaagster als patient. Voorts heeft klaagster 3 klachten (a, b en c) gericht tegen de kliniek.RTG Eindhoven: Ad 1) ongegrond, Ad 2) gegrond, Ad 3) ongegrond. Klaagster niet-ontvankelijk in de klachten tegen de kliniek. Waarschuwing. Het CTG heeft bij tussenbeslissing een deskundige benoemd. Bij eindbeslissing vernietigt het CTG de beslissing waarvan beroep voor zover daarin klachtonderdeel 3 ongegrond is verklaard. Het CTG verklaart dit klachtonderdeel alsnog deels gegrond. Het incidentele beroep van de tandarts wordt verworpen. De maatregel van waarschuwing wordt gehandhaafd.

-----------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.234 van:

A., wonende te B., appellante in het principale beroep, verweerster in het incidentele beroep, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam te D.,verweerder in het principale beroep, appellant in het incidentele beroep, verweerder in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure

Het Centraal Tuchtcollege heeft in deze zaak op 11 juni 2015 een tussenbeslissing gegeven. Voor het verloop van het geding tot aan die beslissing wordt naar die tussenbeslissing verwezen.

De door het Centraal Tuchtcollege benoemde deskundige, drs. E., heeft op

20 juli 2015 een deskundigenbericht uitgebracht.

Ter openbare terechtzitting van 14 januari 2016 heeft de voortgezette behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden, waar zijn verschenen klaagster, alsmede de tandarts, vergezeld door de heer E..Als getuigen zijn gehoord de

heer G. en mevrouw H., en als deskundige drs. E.. Partijen hebben het woord gevoerd. Klaagster heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2. Beoordeling van het hoger beroep

2.1 Het Centraal Tuchtcollege gaat uit van de door het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing waarvan beroep onder 3. opgenomen klachtonderdelen. Bij tussenbeslissing van 11 juni 2015 heeft het Centraal Tuchtcollege, gelijk het Regionaal Tuchtcollege, reeds overwogen dat klaagster met betrekking tot haar bezwaren tegen de kliniek niet-ontvankelijk is in haar klacht.Het Regionaal Tuchtcollegeheeft de verwijten van klaagstersamengevat in drie klachtonderdelen. Nu klaagster in hoger beroep opkomt tegen de ongegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege van het eerste en derde klachtonderdeel, en de tandarts (impliciet) tegen het gegrond verklaarde tweede klachtonderdeel, ligt de zaak in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor.

2.2 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt het Centraal College als volgt. Het klachtonderdeel betreft de kwaliteit van het door de tandarts geleverde werk, waarvan klaagster heeft gesteld dat de randaansluitingen van de kronen matig zijn en dat de kroonpreparaties niet optimaal zijn geweest. Klaagster heeft een verband gelegd tussen de hardnekkige problemen met bloedend tandvlees, die twee jaar na het plaatsen van de kronen zijn ontstaan (aantekening bij de datum 16-11-2007 in het patientendossier) en tot op heden voortduren. Daarbij benadrukt zij dat zij steeds veel zorg heeft besteed aan een goede mondhygiene.

Het Centraal College heeft ter beoordeling van de verrichtingen van de tandarts een deskundig oordeel gevraagd van drs. E., tandarts te I., die haar op schrift gestelde bevindingen ter terechtzitting van 14 januari 2016 heeft toegelicht. Uit de klacht, het daarop gevoerde verweer van de tandarts, het schriftelijk rapport van drs. , als tandarts verbonden aan de afdeling Parodontologie en Implantologie van het K. te L. en de toegelichte bevindingen van drs. E. komt het volgende beeld naar voren.

De indicatie met betrekking tot de bij klaagster verrichte ingreep is gesteld door

M., die, zoals tussen partijen niet in geschil is, geen tandarts is. Pas direct voordat de tandarts begon met het wegslijpen van de tanden en de kiezen in de bovenkaak van klaagster, teneinde de stompen te prepareren waarop twaalf kronen zouden worden geplaatst, heeft hij zich vergewist van de pre-operatieve toestand van klaagsters mond.

De tandarts zelf heeft de kwaliteit van zijn werk "met een 7,5" beoordeeld. Volgens hem zijn de stompen netjes geslepen.

Drs. J. heeft de randaansluitingen van de kronen in het bovenfront als matig beoordeeld. Bij de gebitsmodellen waarop de kroonpreparaties te zien waren heeft hij opgemerkt dat als outline een rechte schouder geprepareerd was, volgens hem een niet optimale outline voor zirconium-porselein kronen.

