Uitspraak 201506812/1/R1

Tegen: de raad van de gemeente Amsterdam en het algemeen bestuur van het stadsdeel centrum van de gemeente Amsterdam

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:711

201506812/1/R1.

Datum uitspraak: 16 maart 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de Vereniging Openbaar en Leefbaar Binnengasthuisterrein en omgeving (hierna: VOLBG), gevestigd te Amsterdam,

appellante,

en

1. de raad van de gemeente Amsterdam,

2. het algemeen bestuur van het stadsdeel centrum van de gemeente Amsterdam,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Postcodegebied 1012" vastgesteld.

Bij besluit van 16 juli 2015 heeft het algemeen bestuur een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van het gebouw Binnengasthuisterrein 19, Nieuwe Doelenstraat 15 en Vendelstraat 2/8.

Tegen deze besluiten heeft VOLBG beroep ingesteld.

De raad en het algemeen bestuur hebben een verweerschrift ingediend.

VOLBG heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2016, waar VOLBG, vertegenwoordigd door [leden van de vereniging], en de raad en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door ing. I. Klarenbeek en mr. J.E. Kenter, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA), vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, en [persoon] als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de realisering van een studiecentrum annex bibliotheek op het Binnengasthuisterrein. Het wijkt op een aantal punten af van het voorheen voor het Binnengasthuisterrein geldende bestemmingsplan "Postcodegebied 1012". Zo is het maximale bebouwingspercentage gewijzigd van 80% in het voorheen geldende plan naar 90% in dit plan. Ook is de maximale bouwhoogte ter hoogte van de telefoontoren waarin het plan voorziet, bijgesteld van 22 m naar 25 m. Daarnaast mogen op de gronden, bestemd voor "Onderwijs en wonen" - anders dan onder het voorheen geldende plan - voorzieningen ten behoeve van warmte- en koudeopslag worden gerealiseerd. Voorts is in de planregels vastgelegd dat de bebouwing die het plan mogelijk maakt binnen de bestemming "Onderwijs en wonen" dient te zijn voorzien van een inpandige laad- en losvoorziening aan de Nieuwe Doelenstraat. Ten slotte is de locatie van de fietsenstalling in het plan vastgelegd. Deze komt nagenoeg overeen met de locatie die de raad onder het voorheen geldende plan voor ogen had, maar daarin niet was opgenomen. Voor het overige stemt het plan overeen met het voorheen geldende plan "Postcodegebied 1012". De omgevingsvergunning ziet op het veranderen en het vergroten van het gebouw Binnengasthuisterrein 19, Nieuwe Doelenstraat 15 en Vendelstraat 2/8, zodat aldaar een universiteitsbibliotheek, een studiecentrum en een ondergrondse fietsenstalling kunnen worden gerealiseerd.

3. De besluiten van 1 juli 2015 en 16 juli 2015 zijn op grond van artikel 3:30, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3:32 van de Wet ruimtelijke ordening gecooerdineerd voorbereid en bekendgemaakt.

Het geschil

4. VOLBG is een vereniging van onder meer bewoners en gebruikers op en rondom het Binnengasthuisterrein. Zij heeft onder meer als doelstelling om de kwaliteiten van (de omgeving van) het Binnengasthuisterrein te beschermen en waar mogelijk te verbeteren. De bezwaren van VOLBG tegen het plan hebben met name betrekking op het onderzoek dat aan de vaststelling ervan ten grondslag ligt. VOLBG stelt dat dit onderzoek niet gedegen is en daarom geen adequaat beoordelingskader vormt voor de vaststelling van het plan. VOLBG heeft verder beroepsgronden aangevoerd tegen de locaties van de (ingang van de) fietsenkelder en de laad- en losvoorziening, welke volgens haar leiden tot een verkeersonveilige situatie en een negatieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat. Ten slotte betreurt VOLBG dat door de ontwikkelingen waarin het plan voorziet een groene hof van het terrein verdwijnt, die niet elders wordt gecompenseerd.

Het beroep

5. VOLBG betoogt dat het plan niet zorgvuldig is voorbereid. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft de raad volgens haar geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de ligging, functie en betekenis van het terrein. Dit heeft tot gevolg, zoals VOLBG ter zitting nader heeft toegelicht, dat de consequenties van het plan voor de directe omgeving door de raad niet in de afwegingen omtrent de vaststelling het plan zijn betrokken. De raad heeft daarnaast ten onrechte geen rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen van het terrein, aldus VOLBG. Naar haar mening ontbreekt derhalve een beoordelingskader voor het afwegen van de gevolgen van het studiecentrum waarin het plan voorziet, waardoor de raad ten onrechte niet heeft onderkend dat het plan negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat op en in de directe omgeving van het Binnengasthuisterrein.

5.1. De raad wijst op de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2015, zaak nr. 201306110/9/R1, die werd gedaan naar aanleiding van de vaststelling van het bestemmingsplan "Postcodegebied 1012" op 4 juni 2013 en het beroep van onder meer VOLBG tegen het desbetreffende besluit. Uit deze uitspraak vloeit volgens de raad voort dat hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisering van het studiecentrum geen onevenredige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat op en in de directe omgeving van het Binnengasthuisterrein. Nu ook dit plan in een studiecentrum op het desbetreffende terrein voorziet en slechts kleine wijzigingen bevat ten opzichte van het bestemmingsplan "Postcodegebied 1012", hoefde een veelomvattend onderzoek naar de ligging, functie en betekenis van het terrein volgens de raad niet nogmaals plaats te vinden. Ter zitting heeft de raad benadrukt dat een dergelijk onderzoek wel is verricht ten behoeve van de vaststelling van het plan "Postcodegebied 1012".

5.2. De Afdeling stelt vast dat het plan ten opzichte van het voorheen voor het plangebied geldende bestemmingsplan "Postcodegebied 1012" beperkte wijzigingen bevat. Zij overweegt voorts dat zij in rechtsoverwegingen 5.8 en 5.9 van haar uitspraak van 25 februari 2015 de beroepsgronden heeft beoordeeld die betrekking hadden op de gevolgen van de realisering van het studiecentrum voor (de directe omgeving van) het Binnengasthuisterrein. In de uitspraak is overwogen dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van de UvA bij de bouw van een studiecentrum op het terrein, dan aan de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat. De Afdeling ziet in de door VOLBG aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding thans tot een ander oordeel te komen.

In dit verband stelt de Afdeling vast dat in paragraaf 1.2 alsook in hoofdstuk 2 van de plantoelichting aandacht is besteed aan de ligging van het plangebied en de planologische gevolgen daarvan. In de hoofdstukken 3 en 4 is ingegaan op de functie en betekenis van het Binnengasthuisterrein. De toekomstige functie van het terrein wordt in de hoofdstukken 5 en 6 van de plantoelichting nader beschreven. VOLBG heeft niet nader aangevoerd waarom de plantoelichting niet voldoet als uiteenzetting door de raad van de in het plan voorgenomen ontwikkeling, dan wel waarom een beoordelingskader voor het afwegen van belangen hieruit niet zou blijken. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen VOLBG heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid.

Het betoog faalt.

6. VOLBG betoogt dat de verkeersveiligheid en een goed woon- en leefklimaat in en rond het plangebied niet langer zijn gegarandeerd, nu de in- en uitgang van de voorziene (fietsen)kelder in dit verband onvoordelig is gesitueerd. Volgens VOLBG zou het begin van de Nieuwe Doelenstraat een betere locatie voor de in- en uitgang van de fietsenkelder zijn, omdat daar meer ruimte is dan op de gekozen locatie aan de Vendelstraat. VOLBG stelt voorts de houding van de raad ten aanzien van de maatregelen die in het verkeerskundig onderzoek zijn aangedragen, te vrijblijvend te vinden. Volgens VOLBG beschouwt de raad deze maatregelen eerder als suggesties en ideeen dan dat hij zorgt voor een concrete oplossing die daadwerkelijk leidt tot een verkeersveilige situatie.

De laad- en losvoorziening waarin het plan voorziet is volgens VOLBG niet toereikend, omdat deze slechts kan worden gebruikt voor de aan- en afvoer van boeken en niet voor de levering van overige goederen. VOLBG vreest dat dit ertoe zal leiden dat grote vrachtwagens geen gebruik kunnen maken van de laad- en losvoorziening en noodgedwongen op de stoep zullen parkeren. Ook dit heeft volgens VOLBG een negatieve invloed op de verkeersveiligheid en het woon- en leefklimaat.

6.1. De raad geeft te kennen dat de in- en uitgang van de fietsenstalling in het voorheen geldende plan weliswaar niet was vastgelegd, maar dat zij was gepland op nagenoeg dezelfde locatie als waarop zij in dit plan staat aangegeven. Ook de voorziene situering van de laad- en losvoorziening wijkt in dit plan niet af van die in het bestemmingsplan "Postcodegebied 1012".

De raad wijst er op dat naar aanleiding van de zienswijze van VOLBG thans in artikel 3, lid 3.2.17, van de planregels expliciet is vastgelegd dat de bebouwing die het plan binnen de bestemming "Onderwijs en wonen" mogelijk maakt, dient te zijn voorzien van een inpandige laad- en losvoorziening en dat deze voorziening gesitueerd moet zijn aan de Nieuwe Doelenstraat. De gebruiksmogelijkheden van het Binnengasthuisterrein worden in dit plan voorts niet zodanig verruimd dat meer verkeersbewegingen te verwachten zijn. Omdat de Afdeling in haar uitspraak van 25 februari 2015 heeft geoordeeld dat de raad in het bestemmingsplan "Postcodegebied 1012" in redelijkheid in een studiecentrum op het Binnengasthuisterrein kon voorzien, stelt de raad zich op het standpunt dat ook met dit plan een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