Drs. E. heeft onder meer gerapporteerd: "Kroonranden bovenkaak sondeerbaar, voelt als scherpe randen, overhang tot 0,5 mm. (...) Er is al door verschillende tandartsen (

J. en N.) geslepen aan de randen van kronen. (...) Gingiva bovenkaak ziet er geirriteerd uit. De randaansluiting van de kronen is niet goed, maar de onrustige gingiva kan ik daar toch niet helemaal mee verklaren." Desgevraagd heeft drs. E. ter terechtzitting van 14 januari 2016 toegelicht, dat de randaansluitingen niet optimaal zijn. De beoordeling van het door de tandarts geleverde werk werd bemoeilijkt doordat aan de randaansluitingen is geslepen; op plaatsen waar dat is gebeurd is geen sprake van minder tandvleesontsteking dan op de plaatsen waar niet is (bij)geslepen. Op veel plaatsen heeft drs. E. een randoverhang van 0,5 mm geconstateerd. Zij heeft de toestand daarvan ook roentgenologisch beoordeeld en heeft vastgesteld dat overhangen van dezelfde afmeting ook bij andere patienten zijn geconstateerd en bij die patienten geen problemen veroorzaken. De ontstekingen bij klaagster zijn ook aangetroffen op plaatsen waar geen sprake is van een overhang en waar daarin dus geen oorzaak kan liggen voor het aangetroffen ontstoken tandvlees.

Dat alles neemt niet weg dat er, ook al is het "kroon- en brugwerk" niet als de veroorzakende factor aan te wijzen, volgens drs. E. wel iets aan de hand met het gebit van klaagster. Als mogelijke alternatieve verklaringen heeft zij systemische afwijkingen en de gevoeligheid van klaagster voor het gebruikte materiaal genoemd.

2.3 Bij deze stand van zaken komt het Centraal College tot de volgende slotsom. Het Centraal College stemt in met de conclusies die drs. E. heeft verwoord en die erop neerkomen dat de randaansluitingen van de kronen niet optimaal zijn.

Het Centraal College maakt die conclusies tot de zijne. Er is zeker wat aan te merken op het geleverde werk, maar dat het kwalitatief zo onder de maat is dat de tandarts slechter werk heeft geleverd dan van een redelijk handelend beroepsgenoot in gelijke omstandigheden mocht worden verwacht is evenwel onvoldoende komen vast te staan. Een element in die beoordeling vormt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de tandvleesproblemen van klaagster zijn te herleiden tot de beoordeelde kwaliteit van de randaansluitingen.

2.4 Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt van klaagster dat de tandarts de problemen met het tandvlees niet serieus heeft genomen, heeft gebagatelliseerd en nooit een bijdrage heeft geleverd aan het onderzoeken van de oorzaak.Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de tandarts jegens klaagster in de nazorg tekort is geschoten. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met hetgeen het Regionaal Tuchtcollege hieromtrent in de beslissing waarvan beroep onder 5 ad 2 heeft overwogen en maakt deze overweging tot de zijne. Anders dan de tandarts heeft betoogd is hierbij niet relevant of de antibiotica al dan niet op aangeven van de mondhygieniste is voorgeschreven. Vast staat dat de tandarts niet de bacteriele kweek heeft doen uitzetten en dat hij klaagster direct voorafgaand aan het voorschrijven van de antibiotica ook niet heeft gezien.

2.5 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel betreffende het verwijt dat de tandarts het second opinion rapport heeft gebagatelliseerd en genegeerd lopen de lezingen van partijen grotendeels uiteen. Door het Centraal Tuchtcollege kan niet worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is. Wel staat vast dat de tandarts klaagster heeft toegezegd contact op te nemen met de mondhygieniste voor overleg. Nu de tandarts dit heeft nagelaten, heeft hij in zoverre verwijtbaar in strijd gehandeld met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van tandarts jegens klaagster behoorde te betrachten.

2.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de tandarts ten aanzien van de nazorg en het niet nakomen van zijn toezegging om contact op te nemen met de mondhygieniste een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Dit betekent dat de bestreden beslissing, voor zover in die beslissing het derde klachtonderdeel ongegrond is verklaard, dient te worden vernietigd. Het hoger beroep van klaagster treft derhalve in zoverre doel. Het incidentele beroep van de tandarts wordt verworpen. De door het Regionaal Tuchtcollege aan de tandarts opgelegde maatregel van waarschuwing wordt gehandhaafd. Het Centraal Tuchtcollege acht deze maatregel passend en toereikend.

2.7 Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast dan wel verzoekt het Centraal Tuchtcollege publicatie van deze beslissing.

3. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

in het principale beroep:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover daarin klachtonderdeel3 ongegrond is verklaard;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart dit klachtonderdeel alsnog gegrond wat betreft het door de tandarts niet nakomen van zijn toezegging om contact op te nemen met de mondhygieniste;

bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige;

in het incidentele beroep:

verwerpt het beroep;

in het principale en het incidentele beroep:

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. A. Smeeing- van Hees, leden juristen en

drs. H.J. van Iterson en mr. drs. R. van der Velden, leden beroepsgenoten en

mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.