6.2. De Afdeling overweegt dat zij in rechtsoverweging 6.2 van haar uitspraak van 25 februari 2015 de beroepsgronden heeft beoordeeld die betrekking hadden op de locatie van de ingang van de fietsenkelder in verband met de verkeersveiligheid op het Binnengasthuisterrein. In de uitspraak is overwogen dat in het plan ten onrechte geen eisen waren gesteld aan de locatie en de uitvoering van de toegang tot de fietsenkelder, dan wel dat ten onrechte niet aan de hand van een verkeerskundig onderzoek was gemotiveerd waarom nadere eisen in dit verband niet nodig waren. De Afdeling stelt vast dat de raad deze omissie in dit plan heeft hersteld. Uit de verbeelding en artikel 3, leden 3.2 en 3.4, van de planregels blijkt waar de in- en uitgang van de fietsenstalling is gesitueerd. Voorts is thans het rapport "Onderzoek verkeerssituatie Fietsverkeer BG-terrein Amsterdam" als bijlage 3 bij de toelichting bij het plan opgenomen. Volgens dit rapport kan op de gekozen locatie een aanvaardbare verkeerssituatie ontstaan als een aantal maatregelen wordt genomen. Deze maatregelen, waarvoor in het rapport aanbevelingen worden gedaan, hebben deels te maken met de fysieke inrichting van de openbare ruimte en deels met verkeersmaatregelen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dit rapport heeft mogen baseren bij de vaststelling van het plan. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat voldoende wordt tegemoetgekomen aan het belang van de verkeersveiligheid. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de raad als eigenaar van de grond heeft toegezegd de nodige maatregelen te nemen en het plan aan het nemen van die maatregelen niet in de weg staat.

De Afdeling overweegt voorts dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat het door VOLBG voorgestelde alternatief om de in- en uitgang van de fietsenstalling aan de Nieuwe Doelenstraat te situeren door hem is overwogen, maar minder wenselijk werd geacht. Redenen daarvoor waren volgens de raad onder andere dat de door VOLBG voorgestelde locatie meer functioneel oppervlak in beslag zou nemen en dat de Vendelstraat - anders dan de Nieuwe Doelenstraat - specifiek een fietsroute is. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk.

Het betoog faalt.

6.3. De Afdeling overweegt dat het plan een inpandige laad- en losvoorziening voorschrijft, waardoor de gevolgen van laden en lossen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving worden beperkt. VOLBG heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan voorgeschreven locatie aan de Nieuwe Doelenstraat uit een oogpunt van voorkomen van overlast onjuist is. Ter zitting heeft de raad over de laad- en losruimte nog gesteld dat deze de functie zal vervullen van generieke voorziening voor het gehele studiecentrum. De UvA heeft te kennen gegeven dat vrachtwagens van maximaal 7 m lang van de laad- en losruimte gebruik kunnen maken. Ook andere goederen dan boeken ten behoeve van het studiecentrum kunnen dus via de laad- en losruimte worden aangevoerd, aldus de raad en de UvA. In hetgeen VOLBG over de locatie en de capaciteit van de laad- en losvoorziening heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot de regeling van de laad- en losvoorziening in het plan heeft kunnen komen. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich in zoverre geen onaanvaardbare aantasting van de verkeersveiligheid en het woon- en leefklimaat zal voordoen.

Het betoog faalt.

7. VOLBG betoogt vervolgens dat door de ontwikkeling waarin het plan voorziet een waardevolle, groene hof uit de stenige binnenstad verdwijnt, en dat het van onzorgvuldig bestuur getuigt dat de raad dit verlies niet compenseert binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat groencompensatie reeds in het in 2001 vastgestelde bestemmingsplan "Binnengasthuisterrein en omstreken" heeft plaatsgevonden. Het binnenhofje achter het gebouw "Bijzondere Collecties" aan de Oude Turfmarkt is in dat plan namelijk niet langer als parkeerterrein, maar als tuin bestemd. Het gebruik van de grond stemt met die wijziging overeen.

7.2. De Afdeling overweegt dat zij in rechtsoverwegingen 5.8 en 5.9 van haar uitspraak van 25 februari 2015 de beroepsgronden heeft beoordeeld die betrekking hadden op het verdwijnen van de groene hof in verband met het woon- en leefklimaat op het Binnengasthuisterrein. VOLBG heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad van zijn eerder ingenomen standpunt had moeten terugkomen. Daargelaten of de raad zich met juistheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat reeds in een eerder plan compensatie van de groene hof heeft plaatsgevonden, ziet de Afdeling in hetgeen VOLBG heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel dan het oordeel waartoe zij in de uitspraak van 25 februari 2015 is gekomen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad derhalve in redelijkheid kunnen besluiten tot het vaststellen van het plan voor zover dit een overkapping van de binnenhof mogelijk maakt.

Het betoog faalt.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Helder w.g. Sparreboom

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016

195-831.